5.3.Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer meermalen met een mes te steken in zijn bovenlichaam, buik en benen. Het slachtoffer heeft daarbij levensbedreigende verwondingen opgelopen, waarna de verdachte hem hulpeloos heeft achtergelaten. Enkel het adequate handelen van het slachtoffer zelf, te hulp schietende omwonenden en de hulpdiensten heeft een fatale afloop voor het slachtoffer kunnen voorkomen.
Desondanks is het slachtoffer voor het leven getekend. De lichamelijke en mentale impact is enorm. Hij is meermaals geopereerd aan de verwondingen aan zijn darmen, heeft meerdere drains en een tijdelijk stoma gehad en was afhankelijk van kunstmatige voeding en verzorging door anderen. Verder is het slachtoffer in totaal ongeveer drie maanden opgenomen geweest in verschillende ziekenhuizen. Op dit moment is het slachtoffer nog steeds fysiek aan het herstellen en het is de verwachting dat hij nog lang zal moeten revalideren. Hij hoopt daarnaast met behulp van een psycholoog ook zijn mentale herstel op te pakken.
Blijkens de ter terechtzitting namens het slachtoffer voorgedragen slachtofferverklaring, is het voor hem extra wrang het hij de verdachte in de jaren voorafgaand aan dit feit juist financieel heeft ondersteund om hem zo een betere toekomst te kunnen geven. Zij kenden elkaar al jaren en hadden een vriendschappelijke band. Dat uiteindelijk juist verdachte zich op deze wijze tegen hem keerde, is voor het slachtoffer onverteerbaar.
Voornoemde gebeurtenis vond plaats in de eigen woning van het slachtoffer, bij uitstek de plek waar hij zich veilig moet kunnen voelen. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 30 december 2024. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij op 23 mei 2024 door het Gerechtshof Den Haag onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk misdrijf, te weten mishandeling, en bedreiging.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen over de persoon van de verdachte is gerapporteerd door pro Justitia rapporteurs drs. T. ‘t Hoen, GZ-psycholoog (hierna: de psycholoog), en prof. dr. D.J. Vinkers, psychiater (hierna: de psychiater). Zij hebben op 7 en 12 juni 2025 een pro Justitia (dubbel)rapportage opgemaakt, waaraan de verdachte beperkt heeft meegewerkt.
Beide gedragsdeskundigen omschrijven de verdachte als iemand die niet het achterste van zijn tong laat zien en heel achterdochtig is. De verdachte bagatelliseert zijn situatie en gaat niet in op inconsistenties of tegenstrijdige informatie. Ook schetst hij een sociaal wenselijk en rooskleurig beeld van zichzelf, zijn levensloop en (psychisch) functioneren. De verdachte houdt vragen over zijn gevoelsleven en psychische klachten af, is defensief in contact en geeft ontwijkende antwoorden wanneer hij wordt gewezen op inconsistenties of tegenstrijdige informatie, aldus de gedragsdeskundigen.
Beide gedragsdeskundigen concluderen in hun rapportages dat er bij de verdachte sprake is van een ongespecificeerde psychotische stoornis. Er is beperkt zicht gekomen op het ontstaan en beloop van zijn psychotische pathologie. Daarmee is bijvoorbeeld schizofrenie niet vast te stellen. Het psychotisch beeld wordt gekenmerkt door verwardheid, achterdocht, vreemd en onbegrepen gedrag, maar ook verhoogde agitatie, intimiderend en agressief gedrag. Hallucinaties zijn volgens de deskundigen niet uit te sluiten en het is aannemelijk dat deze pathologie al langere tijd bestaat.
Verder concludeert de psycholoog in zijn rapportage dat het zeer aannemelijk is dat de ongespecificeerde psychotische stoornis al langere tijd, en daarmee ook ten tijde van het tenlastegelegde, aanwezig was. Ook volgens de psychiater was deze stoornis aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Hoewel volgens de deskundigen dus sprake is van een gelijktijdigheidsverband, onthouden zij zich van een advies ten aanzien van de mate van toerekening, omdat het niet duidelijk is geworden op welke manier en in welke mate de psychotische stoornis een rol heeft gespeeld bij het bewezen verklaarde. Daarbij is van belang dat de verklaring van de verdachte en de verklaring van de aangever over de gebeurtenissen te sterk uiteenlopen. De deskundigen achten het weliswaar aannemelijk dat de stoornis de gedragingen ten tijde van het bewezen verklaarde heeft beïnvloed, maar kunnen dit niet met zekerheid vaststellen.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting zijn beide gedragsdeskundigen als deskundigen gehoord en hebben zij beiden overeenkomstig hun rapportages verklaard over het bestaan van voornoemde stoornis bij de verdachte en de aannemelijkheid van de doorwerking van de stoornis in het bewezenverklaarde.
