ECLI:NL:RBDHA:2025:14045

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
NL25.28595
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inbewaringstelling en recht op rechtsbijstand in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de inbewaringstelling van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. P.R.L.V.M. Kruik, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij hem op 27 juni 2025 de maatregel van bewaring was opgelegd. Eiser stelde dat zijn recht op rechtsbijstand was geschonden, omdat hij bij het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling geen advocaat had kunnen raadplegen, ondanks dat hij dit had verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ambtenaar van de AVIM niet in overeenstemming met de Vreemdelingencirculaire heeft gehandeld door geen contact op te nemen met de voorkeursadvocaat van eiser. Hierdoor is het recht op rechtsbijstand geschonden, wat de rechtbank als een ernstig gebrek heeft aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de inbewaringstelling van eiser vanaf het moment van opleggen onrechtmatig was en heeft de maatregel opgeheven. Tevens is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.430,- aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en zijn de proceskosten vastgesteld op € 1.814,-.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam Bestuursrecht zaaknummer: NL25.28595
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. P.R.L.V.M. Kruik),

en
de minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: mr. J.A. Weststrate).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Belkassem. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Recht op rechtsbijstand bij het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling
1. Eiser voert aan dat zijn recht op rechtsbijstand is geschonden. Hij stelt dat hij voor het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft aangegeven dat hij een advocaat bij dat gehoor wilde. Er is vervolgens echter geen contact opgenomen met de gemachtigde van eiser, met wie hij contact heeft gehad in verband met het ophoudingsverhoor een dag eerder, en onbekend is of er een piketmelding is uitgegaan naar een andere advocaat. In ieder geval is er nooit een advocaat bij het gehoor gekomen, aldus eiser.
1.1.
In paragraaf A5/6.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat, voor zover hier van belang, het volgende.
De ambtenaar stelt de vreemdeling tijdig in kennis van het recht om in het bijzijn van een advocaat gehoord te worden. Als de vreemdeling een advocaat bij het gehoor wenst en een voorkeursadvocaat heeft, dan wordt de voorkeursadvocaat bericht over de
voorgenomen inbewaringstelling. Als de voorkeursadvocaat niet bereikbaar is, wordt de piketcentrale bericht over de voorgenomen inbewaringstelling.
Er mag met het gehoor worden begonnen zonder bijzijn van een advocaat:
• indien de vreemdeling geen advocaat bij het gehoor wenst;
• indien de vreemdeling wel een advocaat bij het gehoor wenst, en de advocaat heeft aangegeven niet bij het gehoor aanwezig te kunnen of te willen zijn; of
• indien de vreemdeling wel een advocaat bij het gehoor wenst, en er binnen twee uur na de verzending van het bericht over de voorgenomen inbewaringstelling nog geen advocaat aanwezig is.
1.2.
Uit het proces-verbaal van ophouding (M105-A) blijkt dat dat eiser heeft verklaard dat hij bij een gehoor gebruik wil maken van zijn recht op bijstand van een advocaat. Verder blijkt uit dat proces-verbaal en de overige stukken in het dossier dat eiser op 26 juni 2025 is gekoppeld aan zijn gemachtigde, dat eiser en zijn gemachtigde op 26 juni 2025 voorafgaand aan het ophoudingsgehoor met elkaar hebben gesproken en dat er op 26 juni 2025 om 22.18 uur een ophoudingsgehoor met eiser is gehouden, zonder aanwezigheid van zijn gemachtigde, omdat die te kennen had gegeven niet bij dat gehoor aanwezig te kunnen zijn.
1.3.
Uit het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling van 27 juni 2025 (M110) blijkt dat eiser heeft verklaard dat hij bij dat gehoor wil worden bijgestaan door een advocaat. Zoals uit de vorige overweging volgt, had eiser een dag eerder al contact gehad met zijn gemachtigde en uit het stuk ‘HV04 melding vreemdelingenpiket, datum: 26 juni 2025’ blijkt dat verweerder de gemachtigde heeft geregistreerd als eisers voorkeursadvocaat. Gelet hierop had de ambtenaar van de AVIM op 27 juni 2025, na eisers mededeling dat hij wil worden bijgestaan door een advocaat, naar het oordeel van de rechtbank eerst contact moeten opnemen met de gemachtigde van eiser, die dus bij verweerder bekend was als eisers voorkeursadvocaat. Uit het dossier blijkt niet dat dit is gebeurd, en de gemachtigde van eiser heeft ter zitting ook bevestigd dat dit niet is gebeurd. Reeds hierom heeft verweerder niet in overeenstemming met zijn beleid in paragraaf A5/6.5 van de Vc gehandeld.
