ECLI:NL:RBDHA:2025:13570

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
09/125692-24, 09/209111-24, 09/282391-24, 09/224743-24 en 10/200818-24 (alle gev. ttz.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplegen van pogingen tot het teweegbrengen van meerdere explosies en voorbereidingshandelingen daartoe, alsmede het beschadigen van een woning

Op 25 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere pogingen tot het teweegbrengen van explosies en het beschadigen van een woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, betrokken was bij het maken en verkopen van vuurwerkbommen, die een gevaar voor de openbare veiligheid vormden. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van pogingen tot het veroorzaken van ontploffingen en voorbereidingshandelingen daartoe, alsook van openlijke geweldpleging en beschadiging van een woning. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlasteleggingen en hem veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaar. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding werd geëist voor de gevolgen van de explosies. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/125692-24, 09/209111-24, 09/282391-24, 09/224743-24 en 10/200818-24 (alle gev. ttz.)
Datum uitspraak: 25 juli 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 1] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 16 juli 2024, 26 september 2024,
26 november 2024, 28 januari 2025, 22 april 2025 (alle pro forma) en 11 juli 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.P. Tuinenburg, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.J. Boelaars, naar voren is gebracht.
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en schadevergoeding gevorderd:
- [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en hun minderjarig kind, wettelijk door hen vertegenwoordigd, allen bijgestaan door mr. M.P. de Klerk, advocaat;
- [benadeelde 3] , en [benadeelde 4] en [benadeelde 5] , beiden wettelijk vertegenwoordigd door [benadeelde 3] , allen bijgestaan door mr. R. Korver, advocaat.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen tot schadevergoeding en de nadere toelichtingen daarop ter terechtzitting. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de schriftelijke slachtofferverklaring van de familie [benadeelde 1 & 2] en van het spreekrecht dat [benadeelde 3] per videoboodschap heeft uitgeoefend.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in een vijftal zaken met parketnummers, die hierna worden genoemd:
- Dagvaarding I (parketnummer 09/125692-24);
- Dagvaarding II (parketnummer 09/209111-24);
- Dagvaarding III (parketnummer 09/282391-24);
- Dagvaarding IV (parketnummer 09/224743-24);
- Dagvaarding V (parketnummer 10/200818-24).
De tenlastelegging in dagvaarding II is op vordering van de officier van justitie gewijzigd op de terechtzitting van 11 juli 2025. De tekst van de (gewijzigde) tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Kern van de zaken

De verdachte wordt – samengevat weergegeven – verweten dat hij strafrechtelijk betrokken is geweest bij meerdere pogingen om samen met anderen ontploffingen teweeg te brengen dan wel voorbereidingshandelingen daartoe heeft verricht. Ook wordt de verdachte verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan openlijke geweldpleging dan wel beschadiging van een woning.
In dit vonnis komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van feiten. Zij acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaren passend en geboden, met aftrek van het voorarrest. Ook beslist de rechtbank op de vorderingen van de benadeelde partijen en het beslag.
Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot haar oordeel komt.

4.Vormverzuim

4.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), omdat het onderzoek naar de telefoons van de verdachte zonder voorafgaande rechterlijke toetsing heeft plaatsgevonden. Er wordt in het dossier veelvuldig gerefereerd aan foto’s en filmpjes die zijn aangetroffen in die telefoons. In de visie van de verdediging kan niet worden volstaan met de constatering dat sprake is van een vormverzuim, maar dient de informatie uit die telefoons te worden uitgesloten van het bewijs dan wel dient het vormverzuim in strafverminderende zin te worden meegewogen in de strafmaat.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er inderdaad sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim, maar heeft de rechtbank verzocht te volstaan met de constatering dat daarvan sprake is.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat tijdens het voorbereidend onderzoek met voorafgaande toestemming van de officier van justitie onderzoek is gedaan aan de telefoons van de verdachte. Dit is niet in lijn met het arrest van het Hof van Justitie van 4 oktober 2024 in de zaak CG tegen Bezirkshauptmannschaft Landeck (C-548/21, ECLI:EU:C:2024:830). Er ontbreekt immers een voorafgaande toestemming van een rechter-commissaris. Daarom is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. De verdediging heeft echter niet duidelijk en gemotiveerd aangegeven aan de hand van welke factoren tot de in artikel 359a Sv omschreven rechtsgevolgen moet worden gekomen. Alleen al hierom faalt het verweer.
Overigens is de rechtbank van oordeel dat niet duidelijk is geworden welk nadeel de verdachte precies heeft ondervonden. Verder gaat het in deze zaak om meerdere verdenkingen van ernstige strafbare feiten, waarbij telefoons een belangrijke rol hebben gespeeld. Indien in deze zaak wel vooraf toestemming aan de rechter-commissaris was gevraagd voor onderzoek aan die telefoons, dan zou de rechter-commissaris die toestemming zonder nadere beperkingen hebben gegeven.
Al met al volstaat de rechtbank met de constatering dat in het voorbereidend onderzoek sprake is geweest van een vormverzuim.

5.De bewijsbeslissing

5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
Bij dagvaarding I heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3 primair. Voorts heeft de officier van justitie bij de dagvaardingen II, III, IV en V gerekwireerd tot bewezenverklaring van de (primair) ten laste gelegde feiten.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij dagvaarding I uitsluitend het onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. Ten aanzien van alle overige feiten die bij dagvaarding I tot en met dagvaarding V ten laste zijn gelegd, heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit.
5.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
5.4.
Bewijsoverwegingen
5.4.1.
Algemeen
Gebruiker Snapchataccount ‘ [Snapchataccount] ’
Zoals hierboven reeds is beschreven, zijn telefoons van de verdachte in beslag genomen en is daarin onderzoek gedaan. De verdachte is door het Openbaar Ministerie geïdentificeerd als de gebruiker van de Snapchataccount ‘ [Snapchataccount] ’. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat deze account niet aan de verdachte toebehoorde en dat iemand anders deze account op de telefoon van de verdachte heeft aangemaakt. De rechtbank gaat hier niet in mee.
