ECLI:NL:RBDHA:2025:14125

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
SGR 24/10078
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake het Tijdelijk besluit eenmalig bedrag ouderen van Surinaamse herkomst

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2025, wordt het beroep van de erven van een overleden persoon tegen de afwijzing van hun aanvraag om een eenmalig bedrag op grond van het Tijdelijk besluit eenmalig bedrag ouderen van Surinaamse herkomst behandeld. De rechtbank oordeelt dat de eisers, als erfgenamen, geen procesbelang hebben, omdat de overledene al voor de inwerkingtreding van het Tijdelijk besluit op 19 september 2022 is overleden. De rechtbank stelt vast dat de eisers geen recht hebben op het eenmalig bedrag, aangezien de regeling geen mogelijkheid biedt voor nabestaanden om postuum een aanvraag in te dienen. De rechtbank wijst erop dat de eisers niet zijn gehoord tijdens de bezwaarprocedure, maar concludeert dat dit niet leidt tot ontvankelijkheid van hun beroep. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk wordt behandeld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van procesbelang en de voorwaarden waaronder aanvragen kunnen worden ingediend onder het Tijdelijk besluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/10078

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 juli 2025 in de zaak tussen

de erven van [naam ] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. A. Pahladsingh)
en
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder (hierna ook: de minister)
(gemachtigden: mr. K. Verbeek en mr. P. van der Voorn van de Sociale verzekeringsbank).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van de aanvraag om een eenmalig bedrag op grond van het Tijdelijk besluit eenmalig bedrag ouderen van Surinaamse herkomst (Tijdelijk besluit).
1.1.
In het besluit van 21 augustus 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers om een eenmalig bedrag afgewezen.
1.2.
Met het besluit van 22 november 2024 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.4.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van eisers en van verweerder deelgenomen.

