Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. A. Dogan),
Procesverloop
Overwegingen
De bewaring krachtens het eerste lid, onderdeel a, b of c, kan worden verlengd met ten hoogste drie maanden indien de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder h.
dezelfde wettelijke grondslag(cursivering rechtbank) als waarop die is opgelegd. De maatregel van bewaring is op 4 juni 2025 opgelegd op de wettelijke grondslagen van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a én b, van de Vw (vgl. de Afdelingsuitspraak van 13 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1528, r.o. 14). In het verlengingsbesluit staat echter (overigens in afwijking van het voornemen) dat de maatregel van bewaring, met toepassing van artikel 59b, derde lid, van de Vw, wordt verlengd op de grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw. Op deze wettelijke grondslag was de maatregel van bewaring van 4 juni 2025, zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting uitdrukkelijk heeft bevestigd, echter niet gebaseerd. Met het verlengingsbesluit heeft verweerder de maatregel van bewaring dus laten voortduren op een andere wettelijke grondslag dan de grondslagen waarop de maatregel van bewaring oorspronkelijk was gebaseerd. Naar het oordeel van de rechtbank biedt artikel 59b, derde lid, van de Vw hiervoor geen basis. Het omzetten van de maatregel naar een andere wettelijke grondslag kan niet worden aangemerkt als ‘verlengen’, in de zin van artikel 59b, derde lid, van de Vw. Indien verweerder de maatregel op een andere wettelijke grondslag had willen baseren, had hij een nieuwe maatregel moeten opleggen en niet de maatregel moeten verlengen met toepassing van artikel 59b, derde lid, van de Vw.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag (10 juli 2025);
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.600,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.