Uit de bewijsmiddelen maakt de rechtbank het volgende op. De Snapchataccount ‘ [Snapchataccount] ’ is aangemaakt op het IP-adres dat te koppelen is aan de woning van de verdachte. Daarnaast is het telefoonnummer dat gebruikt was voor de verificatie van de Snapchataccount op twee gecontroleerde momenten meegereisd met de verdachte. Verder heeft de rechtbank geen enkele aanwijzing om te veronderstellen dat iemand anders de gebruiker van de account was. De verklaring van de verdachte komt er feitelijk op neer dat hij zijn telefoon heeft uitgeleend aan een anders wiens telefoon leeg was en dat die ander vervolgens op de telefoon van de verdachte de Snapchataccount heeft aangemaakt en gebruikt. Alleen al op zichzelf bezien is deze verklaring onaannemelijk. Daar komt bij dat de verdachte bij de politie noch tijdens de terechtzitting een naam van die ander wilde noemen. De rechtbank is van oordeel dat kan worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van belang de gebruiker was van de Snapchataccount ‘ [Snapchataccount] ’ en zal dit betrekken bij de verdere beoordeling van de ten laste gelegde feiten.
Explosieven
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij vuurwerk heeft verkocht en dat hij op verzoek vuurwerk aan elkaar heeft getaped en verkocht. Hij heeft verder verklaard dat hij degene is geweest die de vuurwerkbommen heeft gemaakt die zijn omschreven in de dagvaardingen I, II, III en IV. Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat het ging om (vuurwerk)bommen die bestonden uit een combinatie van Cobra’s en een vorm van brandstof. Deskundigen beschrijven bij alle aangetroffen vuurwerkbommen dat deze een gevaar vormen en dat bij een ontploffing gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
5.4.2.
Dagvaarding I, feit 1 (onderzoek Tamarin)
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Op 27 februari 2024 hebben [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) geprobeerd om een vuurwerkbom tot ontploffing te brengen aan de [adres 2] te Den Haag. De constructie bestond uit twee (vuurwerk)shells die tegen elkaar aan getapet waren. [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij en [medeverdachte 2] door twee oudere jongens werden opgehaald in Schiedam en naar Rotterdam werden gebracht. Daar moesten zij overstappen in een andere auto, die naar Den Haag reed. De eerste auto reed ook mee naar Den Haag. Ter plekke kregen zij instructies van de bijrijder van de eerste auto. Tijdens het lopen naar de plaats delict moesten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] blijven videobellen met de twee oudere jongens uit de eerste auto.
De verdachte heeft verklaard dat hij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als snorder naar Rotterdam heeft gereden, maar deze personen niet daarna ook naar Den Haag heeft gebracht. De verdachte heeft wel verklaard dat hij nadien (op 27 februari 2024) ook naar Den Haag is gereden.
De rechtbank stelt vast dat uit de telefoongegevens van [medeverdachte 1] en de verdachte blijkt dat hun telefoons op dezelfde momenten op 27 februari 2024 reisbewegingen naar Rotterdam en vervolgens naar Den Haag maakten. Uit de telefoongegevens van [medeverdachte 1] is verder gebleken dat [medeverdachte 1] en de verdachte tijdens het incident op de plaats delict hebben gebeld via Snapchat. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte een coördinerende rol heeft gehad bij de poging tot het teweegbrengen van een ontploffing, door niet alleen de vuurwerkbom te maken, maar ook door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de plaats delict te vervoeren en aan hen instructies te geven door hen op Snapchat voor te bereiden op wat er van hen verwacht werd en hen in de auto toe te spreken over wat zij moesten doen. Vervolgens moesten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voortdurend contact houden met de verdachte tijdens het plegen van het delict.
De rechtbank oordeelt aldus dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. Zij acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
5.4.3.
Dagvaarding I, feit 3 (onderzoek Port Louis)
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Op 20 februari 2024 werd [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) in zijn auto aangehouden nadat hij op de [adres 2] te Den Haag had geprobeerd om een vuurwerkbom tot ontploffing te brengen. In zijn auto werd een iPhone 6 aangetroffen. De politie heeft na onderzoek aan deze telefoon geconcludeerd dat deze van de verdachte is. De telefoon maakte immers contact met basisstations in de wijk [wijk] , waar de verdachte woont. Daarnaast kwam uit onderzoek naar voren dat de telefoon op 7 december 2023 was gekocht door de verdachte, wat ondersteund werd door verkeersgegevens van de telefoon. Uit de gegevens van deze telefoon kwam naar voren dat de gebruiker van het toestel schermafbeeldingen had van de route vanuit Rotterdam naar de [adres 2] en dat de gebruiker herhaaldelijk op dit adres gezocht had.
Het in opdracht van een ander maken en vervolgens verkopen van een vuurwerkbom levert op zichzelf al sterke aanwijzingen op voor een bewuste en nauwe samenwerking bij de primair ten laste gelegde poging tot het teweegbrengen van een ontploffing. Daar komt in deze zaak bij dat ook [medeverdachte 3] een significante rol bij die poging heeft gespeeld en dat de verdachte daarvan op de hoogte was. De rechtbank acht dan ook feit 3 primair wettig en overtuigend bewezen.
5.4.4.
Dagvaarding I, feit 2 primair (onderzoek Triolet), en dagvaarding IV primair (onderzoek Albion)
Vrijspraak
De rechtbank acht deze feiten niet wettig en overtuigend bewezen. Op basis van de bewijsmiddelen kan namelijk niet worden vastgesteld dat de verdachte bij deze ten laste gelegde pogingen tot het teweegbrengen van een ontploffing in bewuste en nauwe samenwerking met een of meer anderen heeft gehandeld. De verdachte zal van deze feiten worden vrijgesproken.
5.4.5.
