Beoordeling door de rechtbank
6. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1986. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is etnisch Kabyl. Eiser heeft verklaard dat hij Algerije in 2022 heeft verlaten omdat hij sinds 2004 afvallig is van de islam en kritiek uit op de islam. Hierdoor heeft eiser te maken gehad met bedreiging op werk. Daarnaast is eiser sympathisant van de Movement for the Autonomy of Kabylie (MAK). Eiser is op verschillende manieren betrokken geweest bij de MAK. Tussen 2005 en 2008 heeft eiser deelgenomen aan demonstraties en was hij betrokken bij de organisatie van meerdere demonstraties. Bij terugkeer naar Algerije vreest eiser dat hij vanwege zijn etniciteit, afvalligheid en sympathie voor de MAK door de Algerijnse autoriteiten vervolgd zal worden. Eiser vreest dat hij zal worden gevangen genomen, vernederd en mogelijk ter dood veroordeeld.
Het bestreden besluit
7. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende geloofwaardig geachte asielmotieven:
(1) identiteit, nationaliteit en herkomst;
(2) afvalligheid van de islam;
(3) sympathie voor de MAK.
8. De minister wijst de aanvraag van eiser af als ongegrond. In het besluit van 3 april 2024 overweegt de minister eerst dat eiser zich niet onverwijld heeft gemeld met een verzoek om internationale bescherming. Vervolgens acht de minister de geloofwaardige asielmotieven en ondervonden problemen van eiser niet zwaarwegend genoeg om te concluderen dat eiser gegronde vrees heeft voor vervolging of dat hij een reëel risico op schade loopt bij terugkeer naar Algerije. De minister oordeelt dat de discriminatie niet ernstig genoeg is om te leiden tot gegronde vrees voor vervolging en dat eisers afvalligheid geen onderdeel uitmaakt van zijn religieuze identiteit. Dat eiser kritiek uit op de islam leidt volgens de minister evenmin tot een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade, aangezien dit – anders dan in de vorm van belediging – niet strafbaar is in Algerije. Daarbij benadrukt de minister dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn uitlatingen in de negatieve belangstelling van de Algerijnse autoriteiten staat. Dat eiser als MAK-sympathisant persoonlijk risico loopt of in negatieve aandacht staat, is evenmin aannemelijk gemaakt. Gelet hierop komt eiser volgens de minister niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid onder a en b, van de Vw. Het besluit geldt ook als terugkeerbesluit.
9. Op 17 juni 2025 heeft de minister het besluit naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 21 september 2023, ECLI:EU:C:2023:688, waarop eiser een beroep heeft gedaan, nader gemotiveerd. Hiervoor is eiser opnieuw gehoord. De minister heeft aangenomen dat eiser als MAK-sympathisant een geloofwaardige politieke overtuiging heeft, maar dat geen sprake is van een situatie dat eiser bij terugkeer naar Algerije gevaar voor vervolging dan wel een reëel risico op ernstige schade loopt. Gelet op deze nadere motivering kan worden vastgesteld dat eiser terecht in beroep is gegaan en dat aan het bestreden besluit een gebrek kleeft. Dit betekent dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt en dat het beroep gegrond is. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het bestreden besluit met de nadere motivering voldoende is hersteld en of de rechtsgevolgen in stand kunnen worden gelaten.
Moment van de asielaanvraag
10. De minister stelt dat eiser zich niet onverwijld heeft gemeld met een verzoek om internationale bescherming. Eiser verbleef zeven maanden in Frankrijk voorafgaand aan zijn komst naar Nederland, maar vroeg daar geen asiel aan. Volgens de minister doet dit afbreuk aan de oprechtheid van eisers verzoek.
11. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen dit standpunt van de minister. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van het standpunt van de minister.
