ECLI:NL:RBDHA:2025:13460

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
09/315141-24; 22/001656-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging tot moord en veroordeling voor poging tot doodslag met TBS en vrijheidsbeperkende maatregel

Op 23 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord en poging tot doodslag. De verdachte, geboren in 1996 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van het meermalen steken van de aangever met een mes op 1 oktober 2024 in 's-Gravenhage. Tijdens de zittingen op 15 januari, 3 april, 18 juni en 9 juli 2025 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder verklaringen van de aangever en getuigen, alsook forensisch-medische rapporten. De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde, poging tot moord, niet wettig en overtuigend kon worden bewezen, en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, de rechtbank concludeerde dat de verdachte wel schuldig was aan poging tot doodslag, gezien de ernst van de verwondingen die de aangever had opgelopen, waaronder meerdere perforaties in de buik en benen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, met aftrek van de tijd in voorarrest, en besloot tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, gezien de psychische toestand van de verdachte. Tevens werd een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, inhoudende een contactverbod met de aangever voor de duur van vijf jaar.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/315141-24 en 22/001656-22 (tul)
Datum uitspraak: 23 juli 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1996 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 15 januari 2025, 3 april 2025 en 18 juni 2025 (pro forma) en 9 juli 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. van Dongen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. E.M. van Egmond naar voren is gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de slachtofferverklaring die door mr. L. Siebrand namens de aangever is voorgedragen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 oktober 2024 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp in de buik en/of het bovenlichaam en/of het been, althans het lichaam, te steken en/of te snijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 oktober 2024 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp in de buik en/of het bovenlichaam en/of het been, althans het lichaam, te steken
en/of te snijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het primair tenlastegelegde bepleit en geen (bewijs)verweer gevoerd met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde.
3.3.
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde
De rechtbank is – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Daartoe is van belang dat in het dossier onvoldoende aanknopingspunten aanwezig zijn op basis waarvan de rechtbank met de vereiste mate van zekerheid kan vaststellen dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft (kunnen) beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024318022, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 247).
1.
Het proces-verbaal van aangifte door [aangever] , opgemaakt op 2 oktober 2024, voor zover inhoudende (p. 11-13, 15):
Plaats delict: 's-Gravenhage
Pleegdatum: 1 oktober 2024
A: Ineens pakte hij
(de rechtbank begrijpt: [de verdachte] )een mes en begon hij op mij in te hakken. Toen heb ik hem een keiharde trap gegeven.
V: U zegt hij pakte een mes?
A: Ja, een aardappelschilmesje, een klein, geel mesje.
V: Waar bevond u zich, toen hij begon te steken?
A: Ik bevond mij in de slaapkamer, ik zat op bed.
A: Die jongen was helemaal uit den zinnen, dit zag ik aan zijn gezicht. Hij heeft 15 keer gestoken.
V: Wat zag u aan zijn gezicht?
A: Razernij, dit zag ik aan zijn ogen.
V: Ik ga nog eenmaal terug naar het moment, hoe hij u aanviel, kunt u mij daar nogmaals in mee nemen hoe hij u precies aanviel?
A: Hij pakte dat aardappelschilmesje uit zijn zak en begon toen te steken. Toen ging hij los op mij, meerdere malen stak hij.
O: De aangever wijst naar zijn bovenlijf.
V: Daar begon hij u te steken?
A: Ja, daar begon hij, vervolgens in mijn benen.
2. Het proces-verbaal van aanvullend verhoor van aangever [aangever] , opgemaakt op 28 februari 2025, voor zover inhoudende (p. 237, 238, 240):
De aangever verklaarde:
V: Kunnen we terug gaan naar 1 oktober 2024. Wat weet u nog van die dag?
A: Ik zei tegen hem ik heb een enveloppe voor je, zodat je even spulletjes voor jezelf kan kopen als het nodig is. Nou daar zat 500 euro in, toen ik dat bedrag zei, toen stond ie opeens met dat mes voor me en viel mij aan. Ik was helemaal aangekleed en wilde naar beneden gaan toen begon ie op mij in te steken. Terwijl ik nog op de rand van het bed zat.
V: Vervolgens zou de verdachte weer naar de slaapkamer boven zijn gerend, u achter hem aan de slaapkamer in. U zou dan met het mes in uw handen staan bij de deuropening. Hoe verklaart u dit?