Dagvaarding I, feit 2 subsidiair (onderzoek Triolet), dagvaarding II (onderzoek Zuster I), feiten 1 en 2, dagvaarding III primair (onderzoek Zuster II) en dagvaarding IV subsidiair (onderzoek Albion)
Algemeen
De rechtbank acht deze feiten wettig en overtuigend bewezen. Het gaat dan, kort gezegd, om het medeplegen van voorbereidingshandelingen om een ontploffing teweeg te brengen. De rechtbank overweegt het volgende.
Juridisch kader
Op grond van artikel 46, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is sprake van een strafbare voorbereiding wanneer de verdachte opzettelijk middelen verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert of voorhanden heeft die bestemd zijn tot het begaan van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 8 jaar of meer is gesteld. De vraag moet worden beantwoord of de in het eerste lid vermelde middelen, afzonderlijk of gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn bestemd tot het begaan van het misdrijf in de zin van deze bepaling. Hierbij moet worden beoordeeld of de middelen, afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik daarvan voor ogen had.
Als, zoals in deze zaken, het medeplegen van het voorhanden hebben van een voorwerp als bedoeld in artikel 46 Sr ten laste is gelegd, dan moet komen vast te staan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met een of meer anderen die was gericht op het voorhanden hebben van zo’n voorwerp. Dan is wel vereist dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van dat voorwerp, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van dat voorwerp of tot de exacte locatie daarvan. Daarnaast moet vaststaan dat de verdachte tezamen met de mededader(s) feitelijke macht over het voorwerp heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Daarvoor hoeft het voorwerp zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. Zie het arrest van de Hoge Raad van 13 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:193.
Feiten en oordeel
Bij al de in het kopje 5.4.5. genoemde verdenkingen zijn de door de verdachte gemaakte vuurwerkbommen aangetroffen. Zijn DNA zat ook op (onderdelen van) deze bommen. In een portiek is een samengesteld pakket, bestaande uit een drietal Cobra’s die met zwartkleurig duct tape waren vastgemaakt (dagvaarding I, feit 2 subsidiair). Ten aanzien van dagvaarding II, feit 1, en dagvaarding III primair werd een mededader aangetroffen met de vuurwerkbom, in combinatie met voorwerpen die naar de uiterlijke verschijningsvorm dienden als hulpmiddelen om de ontploffing teweeg te brengen. Voor dagvaarding II, feit 2, geldt dat de vuurwerkbom achter een elektriciteitshuisje werd aangetroffen. Bij de laatste verdenking werd een vuurwerkbom aangetroffen in een restaurant (dagvaarding IV).
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vuurwerkbommen die de verdachte in opdracht van een ander heeft vervaardigd, voorhanden heeft gehad en door heeft verkocht elk, afzonderlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn bestemd tot het teweegbrengen van een ontploffing. Deze bommen konden namelijk, afzonderlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig zijn voor dit misdadige doel. Het kan niet anders dan dat de verdachte dit misdadige doel ook voor ogen heeft gehad. Het is namelijk moeilijk voorstelbaar dat met het fabriceren en verkopen van levensgevaarlijke vuurwerkbommen in opdracht van een ander gedacht wordt aan een plezierig doel.
De rechtbank acht verder het ten laste gelegde medeplegen wettig en overtuigend bewezen. Uit de strafdossiers en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat de verdachte tijdens het plegen van de stafbare feiten meermaals heeft samengewerkt met anderen. De verdachte heeft immers verklaard dat hij elke keer de vuurwerkbommen in opdracht van een ander maakte en vervolgens verkocht.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het bij dagvaarding I, feit 2 subsidiair, dagvaarding II, feiten 1 en 2, dagvaarding III primair en dagvaarding IV subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
5.4.6.
Dagvaarding V (onderzoek Graffiti)
Vrijspraak primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring subsidiair ten laste gelegde medeplegen van beschadiging
Vaststaat dat [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) op 25 februari 2024 op een muur van de woning aan de [adres 3] te Rotterdam met graffiti de tekst ‘Verrader’ heeft gespoten.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 25 februari 2024 in contact is gekomen met [medeverdachte 4] . Zij hebben elkaar getroffen bij het benzinestation in Rotterdam, waarna [medeverdachte 4] met de verdachte is meegereden naar de plaats delict. Tijdens het beschadigen van de woning is gebleken dat [medeverdachte 4] voortdurend contact had met de verdachte via een Snapchatcall en dat hun beide telefoons ten tijde van belang op de plaats delict aanstraalden. Dit alles maakt dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van het beschadigen van een woning wettig en overtuigend bewezen.
5.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I1.
hij op 27 februari 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg
tebrengen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten (het portiek van) de woning gelegen aan de [adres 2] en naburige woningen en goederen die zich in dat portiek en die woningen bevonden en
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten zijn mededader(s), de in die woningen aanwezige personen en voorbijgangers te duchten was,
- zich met een aansteker en vuurwerkbom (twee met tape aan elkaar vastgemaakte flesvormige projectielen Shellvuurwerk) naar het portiek van de woning aan de [adres 2] hebben begeven en
- terwijl zijn mededader
sin dat portiek en voor de deur van die woning gelegen aan de [adres 2] stonden, telefonisch en/of via videoverbinding bij zijn mededader(s)
verifieerdenof zij bij het juiste adres waren,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
subsidiair
hij op 22 februari 2024 te 's-Gravenhage en Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten een ontploffing teweegbrengen (art. 157 Wetboek van Strafrecht), opzettelijk voorwerpen
enstoffen, te weten
- een aansteker,
- een fles brandstof en
- een vuurwerkbom (3 stuks Cobra 6 en een fles brandstof met tape aan elkaar vastgemaakt),
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 20 februari 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten (het portiek van) de woning gelegen aan de [adres 2] en naburige woningen en goederen die zich in dat portiek en die woningen bevonden en
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de in die woningen aanwezige personen en voorbijgangers te duchten was,
- zich met een aansteker, een fles met brandstof en een vuurwerkbom (6 stuks Cobra 6 en een fles brandstof met tape aan elkaar vastgemaakt) naar het portiek van de woning aan de [adres 2] en naburige woningen hebben begeven en
- die fles met brandstof hebben geopend,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Dagvaarding II
1.
