ECLI:NL:RBDHA:2025:13661

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
NL25.23086
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en niet-ontvankelijkheid van beroep na vertrek met IOM

In deze zaak heeft eiser op 15 september 2023 een asielaanvraag ingediend, welke op 28 september 2023 is afgewezen. Eiser kreeg een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar opgelegd. Op 15 april 2025 diende eiser een nieuwe aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel in, maar deze werd op 15 mei 2025 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen op 21 mei 2025 beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 1 juli 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk. Na het indienen van nadere stukken door de verweerder op 11 juli 2025, heeft de rechtbank op 14 juli 2025 het onderzoek heropend. Eiser vertrok op 7 juli 2025 met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) naar Algerije en ondertekende een verklaring waarin hij instemde met het beëindigen van openstaande procedures voor het verkrijgen van een verblijfstitel. De rechtbank heeft geoordeeld dat, gezien deze instemming, er geen procesbelang meer is en heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. J. Holleman, in aanwezigheid van griffier mr. J.R. Froma.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.23086 (beroep) en NL25.23087 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. A. Heida),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. K.A. van Iwaarden).

Procesverloop

1. Op 15 september 2023 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Deze asielaanvraag is afgewezen bij besluit van 28 september 2023. Daarbij is aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod van 2 jaar opgelegd.
1.1.
Eiser heeft op 15 april 2025 opnieuw een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 15 mei 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.2.
Eiser heeft op 21 mei 2025 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, Z. Hamidi als tolk en de gemachtigde van verweerder.
2. Op 11 juli 2025 heeft verweerder nadere stukken ingediend. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien om op 14 juli 2025 het onderzoek te heropenen. Partijen hebben reacties ingediend op de nadere stukken. Op 22 juli 2025 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. Op grond van artikel 8:57 Awb [1] is een nadere zitting achterwege gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
3. Nadat de behandeling van het beroep op 1 juli 2025 heeft plaatsgevonden, is uit de door verweerder op 11 juli 2025 ingediende stukken gebleken dat eiser op 7 juli 2025 is met het IOM [2] naar Algerije vertrokken. Verder blijkt uit de stukken dat eiser een verklaring heeft ondertekend waarin staat dat nog openstaande procedures voor het verkrijgen van een verblijfstitel worden beëindigd.
4. Verweerder heeft de rechtbank verzocht om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Eiser heeft aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Volgens vaste jurisprudentie [3] van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) leidt instemming dat de lopende verblijfsrechtelijke procedures worden ingetrokken in beginsel tot een gebrek aan procesbelang. Nu eiser zich refereert aan het oordeel van de rechtbank en de rechtbank ambtshalve geen aanleiding ziet om procesbelang aan te nemen, zal het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is niet-ontvankelijk.
6.1.
Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
6.2.
Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Holleman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op de voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Internationale Organisatie voor Migratie.
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van 31 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2058.