ECLI:NL:RBDHA:2025:13462

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
NL25.15058
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van geloofwaardigheid van homoseksuele gerichtheid en LVB

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van eiser, die van Nigeriaanse nationaliteit is en stelt problemen te ondervinden vanwege zijn homoseksualiteit en lidmaatschap van de cult Eiye. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Eiser heeft op 6 november 2021 een aanvraag ingediend, die op 6 maart 2025 door de minister van Asiel en Migratie is afgewezen. De rechtbank heeft op 23 juni 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven, omdat de minister de asielmotieven van eiser niet geloofwaardig acht. Eiser heeft wisselend en tegenstrijdig verklaard over zijn problemen en de rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende gemotiveerd heeft waarom de gestelde homoseksualiteit en de daaruit voortvloeiende problemen niet geloofwaardig zijn. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen aanwijzingen zijn voor een licht verstandelijke beperking (LVB) bij eiser, ondanks het vermoeden van zijn gemachtigde. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.15058

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. I.M. Hidding),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: R.M. Koning).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 [1] . Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Mede aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 6 november 2021 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] . De minister heeft met het bestreden besluit van 6 maart 2025 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij als gevolg van zijn homoseksualiteit problemen heeft gekregen met de mensen in zijn omgeving. Daarnaast stelt eiser ook problemen te hebben gekregen door zijn lidmaatschap van de cult Eiye.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1. eisers identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. eisers homoseksualiteit en de problemen die hieruit voortkomen;
3. lidmaatschap van de cult Eiye en de problemen die hieruit voortkomen.
De minister gelooft het eerste asielmotief. Het tweede en derde asielmotief gelooft de minister niet. Ten aanzien van het tweede en derde asielmotief heeft de minister in de eerste plaats overwogen dat die asielmotieven niet zijn onderbouwd met objectieve documenten die de asielmotieven volledig onderbouwen. Volgens de minister vormen de verklaringen van eiser geen samenhangend en aannemelijk geheel. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag terecht is afgewezen als ongegrond.
Toetsingskader
5. Eiser voert aan dat het toetsingskader zoals dat is neergelegd in de werkinstructie 2024/6 en paragraaf C1/4.4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) niet in lijn is met het Unierecht. Als in de ogen van de minister niet aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 31, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) oftewel artikel 4, vijfde lid van de Kwalificatierichtlijn (Kri) wordt voldaan, wordt de aanvraag zondermeer afgewezen. Artikel 4, vijfde lid, van de Kri wordt zo een sluitstuk van de geloofwaardigheidsbeoordeling en dat is niet de bedoeling van dit artikel. Volgens eiser heeft artikel 4, vijfde lid, van de Kri een veel beperktere reikwijdte en kan dat niet doorslaggevend zijn voor het oordeel of een asielrelaas wel of niet geloofwaardig is. Een volledig (integraal) en ex-nunc onderzoek van alle feiten en omstandigheden zou voorop moeten blijven staan en dat moeten uitwijzen.
5.1.
Verweerder stelt dat artikel 4, vijfde lid, van de Kri vrijwel woordelijk is overgenomen in artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 en dus volledig is geïmplementeerd in nationale recht en dat eiser niet nader heeft onderbouwd waarom aan artikel 4, vijfde lid van de Kri een beperktere betekenis toekomt dan die de minister daaraan toekent. De minister ziet niet in waarom de wijze zoals nu uitvoering wordt gegeven aan artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 in de weg staat aan een volledig en ex nunc onderzoek door de bestuursrechter, zoals volgt de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [2] .
Verder heeft de minister erop gewezen dat het asielmotief LHBTI-gerichtheid is onderzocht
en beoordeeld mede aan de hand van Werkinstructie (WI) 2019/17 [3] , zoals ook al gebruikelijk was in vergelijkbare zaken vóór de geloofwaardigheidsbeoordeling van WI 2024/6 [4] is ingevoerd. Uit WI 2019/17 volgt dat het onderzoek en beoordeling van LHBTI als asielmotief voor een belangrijk deel plaatsvindt aan de hand van de verklaringen die tijdens het nader gehoor zijn afgelegd, over de in die werkinstructie genoemde thema’s. Het is daarbij belangrijk om het authentieke, individuele verhaal in het gehoor boven tafel te krijgen. Het gaat om persoonlijke ervaringen en gevoelens en de manier waarop de omgeving van de vreemdeling hierop al dan niet reageerde.