hij op 20 februari 2024 te Vlaardingen en Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen,
ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten te weten een ontploffing teweeg brengen (art. 157 Wetboek van Strafrecht), opzettelijk voorwerpen
enstoffen, te weten
- een vuurwerkbom (een fles ontbrandbare vloeistof en 6 cobra’s 6 aan elkaar getaped),
- een fles ontbrandbare vloeistof,
- een aansteker en
- een steen,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
2.
hij in de periode van 21 februari tot en met 23 maart 2024 te Vlaardingen en Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten ontploffing teweeg brengen (art. 157 Wetboek van Strafrecht), opzettelijk
eenvoorwerp, te weten een vuurwerkbom (shell/mortierbom omwikkeld met tape), bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft vervaardigd en voorhanden heeft gehad;
Dagvaarding III
hij op 10 april 2024 te Vlaardingen en/of Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten opzettelijk een ontploffing teweegbrengen terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, opzettelijk voorwerpen
en stoffen, te weten
- een Super Cobra 6 en
- een tas met daarin een jerrycan met brandbare vloeistof, waaraan twee Super Cobra 6 waren bevestigd, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad.
Dagvaarding IVsubsidiair
hij in de periode van 1 december 2023 tot en met 1 januari 2024 te 's-Gravenhage en/of Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten een ontploffing teweeg brengen (art. 157 Wetboek van Strafrecht), opzettelijk
eenvoorwerp, te weten een vuurwerkbom (drie met tie-wraps aan elkaar vastgemaakte, met tape omwikkelde Cobra 6, waarvan de aansteeklonten met elkaar verbonden waren), bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en voorhanden heeft gehad.
Dagvaarding V
subsidiair
hij op 25 februari 2024 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en wederrechtelijk een woning aan de [adres 3] heeft beschadigd door op voornoemde woning met behulp van een verfspuitbus een tekst aan te brengen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

6.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

8.De strafoplegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om een lagere straf op te leggen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft in opdracht van een ander meerdere vuurwerkbommen gemaakt, doorverkocht aan anderen en zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van pogingen tot het teweegbrengen van ontploffingen. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het teweegbrengen van ontploffingen en het medeplegen van het beschadigen van een woning. Het plegen van aanslagen met explosieven is in zijn algemeenheid een groot en toenemend maatschappelijk probleem dat leidt tot gevoelens van angst en grote onveiligheid in de samenleving en in het bijzonder voor de bewoners van de woning waarvoor een explosief wordt neergelegd. Dat de pogingen een grote impact hebben gemaakt op de bewoners, is ter terechtzitting in een slachtofferverklaring en het uitgeoefende spreekrecht indringend uiteengezet. De rechtbank stelt vast dat de verdachte een betekenisvolle rol heeft gehad door minderjarigen via Snapchat aan te sturen om de explosieven te plaatsen en hen naar de plaats delict te rijden. Uit de instructies die de verdachte aan de minderjarigen gaf, is op te maken dat het de bedoeling was om de explosieven tot ontploffing te brengen. Dat dit niet gelukt is, kwam door andere omstandigheden en is niet te danken aan het handelen van de verdachte.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 11 april 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte veelvuldig is veroordeeld voor diverse delicten. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank dat de verdachte in het kader van eerdere straffen meermaals de kans is geboden om zijn leven te beteren met hulpverleningstrajecten. Dit heeft echter niet tot gedragsverandering geleid.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 24 maart 2025. Daarin staat dat sprake is van problematiek op diverse leefgebieden en van een ‘gemiddeld tot hoog’ recidiverisico. De reclassering benoemt dat de verdachte zijn leven op eigen initiatief heeft geprobeerd te beteren. Voorafgaand aan de voorlopige hechtenis woonde de verdachte in een ‘begeleid wonen-initiatief’, met andere ex-gedetineerden en werd hij onder bewind gesteld. De verdachte had echter nog geen zinvolle dagbesteding. Hij heeft bij de reclassering verklaard dat het plegen van de strafbare feiten het gevolg is van een opportunistische keuze om snel geld te kunnen verdienen middels het leggen van contacten met een negatief netwerk. De reclassering adviseert bij een veroordeling bijzondere voorwaarden op te leggen die ook in het kader van een voorwaardelijke invrijheidsstelling kunnen worden ingezet. Die voorwaarden zijn bedoeld om het leven van de verdachte weer op orde te brengen.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de brieven van de huidige partner van de verdachte en zijn ex-partner.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt vermeld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar bij een voltooide plofkraak.
In dit geval acht de rechtbank strafverhogend dat de verdachte gedurende het strafproces geen openheid van zaken heeft gegeven. Ter terechtzitting heeft de verdachte zijn spijt betuigd, maar de rechtbank heeft de indruk dat er weinig tot geen sprake is van inzicht in en besef van zijn handelen. De verdachte is met andere woorden niet in staat om op zijn handelen te reflecteren en lijkt zich niet te kunnen realiseren wat de gevolgen waren geweest als de explosieven daadwerkelijk tot ontploffing waren gekomen. Dit acht de rechtbank ernstig en zorgelijk. De rechtbank ziet – anders dan de reclassering – geen aanwijzingen voor intrinsieke gedragsverandering, aangezien de verdachte tijdens lopende hulpverleningstrajecten de feiten heeft gepleegd. Dat de verdachte al vader was van een jong zoontje en zijn nieuwe partner zwanger is van zijn tweede kind, heeft hem er niet van weerhouden opnieuw ernstige strafbare feiten te plegen.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank acht de eis van de officier van justitie passend en geboden. Vergelding en preventie staan hierbij als strafdoelen op de voorgrond.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
De vorderingen
Benadeelde partijen [benadeelde 1 & 2] (dagvaarding I, feiten 1 primair, 2 subsidiair en 3 primair)
[benadeelde 1] , [benadeelde 2] en hun minderjarig kind, door hen wettelijk vertegenwoordigd, hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vorderen een schadevergoeding van € 107.073,17, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 11.008,67 aan materiële schade en € 96.064,50 aan immateriële schade. De benadeelde partijen hebben hoofdelijke veroordeling gevraagd.