A: Nee, dat is zo absoluut niet gegaan, hij is mij aangevallen in de slaapkamer met het mes wat hij bij zich had. Ik probeerde hem van me weg te trappen. En mijn enig doel was om hem zo snel mogelijk uit mijn huis te krijgen. Toen ging ik vanuit de slaapkamer met moeite de gang in, bloedend en wel. Hij achter mij aan, daar ook nog gestoken.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 oktober 2024, voor zover inhoudende (p. 30-31):
Op 1 oktober 2024 was ik, verbalisant, [verbalisant 1] , met politie collega [verbalisant 2] , in uniform gekleed en reed ik in een opvallend dienstvoertuig.
Omstreeks 17:10 uur kreeg ik van het Operationeel Centrum de opdracht om te gaan naar het [adres] . Daar zou een persoon in zijn been gestoken zijn met een mes. Hierop ben ik ter plaatse gegaan.
Toen ik de hoek omliep zag ik in de woonkamer een man op de grond liggen in een plas bloed. Ik zag dat de hele vloer onder zat met dik bloed. Ik hoorde dat de man zei dat hij neergestoken was. Ik zag dat de kleding van de man onder het bloed zaten. Ik zag op het rechterbovenbeen van het slachtoffer een steekwond zitten.
Ik zag dat op de borst van het slachtoffer drie steekwonden zaten. Ik zag dat deze steekwonden oppervlakkig waren en dat er geen bloed uitkwam.
Toen ik naar zijn enkel keek zag ik een steekwond.
Toen ik samen met de ambulancebroeders de man op zijn zij rolde om hem op de brandcard te leggen zag ik aan de achterkant van zijn rechterbeen een grote steekwond zitten.
4. Het geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut genaamd "Forensisch-medisch onderzoek betreffende de heer [aangever] , geboren [geboortedatum 2] 1965", opgemaakt op 23 januari 2025, voor zover inhoudende (p. 200-202):

6.6. Interpretatie

De letsels van de heer [aangever] .
De uitwendige letsels worden in de medische informatie summier beschreven als
a, “penetrerende letsels aan de buik”,
b. “multipele perforaties in beide benen, links meer dan rechts” (waaronder een “steekverwonding aan de rechter voet”), en
c.“steekletsel linker pink en ringvinger”,
Ad a: De penetrerende letsels aan de buik.
Bij operatie op 1 oktober 2024 bleken 4 perforaties in buikorganen aanwezig: 3 perforaties in de dunne darm, 1 perforatie van de lever en 1 perforatie in de ophangband van de dikke darm. Voorts was er een bloeduitstorting bij de twaalfvingerige darm. Er was inhoud van de dunne darm gelekt naar de buikholte.
Ad b: De multipele perforaties aan de benen, waaronder een steekverwonding aan de rechter voet. Aan de rechter voetrug was een tamelijk oppervlakkig gelegen slagader geperforeerd (de arteria dorsalis pedis) die gehecht diende te worden om voortdurend hevig bloedverlies te voorkomen. Op de foto's van SVO 001.001 is zichtbaar dat op de plaats delict maatregelen waren genomen om levensbedreigend bloedverlies uit het rechter been te voorkomen door de aanleg van een tourniquet (knevel/ligatuur) rond het rechter bovenbeen.
Ad c: Steekletsel aan de linker pink en ringvinger.
Snij/steekletsels aan handen kunnen eventueel ontstaan in het kader van verweer
tegen belaging met een scherprandig/scherppuntig voorwerp.
II. Specifieke risico's van snij/steekletsels in buik, borst, benen en handen. Perforaties in de buik.
Perforatie van de darm
Door perforatie kan darminhoud (voedselresten, spijsverteriingsenzymen, bacteriën,
etc) in de buikholte terechtkomen, met als gevolg een chemische en/of bacteriële
ontsteking van de buikholte (buikvliesontsteking). Buikvliesontsteking is een
regelmatig voorkomende complicatie met een aanzienlijke mortaliteit.
Bij perforatie van een darm en/of bloedvat in de buik is operatieve behandeling
geïndiceerd, met tevens een risico op buikvliesontsteking door de ingreep zelf.