Discriminatie vanwege etniciteit
12. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte heeft overwogen dat de discriminatie vanwege zijn afkomst uit Kabyl niet leidt tot een vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade. Eiser stelt dat de minister de psychische en sociale beperkingen die hij ervaart ten onrechte niet heeft betrokken in de besluitvorming. Deze omstandigheden leiden volgens eiser ertoe dat hij niet goed kan functioneren in Algerije.
13. De rechtbank overweegt het volgende. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat discriminatie kan worden aangemerkt als een daad van vervolging, maar alleen als de vreemdeling door de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn of haar bestaansmogelijkheden dat hij of zij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:454). Dit is nader uitgewerkt in paragraaf C2/3.2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). De lat om op grond van discriminatie te worden aangemerkt als verdragsvluchteling ligt dus hoog. 14. De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser door zijn etniciteit niet dusdanig ernstige belemmeringen in zijn bestaansmogelijkheden heeft ervaren, dat het voor hem onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. De minister verwijst hierbij terecht naar de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij in Algerije (hoger) onderwijs heeft gevolgd en heeft gewerkt (p. 4 en 8-9 verslag nader gehoor). Ook blijkt uit eisers verklaringen dat hij in bezit is gesteld van identificerende documenten, waarmee hij op legale wijze heeft kunnen reizen (p. 4-5 aanmeldgehoor). De stelling van eiser dat hij vanwege psychische en sociale beperkingen niet kan functioneren in Algerije is niet nader toegelicht of onderbouwd met stukken. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de minister zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de gestelde discriminatie niet kan worden aangemerkt als een daad van vervolging. De beroepsgrond slaagt niet.
Afvalligheid van de islam
15. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij bij terugkeer naar Algerije risico’s loopt vanwege zijn kritiek op de islam. Eiser voert aan dat de minister het onderscheid tussen belediging en het uiten van kritiek ontoereikend heeft gemotiveerd, nu de onderbouwing enkel bestaat uit een verwijzing naar de Van Dale. Eiser stelt dat de minister niet heeft toegelicht of onderzocht of de Algerijnse wet een onderscheid maakt tussen de twee termen, of dat deze op gelijke wijze worden uitgelegd. Dat eiser niet in de negatieve belangstelling van de Algerijnse autoriteiten staat, omdat enkel belediging strafbaar is gesteld, is volgens eiser onvoldoende.
16. De rechtbank overweegt het volgende. Tussen partijen is niet in geschil dat, hoewel afvalligheid op zichzelf niet strafbaar is in Algerije, het beledigen van de islam wel strafbaar is. De minister heeft er terecht op gewezen dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij vanwege zijn uitingen over de islam in de negatieve belangstelling staat van de Algerijnse autoriteiten. Naar oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd. In dit verband heeft de minister ter zitting terecht gewezen op eisers verklaringen, waaruit blijkt dat hij zijn kritiek op de islam heeft geuit tegenover specifieke personen en kennissen, terwijl bovendien onduidelijk blijft wat de precieze inhoud van deze kritiek is (p. 9 en 10 verslag nader gehoor). Ook heeft de minister bepalend kunnen achten dat eiser sinds 2004 afvallig is van de islam en pas in 2022 uit Algerije is vertrokken, waar hij gedurende die periode zonder problemen in Algerije heeft kunnen studeren, werken en reizen. Daarnaast blijkt uit de verklaringen van eiser niet dat hij bij terugkeer naar Algerije op zodanige wijze uiting wil geven aan zijn eigen gedachten over de islam, dat hij daardoor in de problemen zal komen. (p. 10 verslag nader gehoor). Verder heeft de minister aan eiser kunnen tegenwerpen dat niet aannemelijk is gemaakt dat hij daadwerkelijk kritische berichten op sociale media heeft geplaatst. Eiser heeft dit ook niet betwist in de beroepsprocedure. Eiser heeft niet op enigerlei wijze verklaard over problemen met de Algerijnse autoriteiten vanwege zijn uitingen over de islam. Ook heeft hij niet onderbouwd waarom er sprake zou zijn geweest van belediging. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de islam heeft beledigd en vanwege zijn afvalligheid van de islam heeft te vrezen voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade. De beroepsgrond slaagt niet.