Benadeelde partijen [benadeelde 3] en [benadeelde 4 & 5] (dagvaarding II, feiten 1 en 2, en dagvaarding III primair)
[benadeelde 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert immateriële schadevergoeding van € 4.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[benadeelde 4] , wettelijk vertegenwoordigd door [benadeelde 3] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert immateriële schadevergoeding van € 4.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[benadeelde 5] , wettelijk vertegenwoordigd door [benadeelde 3] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert immateriële schadevergoeding van € 4.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Alle drie de benadeelde partijen hebben verzocht de veroordeling niet hoofdelijk uit te spreken.
9.2.
Het standpunt van de officier van justitie
Benadeelde partijen [benadeelde 1 & 2]
Ten aanzien van de materiële schade heeft de officier van justitie verzocht om deze voor zover de vordering betrekking heeft op de posten uit de bijlagen 1 en 2 niet-ontvankelijk te verklaren, nu er geen rechtstreeks verband bestaat met de bewezen verklaarde feiten.
Voor het overige acht de officier van justitie de gevorderde materiële schade toewijsbaar.
Daarnaast acht de officier van justitie de gevorderde immateriële schade toewijsbaar tot een bedrag van € 15.000,00 voor [benadeelde 1] , € 10.000,00 voor [benadeelde 2] en € 10.000,00 voor hun minderjarig kind.
Benadeelde partijen [benadeelde 3] en [benadeelde 4 & 5]
De officier van justitie acht de gevorderde immateriële schade integraal toewijsbaar.
9.3.
Het standpunt van de verdediging
Alle vorderingen
De verdediging heeft ten aanzien van alle vorderingen verzocht om deze niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze dermate uitgebreid en complex zijn dat deze een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Benadeelde partijen [benadeelde 1 & 2]
De verdediging heeft verzocht de gevorderde materiële schade af te wijzen, omdat het causaal verband tussen deze schade en hetgeen de verdachte verweten wordt niet vaststaat en deze posten onvoldoende zijn onderbouwd. Daarnaast heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade te hoog is en bovendien onvoldoende is onderbouwd.
Benadeelde partijen [benadeelde 3] en [benadeelde 4 & 5]
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van rechtstreekse schade door de rol van de verdachte in het geheel. Subsidiair heeft de verdediging matiging van de gevorderde bedragen verzocht.
9.4.
Het oordeel van de rechtbank
Geen onevenredige belasting van het strafgeding
De rechtbank is van oordeel dat alle vorderingen duidelijk zijn opgesteld en geen vragen oproepen. De vorderingen kunnen dan ook op een binnen het strafproces aanvaardbare wijze worden behandeld. Ter terechtzitting heeft hierover ook een inhoudelijk debat plaatsgevonden. Van een onevenredige belasting van het strafgeding is dan ook geen sprake.
Grondslag ten aanzien van de immateriële schade voor alle benadeelde partijen
De benadeelde partijen hebben immateriële schadevergoeding gevorderd voor de psychische klachten die zij als gevolg van de bewezen verklaarde feiten hebben ondervonden.
In artikel 6:95, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is bepaald dat immateriële schade alleen voor vergoeding in aanmerking komt in de limitatief in de wet opgesomde gevallen. In artikel 6:106 BW worden de gevallen genoemd waarin vergoeding van immateriële schade kan worden toegekend. Voor zover hier van belang, kan dat op grond van sub b van dat artikel aan de orde zijn indien de benadeelde partij ‘op andere wijze in zijn persoon is aangetast’. Daarvan kan onder meer sprake zijn indien de aard en ernst van de normschending en de nadelige gevolgen voor de benadeelde partijen zozeer voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad kan immateriële schade op deze grond voor toewijzing in aanmerking komen in gevallen van een ernstige aantasting van de persoonlijke levenssfeer of de persoonlijke vrijheid.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is vast komen te staan dat aan de in dit strafproces gevoegde benadeelde partijen door de hierboven genoemde bewezen verklaarde feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen over de ernst van de pogingen tot het teweegbrengen van ontploffingen en de voorbereidingshandelingen, is de normschending van zodanige aard en ernst dat de nadelige gevolgen van die normschending voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon op andere wijze zonder meer kan worden aangenomen. De verdachte is aansprakelijk voor de immateriële schade die de benadeelde partijen daardoor hebben geleden. Dit betekent dat er een wettelijke grondslag is voor toekenning van immateriële schadevergoeding.
Benadeelde partijen [benadeelde 1 & 2]
Materiële schade
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op schade die voor 20 februari 2024 is ontstaan, de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte van het feit dat op dat gedeelte van de vordering betrekking heeft, niet is vervolgd. Dit betreffen de posten ‘hotelverblijf na kogelbrief’ en ‘aanschaf Ringbel factuur 12 februari 2024’. Ten aanzien van de kosten voor de Ring cameradeurbel die na 20 februari 2024 zijn gemaakt, concludeert de rechtbank dat namens de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd dat de aanschaf hiervan noodzakelijk was ter voorkoming of beperking van verdere schade. De benadeelde partijen zijn ook in zoverre niet-ontvankelijk in hun vordering.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten die zien op de aanschaf en installatie van de portiekdeur (inclusief leges in verband met de vergunning) en rolluiken, is namens de benadeelde partijen voldoende onderbouwd. Dit zijn redelijke kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt ter voorkoming of beperking van verdere schade. Deze kosten zijn het gevolg van de incidenten die op 20, 22 en 27 februari 2024 hebben plaatsgevonden. Verder acht de rechtbank ook voldoende onderbouwd dat de benadeelde partijen kosten heeft gemaakt voor het krijgen van psychische behandeling door de gevolgen van de pogingen tot explosies. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partijen rechtstreeks schade hebben geleden door de bij dagvaarding I feit 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3 primair bewezen verklaarde feiten, ter grootte van € 9.828,18 (€ 1.520,00 +
€ 4.256,78 + € 130,00 + € 3.550,01 + € 371,39).