Mogelijke complicaties van buikvliesontsteking zijn abcesvorming, verstoring van de darmpassage (ileus) en algemene buikvliesontsteking. Zowel ileus als algemene
buikvliesontsteking kennen een niet nader te kwantificeren maar reëel sterfterisico.
Perforaties van grote bloedvaten in de buik kunnen resulteren in omvangrijk
bloedverlies in korte tijd, hetgeen fataal kan verlopen.
Perforatie van het middenrif
De perforaties waren in de nabijheid van het middenrif aan rechter zijde. Het
middenrif vormt de scheiding tussen borst- en buikholte, en is een spierplaat die een
belangrijke rol heeft bij de ademhalingsbewegingen. Bij klieving kan insufficiëntie
van de ademhaling ontstaan door het spierletsel en de resulterende open verbinding
tussen borst- en buikholte.
Perforaties in de borstholte.
In de medische informatie is geen vermelding van een vastgestelde perforatie van
de borstholte. Op 4 oktober 2024 werd na daling van het hemoglobinegehalte echter
geconstateerd dat er bloedophoping in de rechter borstholte was, waarna door
drainage circa 350 ml bloed werd geëvacueerd. Dit impliceert dat er kennelijk in de
rechter borstholte een bloedvat en/of longdeel geperforeerd was geraakt. Mogelijk
vormde deze perforatie onderdeel van een steekkanaal in de bovenbuik via het
middenrif.
Bij perforatie van de borstholte kan een open verbinding met buikgas of buitenlucht
ontstaan, met dientengevolge mogelijk opheffing van het vacuüm tussen de
longvliezen, waardoor een klaplong kan ontstaan, hetgeen ademnood en verstikking
tot gevolg kan hebben; bij perforatie van de long kan bloeding en toename van de
klaplong optreden.
Door perforatie van een bloedvat treedt bloedverlies op, waardoor de bloedcirculatie
bedreigd kan raken; voorts heeft bloedophoping in de borstholte een ruimte-
innemende werking waardoor de longfunctie beperkt wordt. Bloedvaten binnen
bereik zijn o.a. de tussenribslagaders. Bij perforatie van dergelijke bloedvaten kan
binnen korte tijd ernstig inwendig bloedverlies optreden.
Perforaties in de benen en in vingers.
In de onderhavige casus was een perforatie van de rechter voetrugslagader
ontstaan. Uit een slagaderlijke bloeding kan in korte tijd een grote hoeveelheid
bloed worden verloren. Gezien de afbeeldingen van het slachtoffer op de plaats
delict heeft dat in dit geval plaatsgevonden: er was veel bloed (op bloed lijkend
materiaal), en er was een tourniquet om het rechter bovenbeen aangebracht. Het
bloedverlies uit deze perforatie was tijdens de operatie kennelijk nog dusdanig
omvangrijk, dat overhechting geïndiceerd was.
De overige perforaties in de benen en vingers zijn niet zondermeer als potentieel
levensbedreigend aan te merken; in combinatie met andere letsels kan het
bloedverlies uit deze perforaties echter wel een bijdrage leveren aan het risico op
ernstig cq. fataal beloop.
5. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 9 juli 2025, voor zover inhoudende:
U, Voorzitter, houdt mij voor dat de officier van justitie zegt dat ik de heer [aangever] heb gestoken met een mes. Ja, dat klopt.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte de heer [aangever] (hierna: de aangever) meermalen met een mes heeft gestoken in het bovenlichaam, de buik en de benen. Het steken is begonnen in de slaapkamer, waarna de aangever zich heeft verweerd door de verdachte een trap te geven. Vervolgens heeft de aangever – terwijl hij hevig bloedde – geprobeerd om de verdachte uit zijn woning te krijgen, waarbij de verdachte hem van achteren nogmaals heeft gestoken.
De vraag die de rechtbank voorts dient te beantwoorden is, of de verdachte met zijn handelen opzet had op de dood van de aangever. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de verdachte vol opzet had op de dood van de aangever. Opzet kan echter ook in voorwaardelijke zin aanwezig zijn. Of daarvan sprake is, zal de rechtbank hierna beoordelen.