De rechtbank is van oordeel dat de bevindingen en conclusies van de gedragsdeskundigen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt deze bevindingen en conclusies dan ook over. Hoewel de verdachte ter terechtzitting duidelijk te kennen heeft gegeven dat hij van mening is dat hem niets mankeert en dat hij geen hulp nodig heeft, is de rechtbank van oordeel dat de mening van de verdachte op dit punt minder zwaar weegt dan de bevindingen en conclusies van de deskundigen.
De rechtbank overweegt dat zij – ook wanneer een deskundigenadvies over de mate van toerekening ontbreekt – ambtshalve een verband mag vaststellen tussen de stoornis en het delict.
Nu er sprake is van gelijktijdigheid van de psychotische stoornis en het delict, alsmede gelet op hetgeen wordt omschreven in de deskundigenrapportages en hetgeen door de gedragsdeskundigen ter terechtzitting is verklaard, acht de rechtbank het aannemelijk dat de stoornis enige rol heeft gespeeld in het handelen van de verdachte voorafgaand of tijdens het begaan van het feit. De rechtbank neemt daarbij eveneens in aanmerking dat de aangever heeft verklaard dat de verdachte een vreemde blik in zijn ogen had op het moment dat hij op de aangever instak. De aangever omschrijft dit als “razernij”. Dit sterkt de rechtbank in de overtuiging dat er sprake was van in ieder geval enige doorwerking van de stoornis in het handelen van de verdachte.
Gelet op het voormelde, zal de rechtbank het bewezen verklaarde feit dan ook in verminderde mate aan de verdachte toerekenen.
Conclusie met betrekking tot de strafoplegging
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van lange duur met zich brengt. De rechtbank zal aan de verdachte een gevangenisstraf van vijf jaren opleggen, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Dit is iets lager dan door de officier van justitie is geëist, aangezien de rechtbank de verminderde toerekenbaarheid in meer strafmatigende zin meeweegt dan de officier van justitie.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding.
Maatregel van terbeschikkingstelling
Voorts ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of aan de verdachte – naast voornoemde gevangenisstraf – de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden opgelegd. Zij overweegt daarover als volgt.
Uit de hiervoor genoemde rapportages blijkt dat beide deskundigen het risico op toekomstig gewelddadig gedrag als hoog inschatten. De verdachte is dakloos en heeft geen baan of structurele daginvulling. Daarnaast heeft hij totaal geen probleeminzicht en weinig copingsvaardigheden. In dit verband rapporteren de gedragsdeskundigen dat de verdachte zich verzet tegen een diagnose van een psychose en dat hij geen (antipsychotische) medicatie wil gebruiken. Hij probeert vooral de indruk te wekken niets te mankeren (psychisch noch lichamelijk) en ook geen hulp nodig te hebben. Dit maakt dat het bij de verdachte volledig ontbreekt aan probleem- en ziektebesef en -inzicht. Het risico dat hij zijn medicatie stopt wanneer hij hiertoe niet gedwongen wordt, is groot, en daarmee het risico op psychotische decompensatie. Ingeschat wordt dat de verdachte zo snel mogelijk stopt met inname van antipsychotische medicatie en dat hij dan verwarder wordt, hetgeen het risico op recidive doet toenemen.
De psycholoog concludeert dat een langdurig klinisch traject binnen een forensische setting met een hoog beveiligingsniveau geïndiceerd is bij de verdachte. De verdachte zal in eerste instantie adequaat behandeld moeten worden voor zijn psychotische stoornis. Daarnaast is voortzetting van de antipsychotische medicatie essentieel en is het noodzakelijk dat het ziektebesef en -inzicht van de verdachte worden vergroot. Ook zal lopende de behandeling nadere diagnostiek moeten plaatsvinden ten aanzien van de etiologie van de psychotische pathologie, maar ook ten aanzien van zijn persoonlijkheid en intelligentie. Op basis van deze nadere diagnostiek kan de behandeling ook nader vorm worden gegeven.
