ECLI:NL:RBDHA:2025:13932

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
NL25.19830
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag voor machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan over een beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie. Eiseres had eerder een beroep ingesteld dat gegrond werd verklaard, waarbij de minister werd opgedragen om voor 30 januari 2025 een besluit te nemen op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. Eiseres heeft in deze procedure opnieuw beroep ingesteld omdat de minister niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag van 25 mei 2023. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is. De rechtbank heeft de minister een nieuwe beslistermijn van twee weken opgelegd, te rekenen vanaf de bekendmaking van deze uitspraak. Indien de minister deze termijn overschrijdt, is zij een dwangsom van € 200,- per dag verschuldigd, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet de minister de proceskosten van eiseres vergoeden, vastgesteld op € 453,50, en het betaalde griffierecht van € 194,-. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19830

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
mede namens haar minderjarige kind,

[naam],

V-nummer: [nummer],
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In een eerdere procedure (NL24.21050), heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond verklaard. De minister moest voor 30 januari 2025 alsnog een besluit nemen op de aanvraag. Daarbij heeft de rechtbank ook bepaald dat als de minister niet op tijd een besluit neemt, zij een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
1.1.
Deze uitspraak gaat over het tweede beroep dat eiseres heeft ingediend, omdat de minister niet op tijd zou hebben beslist op de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf van 25 mei 2023.
1.2.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
2. Voorafgaand aan het instellen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen moet eiseres de minister door middel van een ingebrekestelling laten weten dat zij binnen twee weken alsnog op de aanvraag moet beslissen. [2] Bij een tweede beroep tegen het niet tijdig beslissen op dezelfde aanvraag is een nieuwe ingebrekestelling niet nodig. [3]
3. In de uitspraak van 7 november 2024 heeft de rechtbank de minister opgedragen voor 30 januari 2025 een beslissing op de aanvraag te nemen. De minister heeft niet voor
30 januari 2025 een besluit op de aanvraag genomen.
4. Het beroep is ontvankelijk en kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
5. In de uitspraak van 7 november 2024 heeft deze rechtbank en zittingsplaats bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening gehouden met het ‘first in first out’ (fifo)-principe van de minister. [4] De minister heeft niet binnen deze termijn beslist. De rechtbank zal daarom bepalen dat de minister binnen twee weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. De termijn begint op de dag na bekendmaken van deze uitspraak.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
6. De rechtbank ziet in deze zaak aanleiding om de dwangsom te verhogen. De rechtbank heeft de minister al eerder een beslistermijn gesteld, zonder dat de minister een beslissing heeft genomen. De rechtbank bepaalt dat, als de minister niet binnen twee weken een besluit op de aanvraag neemt, de minister een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. [5]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en de minister twee weken de tijd krijgt om alsnog een besluit te nemen. Doet de minister dat niet, dan is zij aan eiseres een dwangsom verschuldigd.
8. De minister moet de door eiseres gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50. [6] De minister moet ook het betaalde griffierecht aan eiseres vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen twee weken na de dag van het bekendmaken van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 194,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.A. Smit, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:12, aanhef en onder b, en artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.Vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2019:673.
4.Overeenkomstig de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, 16 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:13031.
5.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
6.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.