ECLI:NL:RBDHA:2025:13959

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
C/09/687625 / KG RK 25-882
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen rechter in belastingzaak

Op 28 juli 2025 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het wrakingsverzoek van verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M. van Leeuwen, afgewezen. Het verzoek was gericht tegen mr. M.J. Pelinck, de rechter in een belastingzaak waarin verzoeker in beroep was gegaan tegen belastingaanslagen opgelegd door de Belastingdienst. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 juni 2025 had de raadsman van verzoeker de wraking ingediend, omdat hij meende dat de rechter zich al een oordeel had gevormd over de ontvankelijkheid van het beroep, wat zou wijzen op vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft echter vastgesteld dat uit het proces-verbaal van de zitting niet blijkt dat de rechter zich al een oordeel had gevormd. De rechter had kritische vragen gesteld over de ontvankelijkheid en de geschilpunten, maar dit werd niet als vooringenomenheid beschouwd. De wrakingskamer concludeerde dat de wrakingsgrond niet was komen vast te staan en dat klachten over de bejegening van de rechter niet onder de wrakingsprocedure vallen. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd openbaar uitgesproken, en het proces in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2025/40
zaak- /rekestnummer: C/09/687625 / KG RK 25-882
Beslissing van 28 juli 2025
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
gemachtigde: mr. M. van Leeuwen,
strekkende tot de wraking van
mr. M.J. Pelinck,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 26 juni 2025 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 9 juli 2025.
1.2.
Op 14 juli 2025 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- mr. M. van Leeuwen;
- de rechter.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met de zaaknummers
SGR 24/2664, SGR 24/2686, SGR 24/2688, SGR 24/2689, SGR 24/2690 en SGR 24/2692 (hierna: de hoofdzaak) tussen verzoeker en de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de wederpartij).
2.2.
De hoofdzaak betreft het beroep dat verzoeker heeft ingesteld tegen verschillende uitspraken op bezwaar van de wederpartij ter zake opgelegde belastingaanslagen.
2.3.
Op 26 juni 2025 heeft de mondelinge behandeling van de hoofdzaak plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raadsman van verzoeker de rechter gewraakt.
2.4.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting van 26 juni 2025, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
2.5.
Uit de bewoordingen die de rechter tijdens de mondelinge behandeling op 26 juni 2025 heeft gebezigd en de bejegening van mr. Van Leeuwen, blijkt dat de rechter zich al het oordeel had gevormd dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn beroep omdat het beroepschrift niet voldoet aan het motiveringsvereiste. Hiermee is er sprake van (de schijn van) vooringenomenheid.
2.6.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna, voor zover nodig, besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 26 juni 2025 staat – voor zover van belang – het navolgende vermeld:
“De rechtbank houdt eiser voor dat in het aanvullend beroepschrift alleen maar is aangevoerd dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn bewijslast, en dat daarmee voor de rechtbank niet duidelijk is waarover nu eigenlijk haar oordeel wordt gevraagd.
Gemachtigde verklaart: Dat is niet helemaal waar. Wij hebben ook de bezwaarschriften toegevoegd.
(…)
In antwoord op de vraag van de rechtbank wat nog in geschil is, zodat de rechtbank weet
waarover een oordeel moet worden gegeven, verklaart gemachtigde: Ik heb wel iets
opgesteld dat aansluit bij het bezwaarschrift. Ik vind dat verwijzing naar het bezwaarschrift
voldoende is. Ik wil een pleitnota overleggen, die gaat over de volgende geschilpunten:
  • Omkering van de bewijslast;
  • Bij de waarde vaststelling van de grond is geen rekening gehouden met vervuiling;
  • Negatieve kas/contante verkoop inventaris;
  • Correctie vervoersmiddelen;
  • Correctie privégebruik auto.
De rechtbank houdt gemachtigde voor dat hij daarmee geschilpunten opbrengt waar
verweerder niet op bedacht hoefde te zijn en zich niet op heeft kunnen voorbereiden.
Gemachtigde verklaart: Ik ben het daar niet mee eens, al die punten staan allemaal in het
bezwaarschrift die bij het beroepschrift zijn gevoegd. Ik ken de rechtspraak en die luidt anders dan u nu zegt.
De rechtbank leest voor uit het arrest van de Hoge Raad van 18 december 2009 (ECLI:NL:HR:BJ9616). Gemachtigde verklaart: Ik lees dit arrest anders.
De rechtbank houdt gemachtigde voor dat zij constateert dat het probleem hoe dan ook is,
dat het met de enkele verwijzing naar de bezwaarschriften voor de rechtbank en verweerder
een zoekplaatje wordt.
(…)
Ook ten aanzien van andere gronden is niet zomaar uit het bezwaarschrift te halen wat het geschil nu eigenlijk is.
