ECLI:NL:RBDHA:2025:13645

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
NL25.33452
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake toegangsweigering en intrekking terugkeervisum van Turkse verzoeker

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Turkse verzoeker die de toegang tot Nederland was geweigerd. De verzoeker had op 21 juli 2025, na een bezoek aan Turkije, geprobeerd Nederland binnen te komen, maar werd door de Koninklijke Marechaussee (KMar) de toegang geweigerd en zijn terugkeervisum werd ingetrokken. De verzoeker had eerder een terugkeervisum gekregen dat geldig was tot 23 september 2025, maar de minister van Asiel en Migratie stelde dat de omstandigheden waren gewijzigd, waardoor de intrekking van het visum gerechtvaardigd was.

De verzoeker had administratief beroep ingesteld tegen de weigering van toegang en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij niet teruggestuurd zou worden naar Turkije. De voorzieningenrechter oordeelde dat het administratief beroep geen redelijke kans van slagen had, omdat de verzoeker niet voldeed aan de voorwaarden voor toegang tot Nederland. De voorzieningenrechter wees erop dat de verzoeker zelf had gekozen om het Schengengebied te verlaten en dat het bezit van een (terugkeer)visum niet automatisch recht op binnenkomst verleent. De voorzieningenrechter concludeerde dat de minister terecht had gesteld dat de verzoeker niet voldeed aan de voorwaarden van de Schengengrenscode en de Vreemdelingenwet.

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.33452

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam] , verzoeker,

geboren op [datum] ,
van Turkse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

