ECLI:NL:RBDHA:2025:13756

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
NL25.29465
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de maatregel van bewaring van een Senegalese vreemdeling in het kader van uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2025 uitspraak gedaan over de verlenging van de maatregel van bewaring van een Senegalese vreemdeling, eiser, die in bewaring was gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De minister van Asiel en Migratie had op 27 juni 2025 besloten om de bewaring van eiser met maximaal twaalf maanden te verlengen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 14 juli 2025 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser van Senegalese nationaliteit is en dat hij in bewaring is gesteld op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft aangevoerd dat de verlenging van de maatregel niet tijdig is gebeurd en dat er geen actuele beoordeling van de omstandigheden heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het besluit tot verlenging tijdig is genomen en dat er geen bewijs is dat de minister zich heeft gebaseerd op verouderde feiten.

Eiser heeft ook betoogd dat hij meewerkt aan zijn uitzetting, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat hij niet voldoende meewerkt. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister de bewaring terecht heeft verlengd, gezien de omstandigheden en het gebrek aan medewerking van eiser. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 juli 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.29465
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. W. Vrooman).

Procesverloop

De minister heeft bij besluit van 27 juni 2025 (het besluit) de aan eiser opgelegde de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) met ten hoogste twaalf maanden verlengd.
Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Senegalese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1997.
2. Op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw kan een maatregel op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw na afloop van zes maanden met maximaal nog eens twaalf maanden worden verlengd indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn verwijdering of de daarvoor benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
3. Eiser voert aan dat onvoldoende duidelijk is welke maatregel is verlengd. In het besluit wordt een datum van 10 december 2024 genoemd. In dat geval is de verlenging niet tijdig gebeurd.
4. Uit het dossier blijkt dat aan eiser achtereenvolgens verschillende maatregelen zijn opgelegd. Op 10 december 2024 is eiser in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw. Op 13 december 2024 heeft hij een asielaanvraag ingediend, waarop de maatregel is omgezet naar een maatregel op grond van artikel 59b van de Vw. Nadat eiser zijn asielaanvraag heeft ingetrokken, is die maatregel op 2 januari 2025 weer omgezet naar een maatregel op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a. Deze laatste maatregel duurt nog voort. Hieruit leidt de rechtbank af dat de maatregel van 2 januari 2025 ten tijde van het bestreden besluit de enige nog voortdurende maatregel was en het daarom al duidelijk was en kon zijn dat de verlenging betrekking had op die maatregel. Bovendien is eiser tijdens een vertrekgesprek op 6 juni 2025 meegedeeld dat hij sinds 2 januari 2025 in bewaring zit en dat de termijn van zes maanden afloopt op 30 juni 2025 en dat het voornemen bestaan om deze bewaring te verlengen met een periode van ten hoogste 12 maanden. Ook op grond hiervan moet het eiser duidelijk geweest kunnen zijn dat de minister heeft beoogd om de maatregel van 2 januari 2025 te verlengen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser heeft verder aangevoerd dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ( eiser verwijst naar de uitspraak van 26 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW0580) dat een verlengingsbesluit moet zijn gebaseerd op actuele feiten en omstandigheden. Daarom mag een verlengingsbesluit niet eerder worden gegeven dan twee weken voor het verstrijken van de zesmaandentermijn. Het laatste vertrekgesprek was van 6 juni 2025 en op 27 juni 2025 is het verlengingsbesluit genomen met ingang van 30 juni 2025, dus er heeft geen actuele beoordeling van de omstandigheden plaatsgevonden volgens eiser.
6. De rechtbank stelt vast dat het besluit tot verlenging van de maatregel is genomen drie dagen vóór de ingangsdatum, dus binnen een periode van twee weken voor de ingangsdatum van het besluit. De rechtbank leidt uit de jurisprudentie van de Afdeling niet af dat binnen deze periode van twee weken een vertrekgesprek met de vreemdeling moet worden gevoerd. Voorts blijkt uit het bestreden besluit niet dat verweerder zich heeft gebaseerd op feiten en omstandigheden die op dat moment niet meer actueel waren en heeft eiser niet nader toegelicht welke in het besluit genoemde feiten of omstandigheden op dat moment niet meer actueel waren. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser heeft ook aangevoerd dat eiser meewerkt aan zijn uitzetting. Hij heeft onder meer zelf contact opgenomen met zijn ambassade.
8. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier onder meer blijkt dat eiser tijdens een vertrekgesprek op 17 februari 2025 heeft verklaard er alles aan te zullen gaan doen om een uitzetting naar Senegal tegen te werken en dat hij niet meer respectvol en vriendelijk zal zijn als een laissez passer (lp) wordt afgegeven. In het bestreden besluit is vermeld dat eiser heeft verklaard van de Senegalese ambassade heeft vernomen dat hij geen lp krijgt, maar dat dit wordt niet bevestigd in het telefoongesprek tussen eiser en de Senegalese consul. Hierna dreigt eiser dat hij een vrouwelijke medewerker van DJI of DT&V iets gaat aandoen. Daarnaast krijgt de regievoerder vanuit de medewerkers van het Detentiecentrum signalen dat betrokkene het personeel vaker bedreigt en dat ze bang zijn dat het uit de hand gaat lopen. De rechtbank wijst er ook nog op dat eiser in Ierland andere personalia heeft opgegeven, wat pas vier maanden na de laatste inbewaringstelling is gebleken. Dit alles is door eiser niet bestreden en brengt de rechtbank tot het oordeel dat de minister op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting. Dat eiser uit eigen beweging contact heeft gelegd met de Senegalese vertegenwoordiging geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser heeft voorts aangevoerd dat de minister had dienen te volstaan met de oplegging van een lichter middel. Verweerder is hierbij ook niet uitgegaan van de actuele omstandigheden. Zo is eiser bijvoorbeeld tijdens de inbewaringstelling gaan meewerken aan zijn uitzetting.
10. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309) en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014 (ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi).
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op wat hiervoor is geoordeeld over de inhoudelijk niet bestreden gronden en de actuele gegevens, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Ook wijst de rechtbank op hetgeen hiervoor in 8. is overwogen inhoudende dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting. Dat eiser heeft geweigerd om in januari de laissez passer-formulieren in te vullen en heeft verzuimd om te vermelden dat hij zich in Ierland van andere personalia heeft bediend, en dat hij ook heeft verklaard dat hij er alles aan gaat doen om zijn uitzetting tegen te werken, zijn factoren die de minister hierbij heeft mogen betrekken. Dit op zich is al voldoende voor het oordeel dat de minister niet had hoeven te volstaan met minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling. Deze beroepsgrond slaagt niet.
12. Eiser heeft nog aangevoerd dat de minister de uitzetting van eiser onvoldoende voortvarend ter hand heeft genomen.
13. De rechtbank wijst erop dat deze rechtbank eerder, bij uitspraak van 24 juni 2025, kenmerk NL25.26326, heeft geoordeeld dat de minister op het moment van het sluiten van het onderzoek in die zaak, voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser heeft gewerkt. Hierna is met eiser op 27 juni 2025 een vertrekgesprek gevoerd. De aanvraag van 7 januari 2025 en 28 januari 2025 ter verkrijging van een vervangend reisdocument bij de diplomatieke vertegenwoordiging van Senegal, is in behandeling genomen en loopt nog. Ter zitting heeft de minister nog verklaard dat het aangekondigde gesprek met de consul niet heeft plaatsgevonden, maar dat op 11 juli 2025 nog een poging is gedaan om met de autoriteiten in contact te komen. De minister blijft dit proberen, maar is ook afhankelijk van de agenda van de consul of ambassadeur. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de minister niet onvoldoende voortvarend handelt om de uitzetting van eiser te bewerkstelligen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
14. Eiser heeft voorts aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting naar Senegal bestaat.
15. Zoals de rechtbank hierboven heeft overwogen, is de aanvraag om een laissez passer nog steeds in behandeling bij de Senegalese autoriteiten en hebben deze niet meegedeeld dat geen laissez passer wordt verstrekt. Eiser heeft zijn verklaring dat de Senegalese autoriteiten geen laissez passer voor hem zullen afgeven, verder niet met documenten gestaafd. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat op dit moment nog steeds sprake is van zicht op uitzetting. Deze beroepsgrond slaagt niet.
16. De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister de bewaring met ten hoogste twaalf maanden mocht verlengen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
17. Eiser heeft ten slotte aangevoerd dat een belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen. Gelet op de lange duur van de maatregel moet dat aan het belang van eiser de doorslag geven. Hij werkt mee, praat met DT&V, maar de pogingen stuiten op een niet welwillende ambassade.
18. Voor zover eiser stelt dat hij meewerkt en gesprekken voert met DT&V, verwijst de rechtbank naar hetgeen in 8. is overwogen over eisers bereidheid tot meewerken aan zijn uitzetting. Naar het oordeel van de rechtbank weegt dit niet op tegen het belang van de minister om eiser in bewaring te houden totdat hij kan worden uitgezet. Dat de maatregel op dit moment ruim zes maanden duurt is in dit geval onvoldoende om de belangenafweging in het voordeel van eiser te laten uitslaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
19. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
20. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 juli 2025
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist over het voortduren van de bewaring geen rechtsmiddel open.