De rechtbank houdt gemachtigde voor: Verweerder is zo welwillend geweest, te bedenken
wat het geschil zou kunnen zijn. Hij heeft een verweerschrift ingediend, waaruit duidelijk
blijkt hoe hij heeft opgevat wat nog in geschil is. U heeft daar niet op gereageerd, door erop
te wijzen dat het geschil niet beperkt is tot de in het verweerschrift behandelde punten.
Gemachtigde verklaart: Het verweerschrift bevat een overzicht van alle correcties.
De rechtbank houdt gemachtigde voor: Het verweerschrift begint met een beschrijving van
de achtergrond en geeft in punt 4 een eenduidige omschrijving van het geschil, zoals de
inspecteur het heeft opgevat. Het was toch wel passend geweest dat u had laten horen
wanneer u meende dat de inspecteur het geschil te beperkt opvatte.
Verweerder verklaart: Ik heb maar een beperkt beroepschrift kunnen opstellen. Ik heb naar beste weten het geschil gedefinieerd. Ik heb mij niet kunnen voorbereiden op de punten die de gemachtigde nu verder noemt.
De rechtbank houdt gemachtigde voor: De bedoeling van de motiveringsplicht is eerst en
vooral dat duidelijk wordt gemaakt waarover van de rechtbank een oordeel wordt verlangd.
Dat wordt te veel een zoekplaatje op deze manier. Dat is niet hoe het moet zijn. Verweerder
heeft naar beste vermogen bedacht wat het geschil dan wel zou zijn, u heeft daar niet op
gereageerd, en nu rakelt u allerlei punten op waar wij ons niet op hebben voorbereid.”
3.3.
De wrakingskamer overweegt dat uit de toelichting van mr. Van Leeuwen tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek volgt dat er zijns inziens een onderscheid kan worden gemaakt tussen enerzijds de discussie over de niet-ontvankelijkheid van verzoeker omdat het beroepschrift niet zou voldoen aan het bestuursrechtelijke motiveringsvereiste en anderzijds de vraag wat de precieze geschilpunten waren. De wraking is er op gebaseerd dat de rechter zich al een oordeel had gevormd over de ontvankelijkheid van verzoeker, aldus mr. Van Leeuwen. De rechter hamerde op die
ontvankelijkheid onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 18 december 2009. In het bijzonder de opmerking van de rechter, inhoudende: “
en nu rakelt u allerlei punten op waar wij ons niet op hebben voorbereid”, was voor verzoeker aanleiding voor de wraking.
3.4.
De wrakingskamer leidt uit het proces-verbaal van de zitting van 26 juni 2025 af dat de rechter tijdens de mondelinge behandeling op kritische wijze vragen aan de gemachtigde van verzoeker heeft gesteld over enerzijds de vraag of het beroepschrift voldoet aan het motiveringsvereiste en in dat kader de ontvankelijkheid van verzoeker en anderzijds de vraag welke geschilpunten aan de orde zijn. Uit het proces-verbaal volgt niet dat de rechter zich al een oordeel had gevormd over de ontvankelijkheid van verzoeker. Nadat de rechter wat betreft die ontvankelijkheid had voorgelezen uit het arrest van de Hoge Raad van 18 december 2009 en mr. Van Leeuwen daarop had gereageerd, is de rechter doorgegaan naar het volgende onderwerp, namelijk de vraag welke geschilpunten aan de orde zijn. In dat kader heeft de rechter aan (de gemachtigde van) verzoeker voorgehouden dat het geen zoekplaatje moet zijn voor de rechter en de wederpartij, alsmede dat de wederpartij heeft uiteengezet wat volgens haar de kaders van het geschil zijn en dat verzoeker daarop vervolgens niet heeft gereageerd. De opmerking van de rechter dat mr. Van Leeuwen op de mondelinge behandeling punten oprakelt waarop noch de rechter noch de wederpartij zich hebben voorbereid, dient in dat kader te worden geplaatst.
3.5.
De slotsom is dat niet is gebleken dat de rechter zich al een oordeel had gevormd over de vraag ontvankelijkheid van het beroep als zodanig. De gestelde wrakingsgrond is dus niet komen vast te staan.
3.6.
Voor klachten over de bejegening door een rechter is de wrakingsprocedure niet bedoeld. Verzoeker kan over de wijze van bejegening door de rechter een klacht indienen bij het gerechtsbestuur. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in deze bejegening (de schijn van) vooringenomenheid van de rechter besloten ligt, zijn gesteld noch gebleken.
3.7.
Gelet op het voorgaande zal het wrakingsverzoek worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn gemachtigde mr. M. van Leeuwen;
• de wederpartij in de hoofdzaak;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.F. Baaij, D.E. Alink en J.E. Bierling, in tegenwoordigheid van de griffier W.H. Ng en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.