Hoogte immateriële schade
Gelet op wat namens de benadeelde partijen ter toelichting op hun vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van (3 x € 6.000,00 =) € 18.000,00. De rechtbank zal de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Conclusie
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 27.828,18, bestaande uit € 9.828,18 aan materiële schade en € 18.000,00 aan immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank acht de wettelijke rente eveneens toewijsbaar. De rechtbank stelt de ingangsdatum van de wettelijke rente als volgt vast:
 het bedrag van € 1.520,00 vanaf 28 februari 2024, omdat de kosten op die datum zijn gemaakt;
 het bedrag van € 4.256,78 vanaf 29 februari 2024, omdat de kosten op die datum zijn gemaakt;
 het bedrag van € 130,00 vanaf 3 april 2024, omdat de kosten op die datum zijn gemaakt;
 het bedrag van € 3.550,01 vanaf 3 april 2024, omdat de kosten op die datum zijn gemaakt;
 het bedrag van € 371,39 vanaf 8 oktober 2024, omdat de behandeling op die datum is gestart;
 immateriële schade van € 18.000,00 vanaf 20 februari 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan;
Proceskosten
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met (een) mededader(s) heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover (een van) de mededader(s) een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de bewezen verklaarde strafbare feiten (dagvaarding I, feiten 1 primair, 2 subsidiair en 3 primair) worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partijen aansprakelijk voor de schade die door deze feiten aan hen is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 27.828,18, vermeerderd met de wettelijke rente daarover ten behoeve van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en hun minderjarig kind, wettelijk door hen vertegenwoordigd.
De rechtbank bepaalt de ingangsdatum van de wettelijke rente zoals hierboven al weergegeven.
Contactverbod
De benadeelde partijen hebben tevens verzocht een contactverbod op te leggen. De rechtbank ziet daar, gelet op de langdurige vrijheidsbenemende straf die wordt opgelegd, echter geen aanleiding voor.
Benadeelde partijen [benadeelde 3] en [benadeelde 4 & 5]
Hoogte immateriële schade
Zoals hierboven al is overwogen, stelt de rechtbank vast dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partijen immateriële schade hebben geleden door de bewezen verklaarde feiten (dagvaarding II, feiten 1 en 2, en dagvaarding III primair). Gelet op wat door de benadeelde partijen ter toelichting op hun vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de gevorderde vergoeding voor immateriële schade in zijn geheel toewijzen.
Conclusie
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vorderingen toewijzen tot een bedrag van
€ 4.000,00 voor [benadeelde 3] , € 4.000,00 voor [benadeelde 4] , wettelijk vertegenwoordigd door [benadeelde 3] , en € 4.000,00 voor [benadeelde 5] , wettelijk vertegenwoordigd door [benadeelde 3] .
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 20 februari 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskosten
Nu de vorderingen wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de bewezen verklaarde strafbare feiten (dagvaarding II, feiten 1 en 2 en dagvaarding III primair) worden veroordeeld en hij is daarom aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan de benadeelde partijen is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van:
- € 4.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 februari 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 3] ;
- € 4.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 februari 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 4] , wettelijk vertegenwoordigd door [benadeelde 3] ;
- € 4.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 februari 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 5] , wettelijk vertegenwoordigd door [benadeelde 3] .
Geen hoofdelijkheid
De rechtbank ziet gelet op het verzoek van de advocaat van [benadeelde 3] en [benadeelde 4 & 5] geen reden om een hoofdelijke veroordeling uit te spreken.

10.De in beslag genomen voorwerpen

10.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage III aan dit vonnis is gehecht) onder 1 en 2 genoemde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte en dat het onder 3 genoemde voorwerp zal worden onttrokken aan het verkeer.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om teruggave van de in beslag genomen geldbedragen van
€ 100,00 en € 4.920,00.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 1 en 2 genoemde geldbedragen.
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 3 genoemde voorwerp, te weten vals geld, onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

11.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 46, 47, 57, 60a, 157 en 352 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

12.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I (parketnummer 09/125692-24) onder 2 primair, de bij dagvaarding IV (parketnummer 09/224743-24) primair en de bij dagvaarding V (parketnummer 10/200818-24) primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I (parketnummer 09/125692-24) onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 primair ten laste gelegde feiten, de bij dagvaarding II (parketnummer 09/209111-24) onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, het bij dagvaarding III (parketnummer 09/282391-24) primair ten laste gelegde feit, het bij dagvaarding IV (parketnummer 09/224743-24) subsidiair ten laste gelegde feit en het bij dagvaarding V (parketnummer 10/200818-24) subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 5.5. bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van het bij dagvaarding I (09/125692-24) onder 1 primair ten laste gelegde:
medeplegen van een poging tot opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
ten aanzien van het bij dagvaarding I (09/125692-24) onder 2 subsidiair ten laste gelegde:
medeplegen van voorbereiding van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
ten aanzien van het bij dagvaarding I (09/125692-24) onder 3 primair ten laste gelegde:
medeplegen van een poging tot opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
ten aanzien van het bij dagvaarding II (09/209111-24) onder 1 ten laste gelegde:
medeplegen van voorbereiding van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
ten aanzien van het bij dagvaarding II (09/209111-24) onder 2 ten laste gelegde:
medeplegen van voorbereiding van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
ten aanzien van het bij dagvaarding III (09/282391-24) primair ten laste gelegde:
medeplegen van voorbereiding van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
ten aanzien van het bij dagvaarding IV (09/224743-24) subsidiair ten laste gelegde:
medeplegen van voorbereiding van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
ten aanzien van het bij dagvaarding V (10/200818-24) subsidiair ten laste gelegde:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw dat geheel of ten dele aan
een ander toebehoort, beschadigen;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (ACHT) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partijen [benadeelde 1 & 2] (feiten 1 primair, 2 subsidiair en 3 primair van dagvaarding I (09/125692-24));
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en hun minderjarig kind, wettelijk door hen vertegenwoordigd, deels toe tot een bedrag van € 27.828,18 (bestaande uit € 9.828,18 aan materiële schade en € 18.000,00 aan immateriële schade) en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om het totaalbedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover, aan hen te betalen;
bepaalt dat de ingangsdatum van de wettelijke rente is als volgt:
- het bedrag van € 1.520,00 vanaf 28 februari 2024, tot de dag van algehele voldoening;
- het bedrag van € 4.256,78 vanaf 29 februari 2024, tot de dag van algehele voldoening;
- het bedrag van € 130,00 vanaf 3 april 2024, omdat de kosten op die datum zijn gemaakt;