Beoordelingskader voorwaardelijk opzet
Van voorwaardelijk opzet is sprake als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een bepaald gevolg – zoals hier de dood van de aangever – zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, dat wil zeggen: een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Voor de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van een dergelijke kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Beoordeling
Uit het forensisch-medisch rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) volgt dat de aangever meerdere steekletsels heeft opgelopen, waarbij de dunne darm op drie plekken was geperforeerd en waardoor er inhoud van de dunne darm was gelekt naar de buikholte. Daarnaast waren de lever en de ophangband van de dikke darm geperforeerd. Later, na een daling van het hemoglobinegehalte en het aantreffen van een bloedophoping in de rechter borstholte, heeft de forensisch arts geconcludeerd dat kennelijk ook sprake was van een perforatie van de borstholte. Verder waren er meerdere perforaties aan de benen, waarbij op de rechtervoetrug een oppervlakkig gelegen slagader is geperforeerd. Deze letsels hebben meerdere ernstige, langdurige en potentieel fatale complicaties tot gevolg gehad.
In voornoemd rapport wordt verder beschreven dat dergelijk letsel in zijn algemeenheid kan leiden tot omvangrijk bloedverlies in korte tijd, hetgeen fataal kan verlopen wanneer tijdig ingrijpen uitblijft. Uit de genoemde bewijsmiddelen blijkt dat de aangever inderdaad veel bloed had verloren en dat het aanleggen van een tourniquet rond het rechter bovenbeen noodzakelijk was om levensbedreigend bloedverlies te voorkomen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat de aangever door de steekverwondingen van de verdachte zou komen te overlijden.
De rechtbank overweegt voorts dat het handelen van de verdachte, te weten het op korte afstand van de aangever meerdere keren doelbewust op hem insteken met een mes terwijl de aangever op bed zat en, daarna, terwijl de aangever voor hem de gang in vluchtte, is daarbij naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg ook bewust heeft aanvaard en dat zijn opzet in voorwaardelijke zin daarop gericht is geweest.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend is bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 1 oktober 2024 te ’s-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes in de buik en het bovenlichaam en het been
heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde en de verdachte

4.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich niet met succes op noodweer kan beroepen en dat reeds daarom geen sprake kan zijn van noodweerexces.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Samengevat is door de verdediging aangevoerd dat de verdachte werd aangevallen dan wel bedreigd door de aangever met een groot mes en dat hij daardoor zodanig in paniek was dat hij op de aangever heeft ingestoken.
Nu het betoog van de verdediging allereerst inhoudt dat sprake was van een noodweersituatie, zal de rechtbank eerst beoordelen of daarvan sprake was.
Juridisch kader
Als door of namens de verdachte een beroep op noodweer is gedaan, moet de rechter (i) de feitelijke grondslag van dat beroep onderzoeken, (ii) beoordelen of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van het verweer is voldaan en (iii) een gemotiveerde beslissing geven op dat verweer.
Bij de beoordeling van de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer gaat het er om dat die feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens de verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, voldoende aannemelijk is geworden.
Gestelde feitelijke toedracht
De verdediging heeft het volgende over de feitelijke toedracht naar voren gebracht. De aangever en de verdachte waren in de slaapkamer. De aangever pakte een mes onder een kussen vandaan en kwam voor de verdachte staan. De verdachte rende daarop in paniek naar de keuken en pakte ook een mes. De aangever was hem achterna gekomen, waarna de verdachte weer naar de slaapkamer rende. De aangever die ook naar de slaapkamer was gegaan, barricadeerde de ingang van de slaapkamer, waarna de verdachte geen andere optie zag dan om de aangever te steken. Volgens de verdachte was het “hij of ik”.
De rechtbank is van oordeel dat de door de verdediging gestelde feitelijke toedracht geen steun vindt in het dossier. Zo is in de woning van de aangever geen mes aangetroffen dat voldoet aan de omschrijving van de verdachte. Eerst bij de inhoudelijke behandeling van de zaak ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij het mes dat de aangever vasthad, heeft opgepakt en (onder zijn kleding) heeft meegenomen naar buiten en daar heeft weggegooid in het water. De rechtbank acht deze verklaring reeds niet aannemelijk gelet op het tijdstip waarop de verdachte deze heeft afgelegd. De verdachte was op dat moment immers bekend met het procesdossier waaruit viel af te leiden dat er geen mes in de woning van de aangever was aangetroffen. Niet valt in te zien waarom de verdachte een dergelijke belangrijke omstandigheid niet al eerder naar voren heeft gebracht. De door de verdachte ter terechtzitting genoemde reden “dat daar niet om was gevraagd door de politie” acht de rechtbank volstrekt onvoldoende, te meer de verdachte in zijn verhoor van 23 januari 2025 – na maanden van zwijgen – aangaf eerst zélf zijn verhaal te willen doen.
