ECLI:NL:RBDHA:2025:13777

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
NL25.24247 en NL25.24248
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van Algerijnse eiser wegens gebrek aan nieuwe relevante elementen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt het beroep van een Algerijnse eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft op 14 mei 2025 een opvolgende aanvraag ingediend, nadat zijn eerdere aanvragen waren afgewezen. De rechtbank behandelt zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening, waarbij eiser niet aanwezig is op de zitting. De rechtbank concludeert dat de aanvraag niet-ontvankelijk is verklaard omdat eiser geen nieuwe relevante elementen heeft aangedragen die zijn asielmotief onderbouwen. Eiser stelt dat hij niet eerder inhoudelijk is gehoord en dat zijn huidige verklaringen als nieuw moeten worden beschouwd. De rechtbank oordeelt echter dat de eerdere afwijzing van zijn asielaanvraag in rechte vaststaat en dat er geen nieuwe feiten zijn die de beoordeling rechtvaardigen. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.24247 en NL25.24248
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. N. Birrou),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. A. de Graaf).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter zijn verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser heeft op 14 mei 2025 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 28 mei 2025 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 26 juni 2025 op zitting behandeld. Aan de zitting heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1999. Eiser heeft twee keer eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Aan zijn eerste aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft met drugshandelaren. Verweerder heeft die aanvraag bij besluit van 16 mei 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. Dit besluit staat in rechte vast. Zijn tweede aanvraag heeft eiser ingediend op 28 juni 2024 en de volgende dag weer ingetrokken.
2.1.
Op 14 mei 2025 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. Eiser heeft aan deze aanvraag hetzelfde asielmotief ten grondslag gelegd als aan zijn eerdere aanvragen. Hij wil nu de gelegenheid om zijn verhaal te vertellen, omdat dit in de eerdere procedures nog niet is gebeurd. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij nu is verloofd met een Duitse vrouw. Verweerder heeft eisers aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat er sprake is van een opvolgende aanvraag waar eiser geen nieuwe elementen of bevindingen aan ten grondslag heeft gelegd. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Verweerder stelt ten onrechte dat er geen sprake is van nieuwe relevante elementen of bevindingen. Eiser is in zijn eerdere procedures namelijk niet inhoudelijk gehoord, zodat zijn huidige verklaringen gelden als nieuw relaas. Dat hij niet eerder inhoudelijk is gehoord, valt hem niet aan te rekenen omdat hij in detentie zat en omdat er verwarring was over de procedure. Door eisers relaas niet inhoudelijk te beoordelen, heeft verweerder daarnaast nagelaten te beoordelen of de uitzetting van eiser zou leiden tot schending van het non-refoulementbeginsel. [2] Ook had verweerder moeten toetsen aan artikel 8 van het EVRM [3] omdat eiser verloofd is met een Duitse vrouw. Tot slot zijn het opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod disproportioneel aan eisers kwetsbare situatie.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank geeft eiser geen gelijk. De rechtbank zal dit oordeel hieronder uitleggen.
4.1.
Omdat eiser niet in beroep is gegaan tegen het besluit van 16 mei 2024, is dit besluit in rechte vast komen te staan. Daarmee staat de beoordeling van eisers problemen met drugshandelaren als niet geloofwaardig vast. Uit het verslag gehoor opvolgende aanvraag blijkt dat de huidige asielaanvraag van eiser is gebaseerd op dezelfde problemen met drugshandelaren en dat eiser geen (nieuwe) documenten ter onderbouwing hiervan heeft. [4] Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Om die reden hoefde verweerder eisers asielaanvraag niet inhoudelijk te behandelen.
4.2.
Het betoog van eiser dat het hem niet kan worden aangerekend dat hij zijn verhaal niet eerder heeft verteld, slaagt niet. Eiser is namelijk uitgenodigd voor een gehoor over zijn eerste aanvraag. Omdat eiser op dat moment werd vastgehouden door de politie, heeft verweerder het gehoor verplaatst naar een nieuwe datum. De rechtbank stelt vast dat de nieuwe uitnodiging in persoon aan eiser is uitgereikt. Eiser was er dus van op de hoogte dat het gehoor plaats zou vinden. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat hem niet kan worden aangerekend dat hij geen gebruik heeft kunnen maken van de hoormogelijkheid omdat hij in Denemarken in detentie zat toen het gehoor plaats zou vinden. Dat eiser in Denemarken in detentie heeft gezeten is namelijk niet nader onderbouwd. Daarbij was het de keuze van eiser om Nederland te verlaten terwijl hij uitgenodigd was voor het gehoor en wist dat hij zich beschikbaar moest houden voor de asielprocedure. Naar het oordeel van de rechtbank is ook niet gebleken dat eiser vanwege gebrekkige begeleiding niet is verschenen op het gehoor. Hoewel een eerdere gemachtigde van eiser zich heeft teruggetrokken, is die op dezelfde dag vervangen door een nieuwe gemachtigde. Eiser was dus op het moment van de uitnodiging en het gehoor gekoppeld aan een gemachtigde. Daar komt bij dat eiser – ook in persoon – een uitnodiging heeft ontvangen om het gehoor met zijn gemachtigde voor te bespreken, maar ook hier niet is verschenen. Ook dat eiser over zijn tweede aanvraag niet inhoudelijk is gehoord, is aan eiser toe te rekenen omdat hij die aanvraag heeft ingetrokken.
4.3.
Uit de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 24 juni 2019 [5] volgt dat er voor verweerder geen verplichting bestaat om bij een opvolgende aanvraag ambtshalve te beoordelen of een vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 van het EVRM. Wat eiser in dit kader heeft aangevoerd ₋ namelijk dat hij is verloofd met een Duitse vrouw ₋ heeft verweerder dan ook niet in zijn beoordeling hoeven te betrekken. Eiser kan een beroep op artikel 8 van het EVRM aan de orde stellen in een reguliere procedure.
4.4.
Het aan eiser op 16 mei 2024 opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod zijn, net als de afwijzing van zijn eerste asielaanvraag van die datum, in rechte vast komen te staan. De rechtbank gaat daarom niet in op de daartegen gerichte gronden. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende heeft beoordeeld of de uitzetting van eiser in strijd zou zijn met het non-refoulementbeginsel. Eiser heeft niet aangegeven welke omstandigheden een dergelijke schending zouden opleveren en de rechtbank ziet ook in het dossier als geheel geen aanwijzingen van een risico op schending van artikel 3 van het EVRM.

Conclusie en gevolgen

5. Verweerder heeft de aanvraag mogen afwijzen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5.1.
Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
5.2.
Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. H.S. van Wessel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Eiser beroept zich hierbij op het arrest
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Zie pagina 7 van het verslag gehoor opvolgende aanvraag.