- het bedrag van € 3.550,01 vanaf 3 april 2024, omdat de kosten op die datum zijn gemaakt;
- het bedrag van € 371,39 vanaf 8 oktober 2024, tot de dag van algehele voldoening;
- het bedrag van € 18.000,00 vanaf 20 februari 2024, tot de dag van algehele voldoening;
bepaalt dat de benadeelde partijen ten aanzien van de gevorderde materiële schade voor het overige niet-ontvankelijk zijn in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partijen ten aanzien van de gevorderde immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk zijn in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partijen, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als (een van) de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partijen heeft betaald, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 27.828,18, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de data zoals hiervoor bepaald tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en hun minderjarig kind, wettelijk door hen vertegenwoordigd;
bepaalt dat als de verdachte niet het verschuldigde bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 174 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
contactverbod
wijst af het verzoek van de benadeelde partijen [benadeelde 1 & 2] tot oplegging van een contactverbod met de verdachte;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] (dagvaarding II, feiten 1 en 2, en dagvaarding III primair)
wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij integraal toe en veroordeelt de verdachte om het gevorderde bedrag van € 4.000,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 februari 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 3] ;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 4.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 februari 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 3] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] (dagvaarding II, feiten 1 en 2, en dagvaarding III primair)
wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij integraal toe en veroordeelt de verdachte om het gevorderde bedrag van € 4.000,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 februari 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 4] , wettelijk vertegenwoordigd door [benadeelde 3] ;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 4.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 februari 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 4] , wettelijk vertegenwoordigd door [benadeelde 3] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5] (dagvaarding II, feiten 1 en 2, en dagvaarding III primair)
wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij integraal toe en veroordeelt de verdachte om het gevorderde bedrag van € 4.000,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 februari 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 5] , wettelijk vertegenwoordigd door [benadeelde 3] ;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 4.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 februari 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 5] , wettelijk vertegenwoordigd door [benadeelde 3] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
de in beslag genomen goederen:
gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst onder 1 en 2 genoemde geldbedragen, te weten:
- 100 EUR IBN: 16-04-2024;
- 4920 EUR IBN: 16-04-2024;
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 3 genoemde vals geld, te weten:
- 7750 EUR IBN: 16-04-2024.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, voorzitter,
mr. L.K. van Zaltbommel, rechter,
mr. C.M.A. de Koning, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. V.K.M. Hanssen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 juli 2025.
Bijlage I - tenlastelegging
Dagvaarding I - parketnummer 09/125692-24
(Onderzoek Tamarin)
1.
hij op of omstreeks 27 februari 2024 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten (het portiek van) de woning gelegen op/aan de [adres 2] en/of naburige woningen en/of goederen die zich in dat portiek en/of die woningen bevonden en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten zijn mededader(s), de in die woningen aanwezige personen, en/of voorbijgangers te duchten was
- zich met een aansteker en/of vuurwerkbom (twee met tape aan elkaar vastgemaakte flesvormige projectielen Shellvuurwerk), naar/in het portiek van de woning op/aan de [adres 2] en/of naburige woningen hebben/heeft begeven en/of
- en terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader in dat portiek en/of voor de deur van die woning gelegen op/aan de [adres 2] stond(en) telefonisch en/of via videoverbinding bij zijn mededader(s) geverifieerd of zij/hij bij het juiste adres waren/was,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 februari 2024 te 's-Gravenhage en/of Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting en/of een ontploffing teweeg brengen (art. 157 Wetboek van Strafrecht), opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten
- een aansteker
- een vuurwerkbom (twee met tape aan elkaar vastgemaakte flesvormige projectielen Shellvuurwerk) en/of
- een telefoon,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft
gehad;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en/of een of meer andere daders op of
omstreeks 27 februari 2024 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging, althans
alleen, ter uitvoering van het door die [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en/of hun mededader(s)
voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan:
- gemeen gevaar voor goederen, te weten (het portiek van) de woning gelegen op/aan de [adres 2] en/of naburige woningen en/of goederen die zich in dat portiek en/of die woningen bevonden en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten hun mededader(s), de in die woningen aanwezige personen, en/of voorbijgangers te duchten was,
- zich met een aansteker en/of vuurwerkbom (twee met tape aan elkaar vastgemaakte flesvormige projectielen Shellvuurwerk), naar/in het portiek van die woning op/aan de [adres 2] en/of naburige woningen hebben/heeft begeven en/of
- terwijl die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich voor de deur van die woning gelegen op/aan
de [adres 2] stond(en) telefonisch en/of via videoverbinding hebben/heeft geverifieerd of hij/zij bij het juiste adres was/waren,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij welk misdrijf verdachte toen en daar en/of Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk middelen heeft verschaft door die [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en/of hun mededader(s) naar de (nabije) omgeving van de [adres 2] te vervoeren en/of de vlucht mogelijk te maken.
2.
(Onderzoek Triolet)
hij op of omstreeks 22 februari 2024 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten (het portiek van) de woning gelegen op/aan de [adres 2] en/of naburige woningen en/of goederen die zich in dat portiek en/of die woningen bevonden en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de in die woningen aanwezige personen, en/of voorbijgangers te duchten was
- zich (al filmend) met een aansteker, een fles brandstof en/of vuurwerkbom (3 stuks Cobra 6 en een fles brandstof met tape aan elkaar vastgemaakt) naar/in het portiek van de woning op/aan de [adres 2] en/of naburige woningen hebben/heeft begeven en/of
- brandstof in de richting van de de voordeur van die woning op/aan de [adres 2] en/of vloer van dat portiek hebben/heeft gesprenkeld,
- open vuur in aanraking hebben/heeft getracht te brengen met de lont van die vuurwerkbom,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 februari 2024 te 's-Gravenhage en/of Rotterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting en/of een ontploffing teweeg brengen (art. 157 Wetboek van Strafrecht), opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten
- een aansteker,
- een fles brandstof en/of
- een vuurwerkbom (3 stuks Cobra 6 en een fles brandstof met tape aan elkaar vastgemaakt),
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad.