1.4.
Uit het stuk ‘HV04 melding vreemdelingenpiket, datum: 27 juni 2025’ blijkt dat de ambtenaar van de AVIM wel op 27 juni 2025, om 09.27 uur, een algemene melding heeft gedaan bij piketcentrale (zonder vermelding van de gemachtigde als voorkeursadvocaat). Uit de zich in het dossier bevindende stukken wordt niet duidelijk of de piketmelding door een advocaat is geaccepteerd, laat staan dat is gebleken dat een advocaat aan de ambtenaar van de AVIM heeft laten weten dat hij/zij niet bij het gehoor aanwezig kan of wil zijn (tweede bolletje in paragraaf A5/6.5 van de Vc). Gelet op het hiervoor vermelde beleid, meer specifiek op het derde bolletje in paragraaf A5/6.5 van de Vc, had de ambtenaar van de AVIM daarom na de piketmelding om 09:27 uur twee uur moeten wachten op de komst van een advocaat. Pas om 11:27 uur had het gehoor mogen plaatsvinden zonder de aanwezigheid van een advocaat. In dit geval is het gehoor echter al om 10:50 uur aangevangen zonder bijzijn van een advocaat en is de twee uur dus niet afgewacht. Uit het proces-verbaal blijkt verder niet dat eiser te kennen heeft gegeven dat de twee uur niet hoeft te worden afgewacht en dat met het gehoor kan worden begonnen zonder bijzijn van een advocaat. Ook in zoverre heeft verweerder niet in overeenstemming met zijn beleid in paragraaf A5/6.5 van de Vc gehandeld.
1.5.
Het voorgaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat eisers recht op toevoeging van een raadsman bij vrijheidsontneming, bedoeld in artikel 100, eerste lid, van de Vw, is geschonden. Hierdoor is hij in zijn (verdedigings)belangen geschaad. Dit gebrek maakt de inbewaringstelling, indien voor de rest aan alle in de wet gestelde vereisten daarvoor is voldaan, pas onrechtmatig indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
1.6.
De omstandigheid dat een vreemdeling tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling rechtsbijstand is onthouden, vormt naar het oordeel van de rechtbank een ernstig gebrek (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 21 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1571). Dat eiser de dag ervoor, op 26 juni 2025, in het kader van de ophouding contact heeft gehad met zijn gemachtigde, maakt het gebrek niet minder ernstig, nu op dat moment nog niet bekend was dat eiser in bewaring zou worden gesteld, zodat eiser daarover niet met zijn gemachtigde heeft kunnen spreken, en dit onverlet laat dat eiser gedurende het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling verstoken is geweest van de door hem gewenste rechtsbijstand. Nu het gebrek dus ernstig is en eiser daardoor in zijn (verdedigings)belangen is geschaad, moeten daartegenover zeer zwaarwegende belangen van de zijde van verweerder staan om aan dat gebrek voorbij te gaan (vgl. de hiervoor vermelde Afdelingsuitspraak). Van dergelijke zeer zwaarwegende belangen van de zijde van verweerder is niet gebleken. Daarbij merkt de rechtbank op dat het belang van verweerder om te voorkomen dat een vreemdeling zich aan het toezicht onttrekt in het algemeen een gewichtig belang is, maar niet zonder meer zeer zwaarwegend, en dat verweerder niet heeft gemotiveerd dat het belang van het voorkomen van onttrekking aan het toezicht in het geval van eiser, vanwege bijzondere omstandigheden, zeer zwaarwegend moet worden geacht. Daarom valt de belangenafweging in dit geval in het voordeel van eiser uit.
1.7.
Het vorenstaande betekent dat de inbewaringstelling van eiser van aanvang af onrechtmatig is. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
2. Het beroep is gegrond. De maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag (10 juli 2025). De overige beroepsgronden kunnen onbesproken blijven.
3. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 14 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 1 x € 130,- (verblijf politiecel) en 13 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.430,-.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag (10 juli 2025);
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.430,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van F.S. Ulrich, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
10 juli 2025

[documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.