ECLI:NL:RBDHA:2025:14172

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
NL25.33074
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2025 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd op 5 juni 2025. De rechtbank had eerder, op 1 juli 2025, deze maatregel al getoetst en vastgesteld dat deze tot dat moment rechtmatig was. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft op 25 juli 2025 besloten dat een onderzoek ter zitting niet nodig was, en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

De rechtbank heeft het toetsingskader uiteengezet, waarbij zij oordeelt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig kan zijn indien de toepassing of tenuitvoerlegging in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 of niet gerechtvaardigd is. Eiser betoogde dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting en dat er geen zicht op uitzetting zou zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er geen reden is om aan te nemen dat er geen zicht op uitzetting is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de nodige uitzettingshandelingen heeft verricht en dat de houding van eiser, die niet meewerkte aan zijn uitzetting, niet rechtvaardigt dat hij niet langer in bewaring kan worden gehouden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, in aanwezigheid van griffier S. Voolstra, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.33074

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J. van Appia),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

De minister heeft op 5 juni 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De rechtbank heeft deze maatregel al eerder getoetst bij uitspraak van 1 juli 2025. [1]
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft op 25 juli 2025 bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Toetsingskader
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
1.1.
Uit de uitspraak van 1 juli 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 24 juni 2025) onrechtmatig is.
Werkt de minister onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser en/of ontbreekt het zicht op uitzetting?
2. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting en dat het zicht op uitzetting in zijn geval ontbreekt. Ondanks alle pogingen van de minister en het feit dat vaststaat dat eiser uit Sierra Leone komt is aan hem geen laissez-passer verstrekt. De minister kan niet volstaan met maandelijkse rappels zonder aan te geven waarom aan eiser geen laissez-passer wordt verstrekt.
2.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Zoals geoordeeld in de uitspraak van 1 juli 2025 ontbreekt het zicht op uitzetting naar Sierra Leone in het algemeen niet. [2] Vast staat dat voor eiser op 22 oktober 2024 een laissez passer-aanvraag is verzonden en op 4 juli 2025 voor het laatst op deze aanvraag is gerappelleerd. Ook is er met eiser op 7 juli 2025 een vertrekgesprek gehouden. Deze hebben te gelden als uitzettingshandelingen. Dat de Sierra Leoonse autoriteiten nog geen laissez-passer hebben verstrekt is onvoldoende voor de conclusie dat het zicht op uitzetting in het geval van eiser ontbreekt. De Sierra Leoonse autoriteiten hebben immers niet te kennen gegeven dat voor eiser geen laissez-passer zal worden afgegeven. De minister is bovendien niet verplicht om aan te geven waarom aan eiser nog geen laissez-passer is verstrekt. Waaruit volgt dat de minister dit zou moeten doen is door eiser verder ook niet onderbouwd. Het weegt voor de rechtbank zwaar dat uit het dossier en het vertrekgesprek van 7 juli 2025 blijkt dat eiser geen meewerkende houding vertoont en dat hij niet is verschenen bij zijn (tweede) presentatie op 20 juni 2025. Ook volgt uit het vertrekgesprek van 7 juli 2025 dat sterk getwijfeld kan worden aan de bereidheid van eiser tot medewerking aan een volgende presentatie. Deze houding rechtvaardigt niet de conclusie dat er geen zicht is op uitzetting en de minister eiser niet langer meer in bewaring kan houden. Eiser kan bijdragen aan zijn uitzetting door een meewerkende houding te vertonen. Uit het bovenstaande blijkt dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser en dat het zicht op uitzetting in het geval van eiser niet ontbreekt.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?3. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb Den Haag (zp Arnhem) 1 juli 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:11343.
2.Rb Den Haag (zp Arnhem) 1 juli 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:11343, r.o. 1.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.