ECLI:NL:RBDHA:2025:13960

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
NL24.31956
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na tussenuitspraak inzake asielaanvraag en afvalligheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser had op 29 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 18 juli 2024 werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 18 februari 2025 behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was. In een tussenuitspraak van 6 maart 2025 heeft de rechtbank verweerder de kans gegeven om gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft op 18 maart 2025 aangegeven deze gebreken te willen herstellen en heeft op 2 april 2025 een aanvullende motivering ingediend. De rechtbank heeft op 28 mei 2025 het onderzoek gesloten.

De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd waarom van eiser terughoudendheid mag worden verwacht bij zijn terugkeer naar Egypte. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter over afvalligen en concludeert dat de enkele omstandigheid dat eiser vanwege zijn afvalligheid is weggestuurd bij de apotheek waar hij werkte, onvoldoende is om te oordelen dat hij gedwongen zal zijn om de islam te praktiseren. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, waardoor de afwijzing van de asielaanvraag blijft bestaan. Eiser krijgt een vergoeding voor de proceskosten van € 2.267,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31956

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.B. van der Steijn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 29 augustus 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 18 juli 2024 (hierna: het bestreden besluit) in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. [1]
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 18 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Eiser was, zonder bericht vooraf, niet aanwezig tijdens de zitting.
1.2.
Bij tussenuitspraak van 6 maart 2025 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na plaatsing van de tussenuitspraak in het digitale dossier de door de rechtbank geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
1.3.
Bij bericht van 18 maart 2025 heeft verweerder laten weten gebruik te gaan maken van de mogelijkheid om de geconstateerde gebreken te herstellen.
1.4.
Op 2 april 2025 heeft verweerder een aanvullende motivering [2] op het bestreden besluit ingediend. Bij brief van 28 april 2025 heeft eiser daarop gereageerd.
1.5.
Op 28 mei 2025 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Beoordeling door de rechtbank

