ECLI:NL:RBDHA:2025:13771

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
NL25.27136
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag in het kader van de Dublinprocedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 22 juli 2025, wordt het beroep van eiseres behandeld die zich heeft beklaagd over het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag op 12 augustus 2023 heeft ontvangen, maar pas op 3 april 2024 heeft besloten deze niet in behandeling te nemen, omdat een andere EU-lidstaat verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling. Echter, de uiterste overdrachtstermijn is verstreken, waardoor Nederland verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de aanvraag op 14 juni 2024. De rechtbank oordeelt dat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden, en dat eiseres terecht in beroep is gegaan. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden. De rechtbank legt de minister een nadere beslistermijn van acht weken op om alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50 toegekend, omdat zij juridische bijstand heeft ingeschakeld. De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 juli 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.27136
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], V-nummer: [V-nummer], eiseres (gemachtigde: mr. M.A. Vegter),

en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingediend, omdat de minister
niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).

Overwegingen

1. De rechtbank vindt een zitting niet nodig en heeft partijen gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2

Is het beroep van eiseres gegrond?

3. De minister heeft de aanvraag op 12 augustus 2023 ontvangen. Bij besluit van 3 april 2024 heeft de minister de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat een andere lidstaat van de Europese Unie voor de behandeling daarvan verantwoordelijk was.3 Tot een feitelijke overdracht van eiser is het evenwel niet gekomen. Hiermee heeft de minister de uiterste overdrachtstermijn laten verstrijken, waardoor Nederland verantwoordelijkheid voor de behandeling van de aanvraag heeft verkregen op 14 juni 2024.
1. Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
3 Artikel 18, eerste lid en onder a, van de Dublinverordening.
4. Sinds 27 januari 2023 is het besluit met kenmerk WBV 2023/3 van kracht.4 Dit besluit heeft tot gevolg dat de beslistermijnen van asielaanvragen die zijn ingediend vanaf 1 januari 2023 tot 1 januari 2024 met negen maanden zijn verlengd. De asielaanvraag van eiser valt onder het toepassingsbereik van dit besluit. Dit zou in beginsel betekenen dat de beslistermijn in zijn zaak dus met negen maanden is verlengd. Echter, op het moment dat eiser de minister op 2 juni 2025 in gebreke stelde, waren er sinds de aanvraag al meer dan 21 maanden verstreken.5 De rechtbank sluit in dit verband aan bij en verwijst naar de uitspraak van haar zittingsplaats Arnhem van 6 december 2023.6 Uit deze uitspraak volgt dat de maximale termijn begint te lopen vanaf het moment van indiening van de asielaanvraag, ook als na die aanvraag een onderzoek in het kader van de Dublinverordening heeft plaatsgevonden. Hiermee was de maximale beslistermijn als bedoeld in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn al verstreken op 12 mei 2025. De rechtbank stelt verder vast dat eiser meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen, Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
Welke nadere beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
5. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.7
6. De rechtbank heeft al vastgesteld dat de beslistermijn van 21 maanden termijn is overschreden. De rechtbank overweegt dat de termijn van 21 maanden ziet op de beslistermijn. Dit moet worden onderscheiden van de nadere beslistermijn die de rechtbank met deze uitspraak oplegt. Bij het bepalen van een passende nadere beslistermijn maakt de rechtbank een afweging. Daarbij moet zij rekening houden met zowel het belang van een snelle als een zorgvuldige besluitvorming.8 De omstandigheid dat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden, is één van de aspecten die de rechtbank in deze afweging meeweegt.
7. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om binnen deze termijn op zorgvuldige wijze een besluit te nemen. Omdat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden, legt de rechtbank een kortere nadere beslistermijn op dan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) met het 8+8-wekenmodel heeft ontwikkeld in haar uitspraak van 8 juli 20209.
4 Staatscourant van 26 januari 2023, nr. 3235.
5 Zoals neergelegd in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
7 Artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
8 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
8. In het geval het bestuursorgaan niet tijdig heeft beslist, dan draagt de bestuursrechter het bestuursorgaan op om dit binnen een bepaalde termijn alsnog te doen. De bestuursrechter verbindt aan het niet naleven daarvan een dwangsom.9 In artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet)10 was bepaald dat deze bepalingen niet van toepassing zijn op een besluit op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De ABRvS heeft echter in haar uitspraak van 30 november 202211 geoordeeld dat deze bepaling uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend was. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de minister wél opdraagt om binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en dat de bestuursrechter aan het niet naleven door de minister een dwangsom verbindt.
9. De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een dwangsom overeenkomstig het beleid dat de rechtbanken in dit verband hanteren.12 De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de minister de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en dat de minister binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, verbeurt hij een dwangsom.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres ook een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt
€ 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).
9 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
10 De Tijdelijke wet was van kracht van 11 juli 2021 tot 15 april 2025 en is op deze zaak nog van toepassing.
12 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
Zie https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om
  • bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van de Mortel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 juli 2025

Documentcode: [Documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.