Sympathie voor de MAK
17. Eiser voert aan dat er sprake is van een politieke overtuiging en dat hij bij terugkeer naar Algerije risico loopt op vervolging, omdat hij actief is geweest binnen de MAK. Eiser nam deel aan demonstraties en was betrokken bij de organisatie van meerdere demonstraties. Eiser stelt dat de minister hierbij als uitgangspunt moet nemen dat de MAK als een terroristische organisatie wordt gezien in Algerije. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar het rapport
Annual report on political rights an civil liberties in 2024. Eiser is verder van mening dat de minister niet afdoende heeft onderbouwd waarom zijn rol binnen de MAK zo klein is dat hij geen vrees voor vervolging zou hebben. Ook heeft de minister volgens eiser nagelaten te onderbouwen dat bij aanname van negatieve aandacht van de Algerijnse autoriteiten hij geen risico’s riskeert.
18. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat er sprake is van een politieke overtuiging. De minister heeft ter zitting erkend dat de MAK sinds 2022 wordt aangemerkt als terroristische organisatie in Algerije. De minister heeft terecht opgemerkt dat dit niet betekent dat iedereen die sympathiseert met de MAK daardoor problemen ondervindt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat hij persoonlijk risico’s loopt en in de negatieve belangstelling staat. Naar oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd. Eiser heeft verklaard dat hij tussen 2005 en 2008 betrokken was bij de organisatie van een grote demonstratie (mars), die jaarlijks op 20 april plaatsvond (p. 7 verslag aanvullend gehoor en p. 1 van de correcties en aanvullingen aanvullend gehoor). Daarnaast heeft eiser desgevraagd verklaard dat hij geen belangrijke of leidende rol had bij de organisatie van de demonstraties en meeliep in de massa (p. 7 en 8 verslag aanvullend gehoor). Van andere betrokkenheid binnen de MAK blijkt niet. Gelet hierop heeft de minister terecht gesteld dat eiser in deze demonstraties slechts een kleine rol heeft vervuld en dat deze demonstraties zeer groot waren. Daarnaast heeft de minister van belang mogen achten dat de laatste demonstratie waaraan eiser deelnam in 2008 plaatsvond, en dat sindsdien een aanzienlijke tijd is verstreken. Bovendien heeft eiser in 2022 zonder problemen Algerije kunnen verlaten. De minister heeft daarom op juiste gronden geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn dat eiser sindsdien in negatieve belangstelling heeft gestaan, noch dat dit thans het geval is. De minister heeft ook voldoende betrokken hoe eiser zijn politieke overtuiging zou willen uiten bij terugkeer. Eiser heeft desgevraagd verklaard zijn politieke overtuiging bij terugkeer naar Algerije op geen enkele manier te willen uiten (p. 11 verslag aanvullend gehoor). Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister afdoende heeft gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico op ernstige schade loopt vanwege zijn politieke overtuiging bij terugkeer naar Algerije. De beroepsgrond slaagt niet.
Beoordeling asielmotieven
19. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser met de door hem aangevoerde asielmotieven op zichzelf bezien en beoordeeld niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije een gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico op ernstige schade loopt. Hierdoor kunnen deze omstandigheden – zoals de minister terecht ter zitting heeft gesteld – in samenhang beoordeeld ook niet leiden tot een vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade. De stelling van eiser dat de minister de asielmotieven niet in onderlinge samenhang heeft beoordeeld, alsmede de verwijzing naar Werkinstructie 2014/10, zijn gelet op het voorgaande onvoldoende om tot een andere conclusie te leiden, te meer nu eiser dit niet nader heeft onderbouwd. De beroepsgrond van eiser dat de minister de door hem aangevoerde asielmotieven niet dan wel niet voldoende in samenhang heeft beoordeeld, slaagt daarom niet.