Overwegingen

Gronden van eisers
2. Eisers voeren aan dat zij tijdens de bezwaarprocedure ten onrechte niet zijn gehoord. Zij hebben bij brief van 18 november 2022 laten weten dat zij het bezwaar telefonisch wensten toe te lichten. Verweerder heeft in diezelfde week het bezwaar afgewezen zonder dat een (telefonische) hoorzitting heeft plaatsgevonden. Bovendien was aangekondigd dat pas eind december 2022 een beslissing op bezwaar zou worden genomen en was er geen deadline gegeven waarbinnen eisers kenbaar moesten maken om te worden gehoord. Eisers betogen verder dat uit alle adviezen en communicatie vanuit de regering steeds bleek dat het in de lijn der verwachting lag dat de peildatum 1 juli 2021 zou zijn en niet pas juni 2024. Volgens eisers is dit in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, vertrouwensbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Eisers verwijzen hierbij naar het rapport van de adviescommissie Sylvester van 1 juli 2021, het advies van de landsadvocaat van 13 oktober 2022 en de reactie van de regering op het advies van de Raad van State op 16 november 2023. Verweerder heeft geen nadere motivering gegeven in het bestreden besluit waarom het hanteren van de peildatum juni 2024 niet in strijd is met de genoemde algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ook het ontbreken van een nabestaandenregeling in het Tijdelijk besluit is volgens eisers in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en de motiveringsplicht. Eisers wijzen op het advies van de landsadvocaat van 13 oktober 2022 waarin expliciet is vermeld dat een nabestaandenregeling moet worden opgenomen. De omstandigheid dat er drie jaar zat tussen het advies van de commissie Sylvester van juli 2021 en het uiteindelijke Tijdelijk besluit pakt onredelijk uit voor de groep personen die oud waren en inmiddels zijn gestorven. In het bestreden besluit motiveert verweerder niet waarom geen nabestaandenregeling is opgenomen in het Tijdelijk besluit, ondanks dat uit het advies van de landsadvocaat volgt dat die nabestaandenregeling er moest komen en de regering dat ook van plan was. Dit gaat tegen de geest in van wat is beoogd met de tegemoetkoming op grond van het Tijdelijk besluit.
Standpunt van verweerder
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers geen recht hebben op het eenmalig bedrag op grond van het Tijdelijk besluit, omdat [naam ] op 19 september 2021 (de rechtbank begrijpt dat bedoeld is 19 september 2022) is overleden. In het Tijdelijk besluit is geen regeling opgenomen voor nabestaanden om postuum een aanvraag in te dienen. Alleen als iemand voldeed aan de voorwaarden, maar tussen 1 en 30 juni 2024 is overleden, hebben nabestaanden recht op het eenmalig bedrag. Deze situatie is op eisers niet van toepassing. In het verweerschrift voert verweerder aanvullend aan dat de minister in het commissiedebat op 29 juni 2023 heeft toegelicht dat het gebaar niet is bestemd voor nabestaanden. [1] Het advies van de landsadvocaat van 13 oktober 2022 is niet overgenomen in het Tijdelijk besluit. Verder volgt uit de toelichting bij het Tijdelijk besluit dat het eenmalig bedrag niet ziet op een vorm van vereffening van het AOW-gat. Het betreft een gebaar van erkenning en ziet op de unieke samenloop van omstandigheden. Hoewel er begrip is voor de veronderstelling bij nabestaanden dat het eenmalig bedrag een compensatie is voor de ontvangst van minder AOW-pensioen, kan het eenmalig bedrag niet om deze reden worden toegekend. In het Tijdelijk besluit is ook geen mogelijkheid opgenomen om af te wijken. De regeling voor het eenmalig bedrag is tot stand gekomen vanuit een politiek-bestuurlijke wens om een gebaar van erkenning vorm te geven. Verweerder verwijst naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 april 2024 waarin is overwogen dat het niet aan de rechter is om langs de weg van exceptieve toetsing zijn eigen inzicht in de plaats te stellen van de politiek-bestuurlijke afweging. [2] Verweerder geeft aan dat eisers in de bezwaarprocedure niet zijn gehoord omdat een formulier is verstuurd waarop aangegeven kon worden of zij een gesprek wilden en verweerder dat formulier niet tijdig terug heeft ontvangen. Het door eisers opgestuurde formulier is op 24 november 2024 ondertekend, maar toen was het bestreden besluit al genomen.
3.1.
In het aanvullend verweerschrift betoogt verweerder dat eisers niet als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen worden aangemerkt. [naam ] is namelijk bijna 2 jaar voor het indienen van de aanvraag overleden. Eisers kunnen belang hebben bij het verzoek om het eenmalig bedrag in het geval een toekenning van dat bedrag zou leiden tot een bate aan de nalatenschap van [naam ] . Maar omdat zij al ten tijde van de inwerkingtreding van het Tijdelijk besluit was overleden, bestaat er geen recht op het eenmalig bedrag. Verweerder had het bezwaar daarom eigenlijk niet-ontvankelijk moeten verklaren.
Beoordeling door de rechtbank
4. Op de zitting hebben eisers benadrukt dat zij als erfgenamen beroep hebben ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat eisers geen procesbelang hebben. [naam ] is immers op 19 september 2022 overleden, ruim voor de inwerkingtreding van het Tijdelijk besluit op 1 juni 2024 en ruim voor het aanvragen van het eenmalig bedrag. Eisers hebben dan ook geen belang bij de afwijzing of toekenning van het eenmalig bedrag en hun procesbelang was op het moment van de aanvraag al vervallen. De uitspraken waar eisers op de zitting naar hebben verwezen, zien op andere situaties dan hier aan de orde. In tegenstelling tot de situatie in de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 februari 2021 gaat het in het geval van eisers niet om een weigering van een verzoek om herziening met terugwerkende kracht van een besluit waardoor de vermogenspositie van eisers wordt geraakt. [3] In de uitspraak van de CRvB van 18 april 2024 gaat het om de situatie dat de erfgenaam het beroep van zijn ouders heeft voortgezet nadat zij gedurende de beroepsprocedure zijn overleden. [4] Ook daar is in dit geval geen sprake van. Dat in de politiek een aantal jaren voorafgaand aan de inwerkingtreding van het Tijdelijk besluit werd gesproken over een ‘oplossing’ voor een groep ouderen van Surinaamse afkomst, maakt dit ook niet anders. De rapporten en adviezen die voor de inwerkingtreding van het Tijdelijk besluit zijn gepubliceerd zijn alle opgesteld om de minister te adviseren over de voorwaarden voor het recht op het eenmalig bedrag en de afbakening van de groep Surinaamse ouderen. Dat de commissie Sylvester in diens rapport van 1 juli 2021 heeft geadviseerd om tot een regeling te komen die per 1 juli 2021 ingaat, maakt niet dat daaruit kan worden afgeleid dat de peildatum voor de nog op te stellen regeling 1 juli 2021 is. De politiek-bestuurlijke afweging voor het opstellen van het Tijdelijk besluit was op 1 juli 2021 namelijk nog niet afgerond.
5. Omdat eisers geen procesbelang hebben, zijn zij niet-ontvankelijk in hun beroep. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk zal behandelen en de gronden niet verder zal bespreken. Eisers krijgen ook het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, voorzitter, en mr. D.R. van der Meer en mr. A. Drahmann, leden, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 2022-2023, 20 361, nr. 220, p. 33.