Nu het onderzoek en de geloofwaardigheidsbeoordeling van de LHBTI-gerichtheid onveranderd voor een belangrijk deel steunen op de afgelegde verklaringen van de vreemdeling, valt ook daarom niet in te zien dat eisers asielrelaas is beoordeeld in strijd met artikel 4 lid 5 van de Kri. Wanneer die verklaringen niet aannemelijk zijn, dan voldoet de vreemdeling daarmee immers niet aan de voorwaarde die is neergelegd in artikel 31 lid 6 sub c Vw 2000 en artikel 4 lid 5, onder c, van de Kri.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat – nog afgezien van de vraag of WI 2024/6 een juiste uitwerking is van artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 en artikel 4, vijfde lid van de Kri –de minister in deze zaak wel degelijk een volledige ex-nunc beoordeling heeft gemaakt van eisers asielrelaas en dat hij daarbij alle bekende feiten en omstandigheden heeft betrokken. In dit verband wijst de rechtbank erop dat eiser wordt tegengeworpen dat zijn verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen en dat eiser daarmee niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw 2000. De minister heeft in dit verband overwogen dat eiser op belangrijke punten wisselend, summier, vaag en tegenstrijdig heeft verklaard. De rechtbank ziet niet in waar en in hoeverre de beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers asielmotieven in strijd zou zijn met het Unierecht. Nu eiser dit ter zitting ook niet heeft kunnen verduidelijken, slaagt de beroepsgrond niet.
Vermogen van eiser om goed te kunnen verklaren
6. Eiser voert aan dat hij het erg moeilijk vindt om zich goed uit te drukken en logische en duidelijk te verklaren. Bovendien vermoedt zijn gemachtigde een LVB (licht verstandelijke beperking), maar ontbreekt het eiser aan financiële middelen om daar onderzoek naar te laten doen. Ter onderbouwing van dit vermoeden, heeft de gemachtigde van eiser pagina 8 van zijn medisch dossier overgelegd en daarbij gewezen op het volgende:
- bij de datum 29 augustus 2023 staat onder andere vermeld:
“Ik blijf mijn twijfels houden of [eiser] genoeg snapt wat ik bedoel door mogelijk taalbarrière of mogelijk laag IQ”,en
- bij 13 juli 2023:
"verzorgde jonge man, lijkt alles niet goed te begrijpen.”
Verder heeft eisers gemachtigde een door haar ingevulde checklist ‘Signalering van een LVB bij asielzoeker’ en de ‘Handreiking LVB en Asielprocedure’ overgelegd. Naar de mening van eiser is het, gelet op de kenmerken en de opmerkingen in het medische dossier opmerkelijk te noemen dat Medifirst niet heeft gesignaleerd dat mogelijk sprake is van een LVB. Eiser stelt dat de minister aan de hand van deze informatie navraag moet doen bij Medifirst.
6.1.
De minister wijst erop dat voorafgaand aan het nader gehoor een medisch deskundigenadvies is ingewonnen bij Medifirst. In het advies van 1 november 2023 is een aantal aandachtspunten/beperkingen opgenomen. Uit het advies blijkt niet dat bij eiser sprake is van een LVB. Volgens de minister is het Medifirst-advies naar totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent zodat daarvan kan worden uitgegaan bij het onderzoek en beoordeling van de asielaanvraag. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt niet dat sprake is van een LVB bij eiser. Dat eiser geen financiële mogelijkheden heeft om een deskundigenadvies te vragen, betekent niet dat enkel daarom verweerder zou moeten aannemen dat eiser LVB heeft. Volgens de minister is het aan eiser om door middel van een contra-expertise het Medifirst-advies te bestrijden. In dit verband wijst de minister naar de uitspraak van de ABRvS [5] van 11 maart 2025. [6] Verder heeft de minister aangegeven dat tijdens de gehoren en de besluitvorming rekening is gehouden met het advies van Medifirst.
6.2.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat uit het hiervoor onder 6.1 genoemde medisch advies niet is gebleken dat bij eiser sprake is van een LVB. Uit dat advies blijkt wel dat er beperkingen zijn in het horen van eiser. In het advies staat vermeld dat eiser bij stressvolle situaties hartkloppingen kan krijgen en dat het advies is om hem dan even extra pauze aan te bieden. Verder staat in het advies dat eiser erg emotioneel wordt wanneer hij praat over zijn asielrelaas en dat het advies is om eiser ruimte te bieden voor die emoties en hem iets te drinken aan te bieden. Ook dient rekening gehouden te worden met geheugenproblematiek waarbij eiser moeite heeft om gebeurtenissen terug te halen en te vertellen en dat hij ook duidelijke problemen heeft met het terughalen en plaatsen van exacte data. Verder ervaart eiser vermoeidheidklachten door verminderd slapen. Het advies is om de tijd te nemen en pauzes in te lassen. Niet is betwist dat de minister zich aan de door Medifirst gegeven adviezen heeft gehouden. Voor de rechtbank staat niet vast dat van een LVB sprake is. Nu eiser voorafgaande door Medifirst is onderzocht en bij eiser geen LVB is vastgesteld, en de door eiser overgelegde stukken geen concreet aanknopingspunt vormen om te twijfelen aan de juistheid van het advies van Medifirst, was er voor verweerder geen aanleiding om nader onderzoek te doen. Dat de minister in het kader van de samenwerkingsverplichting daartoe zou moeten overgaan, volgt de rechtbank niet. Door Medifirst in te schakelen voor het nader gehoor heeft de minister aan die samenwerkingsplicht voldaan.
Geloofwaardigheid inhoudelijk