Voorts passen sommige van de bij de aangever aangetroffen letsels niet bij het door de verdachte geschetste scenario. Ter terechtzitting heeft de verdachte desgevraagd toegelicht dat de aangever en hij tegenover elkaar stonden toen de aangever met het mes naar hem toeliep en de verdachte in reactie daarop de aangever stak. Niet valt in te zien hoe de verdachte in die situatie de aangever in zijn voet en op de achterkant van zijn rechterbeen kan hebben gestoken.
Ook de bloedvlekken die op en rondom het bed van de aangever zijn aangetroffen, kunnen niet worden verklaard door het door de verdachte geschetste scenario.
De rechtbank overweegt voorts dat de door de aangever gegeven lezing van de gebeurtenissen op meerdere punten steun vindt in het dossier. Zo passen de letsels op de voet en het rechter achterbeen van de aangever bij de geschetste toedracht dat de aangever op bed zat toen hij voor het eerst werd gestoken en zich daarbij heeft verweerd door (richting) de verdachte te trappen, en hij vervolgens voor de verdachte uit de gang inliep en toen nogmaals werd gestoken. Ook de letsels op de linker pink en ringvinger passen bij het scenario dat de aangever zich heeft verweerd tegen het steken door de verdachte.
Gelet op het voorgaande is de door de verdachte gestelde feitelijke toedracht – en daarmee de noodweersituatie – niet aannemelijk geworden. Dat maakt reeds dat het beroep van de verdediging op noodweer wordt verworpen.
Noodweerexces
Nu, gelet op het voorgaande, geen sprake is geweest van een noodweersituatie, kan het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slagen. Het verweer wordt verworpen.
Conclusie met betrekking tot de strafbaarheid van het feit en van de verdachte
Nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit of de verdachte uitsluiten, is het bewezenverklaarde volgens de wet strafbaar en is de verdachte strafbaar.

5.De op te leggen straf en maatregel

5.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd.
Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat daarbij in strafverminderende zin dient te worden meegewogen dat het feit in verminderende mate aan de verdachte kan worden toegerekend.
Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel ingevolge artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van vijf jaren wordt opgelegd. Deze vrijheidsbeperkende maatregel dient te bestaan uit een contactverbod met de aangever en daarbij dient de vervangende hechtenis te worden bepaald op één week per overtreding, met een maximum van zes maanden.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan de verdachte geen langere gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarbij heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om te bepalen dat het tenlastegelegde niet, dan wel in (sterk) verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om naast de maatregel van terbeschikkingstelling geen gevangenisstraf van een langere duur dan twee jaren op te leggen.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer meermalen met een mes te steken in zijn bovenlichaam, buik en benen. Het slachtoffer heeft daarbij levensbedreigende verwondingen opgelopen, waarna de verdachte hem hulpeloos heeft achtergelaten. Enkel het adequate handelen van het slachtoffer zelf, te hulp schietende omwonenden en de hulpdiensten heeft een fatale afloop voor het slachtoffer kunnen voorkomen.
Desondanks is het slachtoffer voor het leven getekend. De lichamelijke en mentale impact is enorm. Hij is meermaals geopereerd aan de verwondingen aan zijn darmen, heeft meerdere drains en een tijdelijk stoma gehad en was afhankelijk van kunstmatige voeding en verzorging door anderen. Verder is het slachtoffer in totaal ongeveer drie maanden opgenomen geweest in verschillende ziekenhuizen. Op dit moment is het slachtoffer nog steeds fysiek aan het herstellen en het is de verwachting dat hij nog lang zal moeten revalideren. Hij hoopt daarnaast met behulp van een psycholoog ook zijn mentale herstel op te pakken.