1. Verzoeker is op 21 juli 2025 de toegang tot Nederland geweigerd. Op 23 juli 2025 heeft hij hiertegen administratief beroep ingesteld. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, die ertoe strekt dat hij niet op 23 juli 2025 wordt teruggestuurd naar Turkije, en dat hem alsnog de toegang wordt verleend. Verzoeker heeft dit gemotiveerd met gronden.
1.1.
De minister heeft op 23 juli 2025 gereageerd op het verzoek. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten.
1.2.
Omdat onverwijlde spoed dat vereist, is een zitting achterwege gebleven. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. Gelet op het dossier en het door verzoeker gestelde, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toe te kennen.
3. Als voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed dat vereist, gelet op de betrokken belangen. [2]
Feiten en omstandigheden
4. Verzoeker heeft in Nederland driemaal verzocht om een EU/EER verblijfsdocument, laatstelijk op 17 juli 2024, omdat hij meent dat hij een EU-verblijfsrecht ontleend aan een duurzame relatie met [naam 2] (de verblijfsaanvragen). De besluiten waarmee de eerste twee verblijfsaanvragen zijn afgewezen, staan in rechte vast. [3] Hieronder valt ook het besluit van 3 april 2023, waarin aan verzoeker een terugkeerbesluit is opgelegd met een vertrektermijn van vier weken.
4.1.
Bij besluit van 26 april 2024, hangende de tweede verblijfsaanvraag, is aan verzoeker een terugkeervisum verleend geldig tot 23 september 2025. Uit een kopie van het paspoort van verzoeker volgt dat het visum is aangemeld op 17 juli 2024, hangende de derde verblijfsaanvraag. Verzoeker is vervolgens op enig moment uitgereisd naar Turkije, om zijn familie te bezoeken.
4.2.
Bij besluit van 16 juli 2025 is de derde verblijfsaanvraag van verzoeker afgewezen. Hierbij is aangegeven dat verzoeker Nederland meteen moet verlaten, omdat de vertrektermijn van het terugkeerbesluit van 3 april 2023 is verstreken. Ook is aangegeven dat een bezwaar tegen dit besluit geen schorsende werking heeft en dat een verzoek om een voorlopige voorziening niet mag worden afgewacht. Verzoeker stelt, maar de minister betwist, dat hiertegen bezwaar is ingesteld. Daarnaast heeft hij om een voorlopige voorziening verzocht. Dit is aanhangig bij deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam. [4]
4.3.
Op 21 juli 2025 is verzoeker vanuit Ankara, Turkije aangekomen op luchthaven Schiphol. Verzoeker is op dat moment gehoord door een ambtenaar, belast met de grensbewaking (grensambtenaar). Bij besluiten op dezelfde dag heeft de Koninklijke Marechaussee (KMar), namens de minister het terugkeervisum van verzoeker ingetrokken en hem de toegang tot Nederland geweigerd. Aan de intrekking van het terugkeervisum is ten grondslag gelegd dat de feiten en omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat deze zich verzetten tegen ongewijzigde handhaving van het visum. [5] Aan de toegangsweigering is ten grondslag gelegd dat verzoeker niet (langer) beschikt over een geldig visum. [6] Voor verzoeker is een vlucht geboekt naar Turkije. Deze vlucht zal op 23 juli 2025 vertrekken.
Wat vinden partijen?
5. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij nimmer op de hoogte is gesteld van de intrekking van zijn terugkeervisum. Hij meent dat dit in strijd is met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder de motivering- en zorgvuldigheidsplicht. Ook meent verzoeker dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij op grond van zijn terugkeervisum, en het bezwaar in de derde verblijfsaanvraag, tot 31 juli 2025 toegang zou krijgen tot Nederland. Verzoeker heeft tot slot betoogd dat hij recht heeft op toelating in Nederland, om uit eigen beweging te vertrekken, omdat hij nog rechtmatig verblijf heeft gedurende zijn vrije vertrektermijn van vier weken na de beschikking van 16 juli 2025, tot 31 augustus 2025. Het moet verzoeker worden toegestaan om administratieve zaken af te ronden, waaronder het beëindigen van zijn huurcontract, het opleveren van zijn woning, het afmelden bij instanties en het voorbereiden van zijn vertrek. Daarom is primair verzocht te bepalen dat verzoeker alsnog toegang tot Nederland wordt verleend, en subsidiair om de minister op te dragen dat verzoeker onder voorwaarden toegang krijgt tot Nederland, om zijn verplichtingen af te ronden en zijn woning op te leveren.
6. De minister heeft in reactie naar voren gebracht dat er een verschil bestaat tussen toelating en toegang. De procedure over de (derde) verblijfsaanvraag en het afwachten van een beslissing op het (gestelde) bezwaar, betreft het mogen afwachten van de procedure tot toelating in Nederland. Opschortende werking in die procedure verschaft echter geen toegang tot Nederland, omdat verzoeker ook moet voldoen aan de voorwaarden voor toegang op grond van de SGC. [7] Volgens de minister voldoet verzoeker daar niet aan. Daarnaast heeft de minister opgemerkt dat aan het bezit van een (terugkeer)visum geen onherroepelijk recht op binnenkomst kan worden ontleend. Bij binnenkomst dient de te verstrekken informatie aan de grensambtenaar, ter ondersteuning van de toegang, in overeenstemming te zijn met de al verstrekte informatie waarmee het visum is verkregen. Deze informatie komt in geval van verzoeker niet langer overeen, omdat zijn (derde) verblijfsaanvraag bij besluit van 16 juli 2025 is afgewezen en het bezwaar, of een verzoek om een voorlopige voorziening, niet mag worden afgewacht. De KMar was volgens de minister daarom bevoegd tot intrekking van het terugkeervisum, waardoor verzoeker niet meer aan het visumvereiste voldoet.
Oordeel voorzieningenrechter
7. De voorzieningenrechter beoordeelt of het administratief beroep een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit niet zo is en zal dat hierna uitleggen.
7.1.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden van de Schengengrenscode en de Vreemdelingenwet. Hij heeft namelijk geen geldige verblijfsvergunning in Nederland en beschikt niet (langer) over een geldig visum. [8] Verzoeker heeft er zelf voor gekozen het Schengengebied te verlaten, gedurende de periode dat op zijn derde (herhaalde) verblijfsaanvraag kon worden beslist en nadat hem in 2023 al een terugkeerbesluit was opgelegd. De minister heeft niet ten onrechte gesteld dat het bezit van een (terugkeer)visum niet onherroepelijk is, en dat het door gewijzigde feitelijke omstandigheden op het moment van de voorgenomen toegang, kan worden ingetrokken. Dit volgt uit de wet, zodat verzoeker daarmee bekend mag worden geacht. [9] Verzoeker heeft verder niet onderbouwd dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij tot 31 juli 2025 toegang tot Nederland zou krijgen. De voorzieningenrechter kan begrijpen dat verzoeker de toegangsweigering een zware maatregel vindt, vanwege de door hem vermelde belangen. Maar artikel 14 van de SGC biedt geen ruimte voor een belangenafweging en verplicht de lidstaten tot toegangsweigering als niet aan de toegangsvoorwaarden wordt voldaan. De overige stellingen kunnen verzoeker niet baten, alleen al omdat deze feitelijk onjuist zijn. Anders dan verzoeker meent, is in het besluit van 16 juli 2025 geen vertrektermijn verleend. Ook kan uit het gehoor met verzoeker en uit het besluit tot intrekking van het terugkeervisum worden afgeleid, dat aan verzoeker is medegedeeld dat het terugkeervisum wordt ingetrokken, en dat de beschikking aan hem is uitgereikt. Verzoeker heeft geen concrete aanknopingspunten gesteld die aanleiding geven om hieraan te twijfelen. Voor zover verzoeker de gestelde bezwaarprocedure in Nederland wil afwachten, maakt ook dat niet dat hem op dit moment toegang moet worden verleend. Verzoeker kan de uitkomst van de bezwaarprocedure tegen het besluit van 16 juli 2025 namelijk afwachten in zijn land van herkomst. Verzoeker heeft verder geen argumenten aangedragen die aanleiding geven voor een ander oordeel.
8. Dit betekent dat het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 23 juli 2025 en nadien gepubliceerd op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dit mogelijk.
2.Dit volgt uit artikel 8:81, van de Awb.
3.Het beroep tegen het besluit van 8 november 2023 (eerste verblijfsaanvraag) is ongegrond verklaard door deze rechtbank bij uitspraak van 20 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10581. Niet gebleken is dat verzoeker hiertegen hoger beroep heeft ingediend. Verder is niet gebleken van een (geslaagd) rechtsmiddel tegen het besluit van 26 juni 2024 (tweede verblijfsaanvraag).
4.Zaaknummer NL25.33227.
5.Op grond van artikel 2m, derde lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Zie ook paragraaf A1/4.3. van de Vreemdelingencirculaire 2000.
6.Op grond van artikel 14, gelezen in samenhang met artikel 6, van de Schengengrenscode (SGC).
7.De Schengengrenscode (SGC).
8.Zie artikel 6 van de SGC.
9.Zie artikel 2m, derde lid, onder b, van de Vw 2000.