ECLI:NL:RBDHA:2025:13875

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
NL25.19993
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag wegens internationale bescherming in Duitsland

Deze uitspraak betreft de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag van eiser, die stelt van Syrische nationaliteit te zijn. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op basis van internationale bescherming die eiser geniet in Duitsland, zoals blijkt uit Eurodac. Eiser is het hier niet mee eens en voert verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank heeft de zaak op 11 juli 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister aanwezig waren, maar eiser zelf niet. De rechtbank oordeelt dat de minister geen aanleiding had om eiser als bijzondere procedurele waarborg medisch te laten onderzoeken, omdat de minister voldoende informatie had om te concluderen dat eiser internationale bescherming geniet. De rechtbank stelt vast dat de minister zich heeft gehouden aan de wettelijke vereisten en dat de asielaanvraag terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19993
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M. van Werven),

en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: mr. L.S. Hartog).

Samenvatting

Deze uitspraak gaat over de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag van eiser. De minister heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eiser op grond van internationale bescherming in bezit is van een verblijfsvergunning in Duitsland. Verder heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat hij geen aanleiding heeft hoeven zien om bijzondere procedurele waarborgen te bieden aan eiser. Eiser is het hier niet mee eens. Eiser voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag in stand kan blijven. Het beroep is ongegrond. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Eiser heeft op 3 maart 2025 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser stelt dat hij van Syrische nationaliteit is en dat hij op [geboortedatum] 1999 geboren is. De minister heeft met het bestreden besluit van 23 april 2025 deze aanvraag in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
5. De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening (NL25.19994) op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
6. In het bestreden besluit van 23 april 2025 concludeert de minister eerst dat hij geen aanleiding heeft hoeven zien om bijzondere procedurele waarborgen te bieden aan eiser in de zin van een medisch onderzoek. Vervolgens concludeert de minister dat uit een Eurodac- resultaat van 3 maart 2025 is gebleken dat eiser sinds 8 augustus 2017 internationale bescherming heeft in Duitsland. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat hij mag uitgaan van de informatie in Eurodac. De minister heeft de asielaanvraag van eiser daarom niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw).

Bijzondere procedurele waarborgen

7. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat de minister geen medisch onderzoek heeft laten verrichten. Eiser stelt dat de minister miskent dat uit artikel 24 van Richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn) en artikel 3.108b, eerste lid, van Vb volgt dat het gedrag of de uitlatingen van de vreemdeling vóór of tijdens het gehoor aanleiding kunnen vormen voor het verrichten van medisch onderzoek. In dit verband benadrukt de gemachtigde van eiser dat zij voorafgaand aan het gehoor van 17 april 2025 haar zorgen over het gedrag en de psychische gesteldheid van eiser schriftelijk aan de minister kenbaar heeft gemaakt. Eiser stelt dat de minister niet met zekerheid kon uitsluiten dat zijn gedrag en uitlatingen voortkwamen uit medische problematiek. Volgens eiser kan zijn gedrag niet uitsluitend worden toegeschreven aan ‘geen zin hebben’ of ‘geen tijd hebben’, zoals door de minister is gesteld. In dit kader voert eiser ook aan dat de minister heeft nagelaten zich ervan te vergewissen of eiser de gevolgen van zijn beslissing om het gehoor voortijdig te beëindigen begreep.
8. De rechtbank overweegt het volgende. Op grond van artikel 3.108b, eerste lid, van het Vb wordt voorafgaand aan of tijdens het onderzoek naar de asielaanvraag beoordeeld of de vreemdeling bijzondere procedurele waarborgen behoeft als bedoeld in artikel 24 van de Procedurerichtlijn. Indien dit het geval is, wordt ingevolge het tweede lid gedurende het onderzoek passende steun geboden. De wijze waarop de minister in de praktijk invulling geeft aan artikel 24 van de Procedurerichtlijn heeft hij uiteengezet in de Werkinstructie 2021/9 (WI 2021/9). In de bijlage bij WI 2021/9 is een lijst met indicatoren/bijzonderheden (niet-limitatief) in het kader van kwetsbaarheid opgenomen. Indicatoren voor psychische kwetsbaarheid zijn onder meer verward, vermoeid, gespannen, nerveus, angstig, agressief, zwijgzaam, suïcidaal, getraumatiseerd en depressief gedrag. Wanneer er sprake is van een van de indicatoren, is het mogelijk dat de vreemdeling bijzondere procedurele waarborgen behoeft.
9. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eiser de minister op 16 juli 2025 schriftelijk heeft verzocht om een onderzoek door Medifirst. Dit verzoek werd gedaan omdat eiser tijdens de voorbereiding van het aanmeldgehoor een afwezige indruk maakte, de inhoud van het gesprek niet leek te begrijpen en aangaf last te hebben van zijn mond, waardoor hij zich mondeling niet goed kon uitdrukken. Ook de minister heeft op de zitting erkend dat eiser tijdens het gehoor van 17 juli 2025 een afwezige indruk maakte.
10. Naar oordeel van de rechtbank heeft de minister geen aanleiding hoeven zien om eiser als bijzondere procedurele waarborg medisch te laten onderzoeken. Daarvoor is het volgende van belang. De hoormedewerker heeft tijdens het gehoor op 17 april 2025 aan eiser gevraagd of hij zich lichamelijk en geestelijk in staat voelde om het gehoor te laten plaatsvinden. Eiser heeft dit bevestigend beantwoord (pagina 2 en 3 van het aanmeldgehoor). Tevens blijkt uit het verslag dat de minister heeft gevraagd of eiser zich goed voelde en ruimte bood voor pauzes (pagina 2, 4 en 5 van het aanmeldgehoor). Hoewel beide partijen afwijkend gedrag hebben geconstateerd, ziet de rechtbank geen aanwijzingen voor signalen zoals opgenomen in de bijlage bij WI 2021/9. Daarnaast heeft eiser niet op enigerlei wijze onderbouwd welke medische problemen hij zou ervaren. Gelet hierop heeft de minister zich afdoende vergewist met hetgeen naar voren gebracht door eisers gemachtigde en voldoende waarborgen geboden. Ook heeft de minister zich ervan vergewist of eiser in staat was om verklaringen af te leggen. Eiser heeft weliswaar aangevoerd dat niet alles voor hem duidelijk was (pagina 4 van het aanmeldgehoor), maar uit de vragen die zijn gesteld en de antwoorden die eiser daarop heeft gegeven, blijkt dat hij in staat was de vragen op passende wijze te beantwoorden. Hierbij heeft de minister mogen betrekken dat eiser het gehoor zelf voortijdig heeft beëindigd, omdat hij zich verveelde en nog veel te doen had (pagina 4 en 5 van het aanmeldgehoor). De minister heeft eiser bovendien uitgelegd welke gevolgen het beëindigen van het gesprek zou hebben (pagina 4 van het aanmeldgehoor). Gelet op het voorgaande heeft de minister op juiste gronden geconcludeerd dat eiser geen bijzondere procedurele waarborg in de vorm van een medisch onderzoek behoefde.