Blijkens de ter terechtzitting namens het slachtoffer voorgedragen slachtofferverklaring, is het voor hem extra wrang het hij de verdachte in de jaren voorafgaand aan dit feit juist financieel heeft ondersteund om hem zo een betere toekomst te kunnen geven. Zij kenden elkaar al jaren en hadden een vriendschappelijke band. Dat uiteindelijk juist verdachte zich op deze wijze tegen hem keerde, is voor het slachtoffer onverteerbaar.
Voornoemde gebeurtenis vond plaats in de eigen woning van het slachtoffer, bij uitstek de plek waar hij zich veilig moet kunnen voelen. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 30 december 2024. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij op 23 mei 2024 door het Gerechtshof Den Haag onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk misdrijf, te weten mishandeling, en bedreiging.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen over de persoon van de verdachte is gerapporteerd door pro Justitia rapporteurs drs. T. ‘t Hoen, GZ-psycholoog (hierna: de psycholoog), en prof. dr. D.J. Vinkers, psychiater (hierna: de psychiater). Zij hebben op 7 en 12 juni 2025 een pro Justitia (dubbel)rapportage opgemaakt, waaraan de verdachte beperkt heeft meegewerkt.
Beide gedragsdeskundigen omschrijven de verdachte als iemand die niet het achterste van zijn tong laat zien en heel achterdochtig is. De verdachte bagatelliseert zijn situatie en gaat niet in op inconsistenties of tegenstrijdige informatie. Ook schetst hij een sociaal wenselijk en rooskleurig beeld van zichzelf, zijn levensloop en (psychisch) functioneren. De verdachte houdt vragen over zijn gevoelsleven en psychische klachten af, is defensief in contact en geeft ontwijkende antwoorden wanneer hij wordt gewezen op inconsistenties of tegenstrijdige informatie, aldus de gedragsdeskundigen.
Beide gedragsdeskundigen concluderen in hun rapportages dat er bij de verdachte sprake is van een ongespecificeerde psychotische stoornis. Er is beperkt zicht gekomen op het ontstaan en beloop van zijn psychotische pathologie. Daarmee is bijvoorbeeld schizofrenie niet vast te stellen. Het psychotisch beeld wordt gekenmerkt door verwardheid, achterdocht, vreemd en onbegrepen gedrag, maar ook verhoogde agitatie, intimiderend en agressief gedrag. Hallucinaties zijn volgens de deskundigen niet uit te sluiten en het is aannemelijk dat deze pathologie al langere tijd bestaat.
Verder concludeert de psycholoog in zijn rapportage dat het zeer aannemelijk is dat de ongespecificeerde psychotische stoornis al langere tijd, en daarmee ook ten tijde van het tenlastegelegde, aanwezig was. Ook volgens de psychiater was deze stoornis aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Hoewel volgens de deskundigen dus sprake is van een gelijktijdigheidsverband, onthouden zij zich van een advies ten aanzien van de mate van toerekening, omdat het niet duidelijk is geworden op welke manier en in welke mate de psychotische stoornis een rol heeft gespeeld bij het bewezen verklaarde. Daarbij is van belang dat de verklaring van de verdachte en de verklaring van de aangever over de gebeurtenissen te sterk uiteenlopen. De deskundigen achten het weliswaar aannemelijk dat de stoornis de gedragingen ten tijde van het bewezen verklaarde heeft beïnvloed, maar kunnen dit niet met zekerheid vaststellen.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting zijn beide gedragsdeskundigen als deskundigen gehoord en hebben zij beiden overeenkomstig hun rapportages verklaard over het bestaan van voornoemde stoornis bij de verdachte en de aannemelijkheid van de doorwerking van de stoornis in het bewezenverklaarde.
De rechtbank is van oordeel dat de bevindingen en conclusies van de gedragsdeskundigen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt deze bevindingen en conclusies dan ook over. Hoewel de verdachte ter terechtzitting duidelijk te kennen heeft gegeven dat hij van mening is dat hem niets mankeert en dat hij geen hulp nodig heeft, is de rechtbank van oordeel dat de mening van de verdachte op dit punt minder zwaar weegt dan de bevindingen en conclusies van de deskundigen.
De rechtbank overweegt dat zij – ook wanneer een deskundigenadvies over de mate van toerekening ontbreekt – ambtshalve een verband mag vaststellen tussen de stoornis en het delict.