Een traject binnen een voorwaardelijk kader acht de psycholoog niet haalbaar. Immers, de verdachte is van mening geen hulp van welke aard dan ook nodig te hebben. Hij is derhalve niet gemotiveerd en bovendien zorgmijdend, waardoor elk voorwaardelijk kader gedoemd is te mislukken. Een behandeling in het kader van een zorgmachtiging is volgens de psycholoog eveneens te beperkt qua intensiteit en duur. Zodoende ziet hij geen andere mogelijkheid dan de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege te adviseren.
De psychiater concludeert in zijn rapportage eveneens dat een minder dwingend kader dan de terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet haalbaar is, gelet op het ontbreken van enige bereidheid bij de verdachte zich aan voorwaarden te houden. Ook hij ziet geen andere mogelijkheid dan een maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege te adviseren voor de verdachte om tot een reële vermindering te komen van het hoge risico op recidive.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 5 juni 2025, waaruit volgt dat sprake is van psychiatrische problematiek en van een hoog recidiverisico. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte negatief ten aanzien van de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van een maatregel van terbeschikkingstelling als benoemd in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is voldaan. Er is sprake van een misdrijf (poging tot doodslag) als benoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht. Uit de pro Justitia rapportages is gebleken dat de verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten een ongespecificeerde psychotische stoornis, welke stoornis zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld in ieder geval in enige mate heeft doorgewerkt in het bewezenverklaarde. Bovendien eisen de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld. Uit de hiervoor aangehaalde rapportages blijkt immers dat er bij de verdachte sprake is van een hoog recidiverisico ten aanzien van geweldsdelicten, dat een langdurige klinische behandeling noodzakelijk is om dat risico te verlagen en dat die behandeling het beste in het kader van een maatregel van terbeschikkingstelling kan plaatsvinden.
De rechtbank zal dan ook de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen. De vraag is vervolgens of die maatregel moet worden opgelegd met bevel tot verpleging van overheidswege, zoals door de officier van justitie is gevorderd en door de gedragsdeskundigen is geadviseerd.
Gelet op de pro Justitia rapportages en het reclasseringsadvies van 5 juni 2025 ziet de rechtbank geen aanleiding om nader onderzoek te laten doen naar de mogelijkheid van een zorgmachtiging. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. Zowel de gedragsdeskundigen als de reclassering adviseren hierover negatief, nu de weigerende houding van de verdachte geen mogelijkheden biedt om met voorwaarden de mogelijke risico’s op recidive te beperken of zijn gedrag te veranderen. Het ontbreekt de verdachte volledig aan probleem- en ziektebesef en -inzicht. Dit is de rechtbank ter terechtzitting ook gebleken. Daarnaast is er sprake van een afwijzende houding tegenover hulpverlening en het innemen van (antipsychotische) medicatie. Het risico op het onttrekken aan de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt ingeschat als hoog. De verdachte heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard liever geen voorwaarden opgelegd te krijgen. Een strikter kader is dan ook vereist om te waarborgen dat de verdachte zich aan de op te leggen maatregel zal houden en kan worden behandeld, alvorens de verdachte kan terugkeren in de maatschappij.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen eisen, dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege moet worden opgelegd.
De rechtbank overweegt verder dat de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten poging tot doodslag. Daaruit vloeit voort dat sprake is van een ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Vrijheidsbeperkende maatregel 38v Sr
De rechtbank ziet, ter bescherming van de aangever en ter voorkoming van (vergelijkbare) strafbare feiten, eveneens aanleiding om op grond van artikel 38v Sr een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen voor de duur van 5 jaren, inhoudende een contactverbod. Het contactverbod houdt in dat de verdachte op geen enkele manier – direct of indirect – contact opneemt met de aangever (de heer [aangever] ). Voor iedere keer dat de verdachte deze maatregel overtreedt, zal vervangende hechtenis worden opgelegd voor de duur van één week, met een maximum van zes maanden. Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, zal de rechtbank bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.