Internationale bescherming in Duitsland

11. Eiser voert aan dat de minister miskent dat de verklaringen van eiser voldoende concrete aanknopingspunten bieden om te twijfelen aan de omstandigheid dat eiser internationale bescherming geniet in Duitsland. Eiser heeft verklaard dat zijn verblijfsvergunning is verlopen en dat hij momenteel niet in het bezit is van een geldige verblijfsvergunning. Verder voert eiser aan dat de informatie uit Eurodac onvoldoende is, omdat deze slechts aangeeft dat aan eiser in 2017 internationale bescherming is verleend, zonder inzicht te bieden in de huidige status van zijn verblijfsrecht. Volgens eiser kan hij door het ontbreken van een geldige verblijfsvergunning in Duitsland het risico lopen dat hem de toegang tot het Duitse grondgebied wordt geweigerd. Ter nadere onderbouwing hiervan wijst eiser op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 14 februari 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:2051).
12. De rechtbank overweegt dat de minister in beginsel mag afgaan op informatie verstrekt door de Duitse autoriteiten waaruit blijkt dat eiser daar internationale bescherming heeft. Dit is anders als de verstrekte informatie onvoldoende actueel is of onvoldoende informatie geeft over de verblijfsrechtelijke positie van eiser. In dat geval moet de minister nader onderzoek doen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2441).
13. De rechtbank is van oordeel dat de minister uit mocht gaan van de internationale beschermingsstatus van eiser en niet gehouden was nader onderzoek te verrichten. Uit het Eurodac-onderzoek van 3 maart 2025 blijkt dat eiser vanaf 8 augustus 2017 internationale bescherming heeft in Duitsland. De rechtbank vindt het tijdsverloop tussen het onderzoek in het Eurodac-systeem en het bestreden besluit beperkt. De minister mocht er daarom vanuit gaan dat de uit Eurodac verkregen informatie ten tijde van het besluit (nog) actueel was. Daarbij komt dat eiser zelf heeft verklaard dat hij in Duitsland een verblijfsvergunning heeft gekregen en dat deze twee keer is verlengd (pagina 3 en 4 van het aanmeldgehoor). De verklaringen van eiser en zijn stellingen over het verlopen zijn van het verblijfsrecht in Duitsland zijn enkel gebaseerd op vermoedens die niet nader zijn onderbouwd (met stukken). De rechtbank overweegt voorts dat het verlopen van een verblijfsdocument dat is verkregen op grond van een internationale beschermingsstatus, niet betekent dat de status is ingetrokken. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 9 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1253) onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie (het Hof) van 24 juni 2015 in de zaak H.T. (ECLI:EU:C:2015:413) heeft overwogen, geniet een vreemdeling, ook al is zijn verblijfstitel verlopen, internationale bescherming zolang de aan hem verleende verblijfsstatus niet is ingetrokken. Dit volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:669). De rechtbank betrekt hierbij dat lidstaten verplicht zijn de markering in het Eurodac-systeem te verwijderen wanneer de verblijfsstatus van de vreemdeling is ingetrokken, is beëindigd of de verlening ervan is geweigerd. De rechtbank ziet in hetgeen naar voren is gebracht geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Duitsland deze verplichting in het algemeen niet nakomt of ten aanzien van eiser niet is nagekomen. Ook het beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 14 februari 2025 slaagt niet, omdat geen sprake is van een vergelijkbaar geval. In die uitspraak was aan eiser bij de grenscontrole de toegang tot Duitsland geweigerd. Dat is hier niet aan de orde.

Conclusie en gevolgen

14. De minister heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. F.J. Attema, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 juli 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.