Nu er sprake is van gelijktijdigheid van de psychotische stoornis en het delict, alsmede gelet op hetgeen wordt omschreven in de deskundigenrapportages en hetgeen door de gedragsdeskundigen ter terechtzitting is verklaard, acht de rechtbank het aannemelijk dat de stoornis enige rol heeft gespeeld in het handelen van de verdachte voorafgaand of tijdens het begaan van het feit. De rechtbank neemt daarbij eveneens in aanmerking dat de aangever heeft verklaard dat de verdachte een vreemde blik in zijn ogen had op het moment dat hij op de aangever instak. De aangever omschrijft dit als “razernij”. Dit sterkt de rechtbank in de overtuiging dat er sprake was van in ieder geval enige doorwerking van de stoornis in het handelen van de verdachte.
Gelet op het voormelde, zal de rechtbank het bewezen verklaarde feit dan ook in verminderde mate aan de verdachte toerekenen.
Conclusie met betrekking tot de strafoplegging
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van lange duur met zich brengt. De rechtbank zal aan de verdachte een gevangenisstraf van vijf jaren opleggen, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Dit is iets lager dan door de officier van justitie is geëist, aangezien de rechtbank de verminderde toerekenbaarheid in meer strafmatigende zin meeweegt dan de officier van justitie.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding.
Maatregel van terbeschikkingstelling
Voorts ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of aan de verdachte – naast voornoemde gevangenisstraf – de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden opgelegd. Zij overweegt daarover als volgt.
Uit de hiervoor genoemde rapportages blijkt dat beide deskundigen het risico op toekomstig gewelddadig gedrag als hoog inschatten. De verdachte is dakloos en heeft geen baan of structurele daginvulling. Daarnaast heeft hij totaal geen probleeminzicht en weinig copingsvaardigheden. In dit verband rapporteren de gedragsdeskundigen dat de verdachte zich verzet tegen een diagnose van een psychose en dat hij geen (antipsychotische) medicatie wil gebruiken. Hij probeert vooral de indruk te wekken niets te mankeren (psychisch noch lichamelijk) en ook geen hulp nodig te hebben. Dit maakt dat het bij de verdachte volledig ontbreekt aan probleem- en ziektebesef en -inzicht. Het risico dat hij zijn medicatie stopt wanneer hij hiertoe niet gedwongen wordt, is groot, en daarmee het risico op psychotische decompensatie. Ingeschat wordt dat de verdachte zo snel mogelijk stopt met inname van antipsychotische medicatie en dat hij dan verwarder wordt, hetgeen het risico op recidive doet toenemen.
De psycholoog concludeert dat een langdurig klinisch traject binnen een forensische setting met een hoog beveiligingsniveau geïndiceerd is bij de verdachte. De verdachte zal in eerste instantie adequaat behandeld moeten worden voor zijn psychotische stoornis. Daarnaast is voortzetting van de antipsychotische medicatie essentieel en is het noodzakelijk dat het ziektebesef en -inzicht van de verdachte worden vergroot. Ook zal lopende de behandeling nadere diagnostiek moeten plaatsvinden ten aanzien van de etiologie van de psychotische pathologie, maar ook ten aanzien van zijn persoonlijkheid en intelligentie. Op basis van deze nadere diagnostiek kan de behandeling ook nader vorm worden gegeven.
Een traject binnen een voorwaardelijk kader acht de psycholoog niet haalbaar. Immers, de verdachte is van mening geen hulp van welke aard dan ook nodig te hebben. Hij is derhalve niet gemotiveerd en bovendien zorgmijdend, waardoor elk voorwaardelijk kader gedoemd is te mislukken. Een behandeling in het kader van een zorgmachtiging is volgens de psycholoog eveneens te beperkt qua intensiteit en duur. Zodoende ziet hij geen andere mogelijkheid dan de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege te adviseren.