3.
(Onderzoek Port Louis)
hij op of omstreeks 20 februari 2024 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten (het portiek van) de woning gelegen op/aan de [adres 2] en/of naburige woningen en/of goederen die zich in dat portiek en/of die woningen bevonden en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de in die woningen aanwezige personen, en/of voorbijgangers te duchten was
- zich met een aansteker, een fles met brandstof en/of een vuurwerkbom (6 stuks Cobra 6 en een fles brandstof met tape aan elkaar vastgemaakt), naar/in het portiek van de woning op/aan de [adres 2] en/of naburige woningen hebben/heeft begeven en/of
- die fles met brandstof hebben/heeft geopend,
- de voordeur van die woning op/aan de [adres 2] en/of vloer van dat portiek met die brandstof hebben/heeft besprenkeld,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 februari 2024 te 's-Gravenhage en/of Rotterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting en/of een ontploffing teweeg brengen (art. 157 Wetboek van Strafrecht), opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten
- een aansteker,
- een fles brandstof en/of
- een vuurwerkbom (6 stuks Cobra 6 en een fles brandstof met tape aan elkaar vastgemaakt),
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
Dagvaarding II - parketnummer 09/209111-24(onderzoek Zuster I)
1.
hij op of omstreeks 20 februari 2024 te Vlaardingen en/of Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten te weten brandstichting en/of een ontploffing teweeg brengen (art. 157
Wetboek van Strafrecht), opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten
- een vuurwerkbom (een fles ontbrandbare vloeistof en 6 cobra's 6 aan elkaar getaped),
- een fles ontbrandbare vloeistof,
- een aansteker en/of
- een steen
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 23 maart 2024, althans in de periode van 21 februari tot en met 23 maart 2024, te Vlaardingen en/of Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting en/of een ontploffing teweeg brengen (art. 157 Wetboek van Strafrecht, opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten
- een vuurwerkbom (shell/mortierbom omwikkeld met tape)
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd,
doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
Dagvaarding III - parketnummer 09/282391-24
(onderzoek Zuster II)
hij op of omstreeks de periode van 23 maart 2024 tot en met 10 april 2024 te Vlaardingen en/of Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten opzettelijk al dan niet bij/in danwel in de nabijheid van (een) woning(en) brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, opzettelijk
voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten
- een Super Cobra 6, althans zwaar vuurwerk, en/of
- een tas met daarin een jerrycan met brandbare vloeistof, waaraan twee Super Cobra's 6, althans zwaar vuurwerk, waren/was bevestigd, bestemd tot het begaan van dat misdrijf,
heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 23 maart 2024 tot en met 10 april 2024 te Vlaardingen en/of Rotterdam, althans in Nederland, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een jerrycan met brandbare vloeistof, waaraan twee Super Cobra's 6, althans zwaar vuurwerk, waren/was bevestigd, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;
Dagvaarding IV - parketnummer 09/224743-24(Onderzoek Albion)
hij in/op of omstreeks de periode van 1 december 2023 tot en met 1 januari 2024 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor belendende percelen en/of goederen die zich in de winkel [bedrijfsnaam] , gelegen [adres 4] en/of die belendende percelen bevonden te duchten was
- zich met een vuurwerkbom (drie met tie-wraps aan elkaar vastgemaakte, met tape omwikkelde Cobra's 6, waarvan de aansteeklonten met elkaar verbonden waren), naar die winkel heeft begeven en/of
- (met een steen) een ruit van die winkel heeft stuk gemaakt, althans een opening in die ruit heeft gemaakt en/of
- open vuur in aanraking heeft gebracht met de/een lont van die vuurwerkbom en/of
- die vuurwerkbom door die stuk gemaakte ruit, althans die opening, in die winkel heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in/op of omstreeks de periode van 1 december 2023 tot en met 1 januari 2024 te 's- Gravenhage en/of Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting en/of een ontploffing teweeg brengen (art. 157 Wetboek van Strafrecht), opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten
- een vuurwerkbom (drie met tie-wraps aan elkaar vastgemaakte, met tape omwikkelde Cobra's 6, waarvan de aansteeklonten met elkaar verbonden waren) bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in/op of omstreeks de periode van 1 december 2023 tot en met 1 januari 2024 te 's-Gravenhage en/of Rotterdam, althans in Nederland, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten
-drie met tie-wraps aan elkaar vastgemaakte, met tape omwikkelde Cobra's 6, waarvan de aansteeklonten met elkaar verbonden waren, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;
Dagvaarding V - parketnummer 10/200818-24
(Onderzoek Graffiti)
hij op of omstreeks 25 februari 2024 te Rotterdam openlijk, te weten op/aan de [adres 3] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed, te weten (de gevel van) een woning aan het adres [adres 3] , door
- op voornoemde woning met behulp van een verfspuitbus een tekst aan te brengen, terwijl verdachte en/of zijn mededader deze goederen opzettelijk heeft/hebben vernield;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 februari 2024 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een woning aan de [adres 3] , in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam] , althans aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt, door
- op voornoemde woning met behulp van een verfspuitbus een tekst aan te
brengen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 4] op of omstreeks 25 februari 2024 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een woning aan de [adres 3] , in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam] , althans aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt, door
- op voornoemde woning met behulp van een graffitispuitbus een tekst aan te brengen, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte toen en daar opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door die [medeverdachte 4]
- naar de nabijheid van die woning te brengen en/of
- een verfspuitbus verf ter beschikking te stellen.