7. Eiser voert -samengevat weergegeven- aan dat de minister ten onrechte heeft overwogen dat het tweede asielmotief niet geloofwaardig is. In dit verband stel eiser -onder meer- dat de minister de verliefdheid ‘toen eiser klein was’ en ‘de verliefdheid op [naam2] ’ ten onrechte als twee verschillende gebeurtenissen heeft geïnterpreteerd. Deze tegenwerping berust dus op een onjuiste lezing van het dossier. Verder motiveert de minister ten onrechte niet waarom de voorbeelden van gevoelens die eiser bij punt 3 van de zienswijze geeft als ‘oppervlakkig’ worden gekwalificeerd. Eiser meent dat hij met de door hem gegeven verklaringen goed heeft omschreven dat hij zich ‘anders’ voelde, in verwarring was en angstgevoelens had. Verder wordt namens eiser gesteld dat hij uiteraard geen kennis heeft van Nigeriaanse wetten. Hij weet door de reactie van zijn familie alleen dat het in Nigeria verboden is om verliefd te worden op een man. Eiser wist dat niet toen hij naar Europa ging. Daar is hij pas later achter gekomen. Naar de mening van eiser heeft de minister onvoldoende gemotiveerd waarom dit punt niet aannemelijk wordt geacht. Tot slot stelt eiser dat de minister bij de beoordeling van zijn asielaanvraag onvoldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader -alleen basisschool en culturele achtergrond- van eiser. Eiser is niet in staat om uitgebreid over zijn gedachten en gevoelens te verklaren. Naar de mening van eiser motiveert de minister niet waarom van eiser wordt verwacht dat hij meer details kan vertellen over verschillende thema’s zoals genoemd in WI 2019/17.
7.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat hij in het bestreden besluit en het voornemen dat daar onderdeel van uitmaakt, voldoende gemotiveerd uiteen heeft gezet waarom de gestelde homoseksualiteit en daaruit voortvloeiende problemen niet geloofwaardig zijn. Zowel bij de gehoren als bij de beoordeling van de asielaanvraag is voldoende rekening gehouden met het referentiekader van eiser. In dit verband stelt de minister dat voor zover eiser stelt moeite te hebben met het spreken over zijn gevoelens, de gehoren juist op een manier zijn ingericht om dit te ondervangen. Naar de mening van de minister mag -mede gezien de omstandigheden omtrent homoseksuele gerichtheid in zijn land van herkomst- van eiser worden verlangd dat hij over zijn gevoelens en gedachtes met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid kan verklaren.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister niet ten onrechte het standpunt inneemt dat de verklaringen van eiser over zijn homoseksualiteit en de problemen die hieruit zouden zijn voorgekomen ongeloofwaardig zijn. In dit verband heeft de minister er terecht op gewezen dat eiser wisselend en summier heeft verklaard over zijn eigen problemen rondom zijn homoseksualiteit, over hoe hij te horen kreeg over homoseksualiteit in Nigeria en over het moment waarop [naam2] en eiser elkaar vertelden dat zij gevoelens voor elkaar hadden. Ook heeft de minister terecht gesteld dat eiser wisselend heeft verklaard over de directe reden van zijn vertrek uit Nigeria. Verder heeft de minister, gelet op het feit dat eiser stelt vanwege zijn seksuele gerichtheid uit Nigeria te zijn gevlucht, het niet aannemelijk kunnen achten dat eiser langere tijd heeft gedacht dat de Nigeriaanse wetten rondom homoseksualiteit ook in Europa golden. In dit verband heeft de minister er niet ten onrechte op gewezen dat eiser sinds oktober 2019 in Europa verblijft en dat -als eisers homoseksualiteit de kern vormt van zijn asielaanvraag- van hem mag worden verwacht dat hij in die drie jaar tijd enige moeite zou hebben gestoken in het uitzoeken van de Nederlandse (of Europese) situatie rondom LHBTI. De beroepsgrond slaagt niet.
Geloofwaardigheid van het derde asielmotief
8. De rechtbank vast dat eiser in beroep het oordeel van de minister over zijn derde asielmotief niet gemotiveerd heeft betwist. De enkele verwijzing naar de zienswijze en de aanvullende zienswijze en het verzoek om die als herhaald en ingelast te beschouwen is onvoldoende om te kunnen worden aangemerkt als een beroepsgrond waarop de rechtbank moet ingaan. De minister is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de zienswijze. Het is aan eiser om in beroep concreet aan te geven waarom de reactie van de minister op de zienswijze volgens hem niet juist of niet toereikend is. De rechtbank zal zich dan ook richten op wat eiser in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank verwijst hierbij naar uitspraken van de ABRvS. [7] Het voorgaande betekent dat de rechtbank niet ingaat op dit derde asielmotief.

Conclusie en gevolgen

9. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.ABRvS 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:890.
3.WI 2019/17 Horen en beslissen in zaken waarin lhbti-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd.
4.WI 2024/6 Geloofwaardigheidsbeoordeling (asiel).
5.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
7.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State; onder meer de uitspraken van 4 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2169) en 7 april 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1028).