De psychiater concludeert in zijn rapportage eveneens dat een minder dwingend kader dan de terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet haalbaar is, gelet op het ontbreken van enige bereidheid bij de verdachte zich aan voorwaarden te houden. Ook hij ziet geen andere mogelijkheid dan een maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege te adviseren voor de verdachte om tot een reële vermindering te komen van het hoge risico op recidive.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 5 juni 2025, waaruit volgt dat sprake is van psychiatrische problematiek en van een hoog recidiverisico. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte negatief ten aanzien van de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van een maatregel van terbeschikkingstelling als benoemd in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is voldaan. Er is sprake van een misdrijf (poging tot doodslag) als benoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht. Uit de pro Justitia rapportages is gebleken dat de verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten een ongespecificeerde psychotische stoornis, welke stoornis zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld in ieder geval in enige mate heeft doorgewerkt in het bewezenverklaarde. Bovendien eisen de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld. Uit de hiervoor aangehaalde rapportages blijkt immers dat er bij de verdachte sprake is van een hoog recidiverisico ten aanzien van geweldsdelicten, dat een langdurige klinische behandeling noodzakelijk is om dat risico te verlagen en dat die behandeling het beste in het kader van een maatregel van terbeschikkingstelling kan plaatsvinden.
De rechtbank zal dan ook de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen. De vraag is vervolgens of die maatregel moet worden opgelegd met bevel tot verpleging van overheidswege, zoals door de officier van justitie is gevorderd en door de gedragsdeskundigen is geadviseerd.
Gelet op de pro Justitia rapportages en het reclasseringsadvies van 5 juni 2025 ziet de rechtbank geen aanleiding om nader onderzoek te laten doen naar de mogelijkheid van een zorgmachtiging. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. Zowel de gedragsdeskundigen als de reclassering adviseren hierover negatief, nu de weigerende houding van de verdachte geen mogelijkheden biedt om met voorwaarden de mogelijke risico’s op recidive te beperken of zijn gedrag te veranderen. Het ontbreekt de verdachte volledig aan probleem- en ziektebesef en -inzicht. Dit is de rechtbank ter terechtzitting ook gebleken. Daarnaast is er sprake van een afwijzende houding tegenover hulpverlening en het innemen van (antipsychotische) medicatie. Het risico op het onttrekken aan de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt ingeschat als hoog. De verdachte heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard liever geen voorwaarden opgelegd te krijgen. Een strikter kader is dan ook vereist om te waarborgen dat de verdachte zich aan de op te leggen maatregel zal houden en kan worden behandeld, alvorens de verdachte kan terugkeren in de maatschappij.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen eisen, dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege moet worden opgelegd.
De rechtbank overweegt verder dat de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten poging tot doodslag. Daaruit vloeit voort dat sprake is van een ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Vrijheidsbeperkende maatregel 38v Sr
De rechtbank ziet, ter bescherming van de aangever en ter voorkoming van (vergelijkbare) strafbare feiten, eveneens aanleiding om op grond van artikel 38v Sr een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen voor de duur van 5 jaren, inhoudende een contactverbod. Het contactverbod houdt in dat de verdachte op geen enkele manier – direct of indirect – contact opneemt met de aangever (de heer [aangever] ). Voor iedere keer dat de verdachte deze maatregel overtreedt, zal vervangende hechtenis worden opgelegd voor de duur van één week, met een maximum van zes maanden. Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, zal de rechtbank bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

6.De vordering tot tenuitvoerlegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 30 december 2024 gevorderd dat de bij parketnummer 22/001656-22 door het Gerechtshof te Den Haag op 23 mei 2024 voorwaardelijke opgelegde straf van 40 uren taakstraf subsidiair 20 dagen hechtenis, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie geconcludeerd tot afwijzing van de eerder gedane vordering tot tenuitvoerlegging.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft om de afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging verzocht.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat nu aan de verdachte een gevangenisstraf van na te melden duur en de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, de tenuitvoerlegging van de eerder aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf niet opportuun is.
De vordering tot tenuitvoerlegging zal worden afgewezen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen: 37a, 37b, 38v, 38w, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
primairten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het
subsidiairten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (VIJF) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de terbeschikkingstelling van verdachte;
beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
vrijheidsbeperkende maatregel 38v Sr
legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [aangever] ;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van één week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van het Gerechtshof te Den Haag d.d. 23 mei 2024, gewezen onder parketnummer 22/001656-22.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W. de Wit voorzitter,
mr. J.L.E. Bakels rechter,
mr. H.G. Egter van Wissekerke rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.D. Jongen en mr. A.C. Veltink griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 juli 2025.