In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de inbewaringstelling van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. P.R.L.V.M. Kruik, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij hem op 27 juni 2025 de maatregel van bewaring was opgelegd. Eiser stelde dat zijn recht op rechtsbijstand was geschonden, omdat hij bij het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling geen advocaat had kunnen raadplegen, ondanks dat hij dit had verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ambtenaar van de AVIM niet in overeenstemming met de Vreemdelingencirculaire heeft gehandeld door geen contact op te nemen met de voorkeursadvocaat van eiser. Hierdoor is het recht op rechtsbijstand geschonden, wat de rechtbank als een ernstig gebrek heeft aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de inbewaringstelling van eiser vanaf het moment van opleggen onrechtmatig was en heeft de maatregel opgeheven. Tevens is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.430,- aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en zijn de proceskosten vastgesteld op € 1.814,-.