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij alles wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar uitspraken van de hoogste bestuursrechter. [3]
Wat stond er in de tussenuitspraak?
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank allereerst geoordeeld dat verweerder het rapport van Bureau Documenten aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen en dat verweerder voldoende heeft uitgelegd waarom hij eisers verklaringen over de problemen vanwege afvalligheid ongeloofwaardig vindt.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak verder gewezen op vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter over terughoudendheid bij afvalligen. Uit die rechtspraak blijkt dat van een vreemdeling niet verlangd mag worden dat hij zich, om vervolging te voorkomen, terughoudend zal opstellen bij de uitoefening van zijn geloofwaardig geachte afvalligheid in het land van herkomst. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat verweerder niet in lijn met die vaste rechtspraak heeft gehandeld. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder ten onrechte geen landeninformatie heeft betrokken en verklaringen van eiser over de situatie bij een eventuele terugkeer naar Egypte onvoldoende heeft betrokken.
3.1.
De rechtbank heeft verweerder in de tussenuitspraak de gelegenheid gegeven om de geconstateerde gebreken te herstellen.
Wat staat er in de aanvullende motivering?
4. Verweerder heeft zich, onder verwijzing naar werkinstructie 2022/3 (hierna: WI 2022/3), op het standpunt gesteld dat van eiser verwacht mag worden dat hij zich bij terugkeer naar Egypte onthoudt van verdergaande uitingen over zijn afvalligheid dan vóór zijn vertrek. Eiser heeft volgens verweerder niet onderbouwd waarom hij na terugkeer de islam zou moeten praktiseren. Niet valt in te zien dat hij hiertoe zal worden gedwongen. Verder blijkt niet uit landeninformatie dat niet-praktiserende moslims hierdoor problemen krijgen. Wat betreft eisers uitingen in Nederland over de islam, wijst verweerder erop dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij zich hierover uit op sociale media. Verweerder werpt tegen dat eiser zelf heeft verklaard dat zijn berichten niet zozeer over afvalligheid gaan, maar meer over vrijheid van meningsuiting. Hieruit valt onvoldoende af te leiden dat eiser zich negatief uitlaat over de islam.
Wat vindt eiser van de aanvullende motivering?
5. Eiser vindt dat verweerder de geconstateerde gebreken niet heeft hersteld. Verweerder verwacht nog steeds en ten onrechte van eiser dat hij zich terughoudend opstelt in Egypte. Verder heeft verweerder selectief landeninformatie betrokken en kan op basis daarvan niet worden geconcludeerd dat eiser bij terugkeer geen gevaar zou lopen. Eiser verwijst naar openbare informatie die duidelijk maakt dat eiser slachtoffer kan worden van de blasfemiewetgeving in Egypte die ruim is opgesteld en vaak wordt toegepast.
Wat is het oordeel van de rechtbank over de aanvullende motivering?
6. De rechtbank leest de aanvullende motivering zo dat verweerder een primair en subsidiair standpunt inneemt ten opzichte van de zwaarwegendheid van de geloofwaardig geachte afvalligheid. Primair stelt verweerder zich op het standpunt dat van eiser bij terugkeer naar Egypte enige terughoudendheid mag worden verwacht. Niet is namelijk gebleken dat het zodanig belangrijk voor eiser is om zijn afvalligheid te uiten dat het niet kunnen uitoefenen daarvan hem zou raken in zijn persoonlijke levenssfeer.
Verweerder heeft zich in de aanvullende motivering ook uitgelaten over eisers verklaringen over het niet-praktiseren van de islam, het uiten van zijn mening over de islam en wat voor gevolgen dit in Egypte zou hebben voor hem. Daarbij heeft verweerder algemene landeninformatie betrokken en is hij uitgegaan van eisers gedrag in Nederland. De rechtbank leest hierin een subsidiair standpunt van verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Egypte te vrezen heeft als hij de islam niet zou praktiseren en als hij zich zou uiten over de islam zoals hij dat nu in Nederland doet.
Het primaire standpunt van verweerder
6.1.
De rechtbank is met eiser eens dat verweerder met het primaire standpunt nog altijd onvoldoende heeft uitgelegd op basis waarvan terughoudendheid van eiser mag worden verwacht. Verweerder is niet (voldoende) ingegaan op de vraag hoe dit standpunt over terughoudendheid zich verhoudt tot de aangehaalde vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter over terughoudendheid bij afvalligen. Het enkele feit dat het standpunt van verweerder terug is te vinden in WI 2022/3 is onvoldoende. Werkinstructies zijn namelijk documenten die met name zijn opgesteld als handvatten voor medewerkers van de IND en scheppen, anders dan uitspraken van de hoogste bestuursrechter, niet een juridische basis of onderbouwing voor een dergelijk standpunt.
Het subsidiaire standpunt van verweerder
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het subsidiaire standpunt in de aanvullende motivering voldoende heeft uitgelegd waarom eisers afvalligheid onvoldoende zwaarwegend is om hem een asielvergunning te verlenen. De rechtbank licht dat hieronder toe.
6.3.
Verweerder heeft er allereerst op kunnen wijzen dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd waarom hij bij terugkeer naar Egypte de islam zou moeten praktiseren. Eiser verklaart dat hij in Egypte zal moeten vasten, bidden en de koran zal moeten lezen, maar hij verklaart tegelijkertijd dat hij stopte met het praktiseren van de islam toen hij zich in Egypte vestigde en op zichzelf ging wonen. [4] Eiser was toen ongeveer 16 jaar oud. Door deze tegenstrijdige verklaringen valt niet in te zien dat eiser bij een eventuele terugkeer gedwongen zou worden om de islam te praktiseren. Verweerder heeft daarnaast gewezen op landeninformatie waaruit niet blijkt dat mensen problemen krijgen vanwege het enkele feit dat zij de islam niet praktiseren. De islam is weliswaar de staatsgodsdienst in Egypte, maar vrijheid van godsdienst is vastgelegd in de Egyptische grondwet.
Verweerder heeft verder betrokken dat eiser heeft verklaard dat hij zich in Nederland uit in gesprekken met kamergenoten, dat hij soms een bericht plaatst op sociale media en dat hij van plan is om een boek te schrijven. Verweerder heeft zich echter terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij daadwerkelijk berichten op sociale media heeft geplaatst. Ook als eiser wel degelijk berichten heeft geplaatst, mag verweerder tegenwerpen dat eiser niet heeft onderbouwd hoe vaak hij berichten plaatst, hoe groot zijn bereik is en hoeveel invloed hij daarmee heeft. Daarbij komt dat eiser zelf heeft verklaard dat hij niet zozeer berichten plaatst over afvalligheid, maar meer over de vrijheid van meningsuiting. [5] Verweerder heeft het voorgaande te vaag mogen vinden voor de conclusie dat eiser zich negatief heeft uitgelaten over de islam of dat de Egyptische autoriteiten dat zo zouden opvatten. Datzelfde geldt ten aanzien van eisers verklaring dat hij wellicht in de toekomst een boek zou willen schrijven.
Tot slot heeft verweerder mogen tegenwerpen dat de gestelde problemen door de afvalligheid ongeloofwaardig zijn bevonden en dat eiser dus niet in de negatieve aandacht van de autoriteiten staat. Verweerder heeft landeninformatie betrokken over het optreden van de Egyptische autoriteiten tegen bepaalde uitingen. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat dit met name gaat over uitingen van activisten of journalisten en dat eiser niet tot één van die groepen behoort.
6.4.
Gelet op het voorgaande is de enkele omstandigheid dat eiser vanwege zijn afvalligheid is weggestuurd bij de apotheek waar hij werkte onvoldoende om te oordelen dat eiser gedwongen zal zijn om te praktiseren. Eiser heeft verder verwezen naar landeninformatie [6] waaruit blijkt dat de blasfemiewetgeving in Egypte ruim is opgesteld en ook wordt toegepast. De rechtbank overweegt echter dat in de informatie met name individuele zaken worden aangehaald van personen die bijvoorbeeld activist zijn, op tv of YouTube uitingen hebben gedaan, leiders zijn van bepaalde groepen op sociale media of publiekelijk zijn aangemerkt als atheïst. Niet is gebleken dat een dergelijke situatie op eiser van toepassing is. Dit is dan ook onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak de gebreken heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. De conclusie is dat de afwijzing van eisers asielaanvraag in stand blijft.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het verschijnen op de zitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.267,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.267,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Holleman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Verweerder heeft dit geduid als aanvullend besluit. De rechtbank vat dit echter op als een aanvullende motivering op het bestreden besluit, nu het rechtsgevolg niet veranderd is.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2798) en 12 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1013).
4.Pagina 20 van het nader gehoor.
5.Pagina 23 van het nader gehoor.
6.Annual Religious Freedom, USCIRF, Annual Report 2025; Apostasy and blasphemy laws in Egypt, Coptic solidarity, 9 March 2020; Criminalizing blasphemy: Implications for Egypt’s religious minorities, Minority Rights Group, 29 February 2024; Algemeen Ambtsbericht Egypte, November 2021.