ECLI:NL:RBDHA:2025:14208

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
NL25.13210
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Ethiopische minderjarige met Tigray-afkomst en beoordeling van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van een Ethiopische minderjarige, afkomstig uit Tigray, die vreesde voor vervolging vanwege zijn afkomst en de betrokkenheid van zijn vader bij de Tigray People's Liberation Front (TPLF). De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. Eiser heeft op 14 oktober 2023 een aanvraag ingediend, die op 17 maart 2025 door de minister werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2025 behandeld. Eiser stelde dat hij vreesde voor zijn leven bij terugkeer naar Ethiopië, maar de minister achtte deze vrees niet geloofwaardig. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het onderzoek naar adequate opvang voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen niet eerder kon worden afgerond. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister voor zover het betreft de afwijzing van de reguliere verblijfsvergunning op basis van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen en het terugkeerbesluit. De rechtbank geeft de minister acht weken om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.814,-.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13210
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. G. Ocak),
en
de minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: mr. H.M.M. van Dooren).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser is het hier niet mee eens. Eiser voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
2. Het beroep is gegrond voor zover het de toepassing van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) betreft. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Eiser heeft op 14 oktober 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 17 maart 2025 deze aanvraag in de algemene asielprocedure afgewezen als ongegrond. Daarnaast heeft de minister aan eiser geen verblijfsvergunning regulier op grond van het buitenschuldbeleid voor amv’s verleend. Het besluit geldt ook als terugkeerbesluit.
4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
5. De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Als tolk is verschenen: B. Habte.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
6. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2007. Eiser heeft de Ethiopische nationaliteit en is afkomstig uit Tigray. Eiser vreest bij terugkeer naar Ethiopië voor de gemeenschap en dat hij vermoord zal worden door de Fano (Amhaarse milities). Eiser heeft deze vrees, omdat zijn vader werkzaam was voor de Tigray People’s Liberation Front (TPLF) en omdat hij vanwege zijn Tigray-afkomst al voorafgaande aan zijn vertrek gediscrimineerd werd. De vader van eiser is door de TPLF beschuldigd van spionage en landverraad, omdat zijn vader contact had met de buren die Welkait zijn en met de Fano en Amhara. Eiser stelt dat hij en zijn familie daarom worden gezien als het boze oog. Als gevolg daarvan zijn de vader en oudste broer van eiser op [datum] 2019, in de nacht, van huis meegenomen door Ethiopische Tigrinya-sprekende soldaten. Alleen zijn vader is twee weken later teruggekomen. De verblijfplaats van zijn oudste broer is sindsdien onbekend. Eiser en zijn familie werden gewantrouwd en herhaaldelijk lastiggevallen, zowel overdag op school en in hun buurt, als ’s nachts. Zo kreeg eiser op school geen schoolspullen en is hun graansilo in brand gestoken. Eiser was daarom bang. Toen de oorlog in 2020 uitbrak is eiser gevlucht uit Ethiopië naar Soedan.
Het bestreden besluit
7. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
8. identiteit, nationaliteit en herkomst;
9. problemen vanwege de werkzaamheden van eisers vader voor TPLF.
8. De minister acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig, evenals de gestelde discriminatie op basis van zijn Tigray-afkomst. De minister acht de verklaringen van eiser over de problemen door de werkzaamheden van zijn vader en de daarmee samenhangende vrees niet geloofwaardig. De verklaringen zijn volgens de minister niet met objectieve documenten onderbouwd en daarnaast onsamenhangend en niet aannemelijk, waardoor eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw. De minister voert in dat verband aan dat eiser te weinig heeft verklaard over de TPLF en de rol en functie van zijn vader binnen de TPLF. Alleen dat zijn vader een leider zou zijn van de eenheid voor de ontwikkeling van het gebied waar zij woonden. Verwacht mag worden dat hij hierover meer zou kunnen verklaren, omdat de gestelde problemen van eiser daaruit voortvloeien. Ook heeft eiser niet kunnen duiden waarom de gemeenschap of de Fano na zoveel jaar doelgericht en actief op zoek zouden zijn naar zijn vader. Eiser heeft enkel verklaard dat zijn vader wordt gezocht vanwege zijn werk en dat de TPLF hem beschuldigd van spionage en landverraad. Verder is het evenmin duidelijk waarom de gemeenschap of de TPLF op zoek zouden zijn naar eiser en hem zouden meenemen terwijl zijn vader destijds is meegenomen, maar na twee weken weer is vrijgelaten. De verklaring ten aanzien van zijn broer is hiervoor niet afdoende en is niet onderbouwd. Daarbij komt dat het opmerkelijk is dat zijn ouders, broers en zussen niet zijn gevlucht, en dat eiser, terwijl hij dicht bij huis speelde, niet naar huis is gevlucht toen de oorlog uitbrak, maar juist weg is gegaan.
9. De minister is verder van mening dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn Tigray-afkomst een gegronde vrees heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, of dat hij anderszins bij terugkeer naar Ethiopië een reëel risico op ernstige schade loopt. Dat eiser door de gemeenschap is gediscrimineerd omdat hij van Tigrese afkomst is, is onvoldoende om hem als vluchteling aan te merken. De discriminatie die eiser heeft meegemaakt heeft namelijk niet een dusdanige beperking van de bestaansmogelijkheden opgeleverd dat het voor hem onmogelijk was om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Daarbij komt dat eiser niet behoort tot een risicoprofiel (kamerbrief 29 mei 2024) en dat de veiligheidssituatie in Tigray sinds het staakt-het-vuren van 2 november 2022 aanzienlijk is verbeterd voor etnisch Tigreërs. Uit recente informatie blijkt dat burgers die behoren tot de Tigray bevolkingsgroep weer redelijk normaal kunnen functioneren in Ethiopië. Het relaas ten aanzien van zijn vader en de daaruit voortvloeiende problemen is niet geloofwaardig bevonden. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. De minister wijst de asielaanvraag af als ongegrond.
10. Ten slotte is de minister van mening dat eiser niet in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid voor amv’s. Het onderzoek naar adequate opvang was nog niet afgerond en kon ook nog niet worden afgerond tijdens eisers minderjarigheid. Uit het onderzoek dat heeft plaatsgevonden konden geen concrete conclusies worden getrokken over het bestaan van adequate opvang. Nader onderzoek door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) was nog niet mogelijk, omdat dit pas kan plaatsvinden nadat een besluit is genomen over de asielaanvraag. Zolang er geen besluit is genomen, kan er immers geen contact worden opgenomen met de autoriteiten in het land van herkomst, waarvoor eiser mogelijk te vrezen heeft. Eiser is binnen de verlengde beslistermijn van de asielaanvraag (vijftien maanden) plus de maximale termijn van het onderzoek van DT&V (één jaar) meerderjarig geworden. Aan eiser is daarom ook een terugkeerbesluit opgelegd.
Geloofwaardigheidsbeoordeling
Problemen door de werkzaamheden van eisers vader voor TPLF
11. Eiser voert aan dat de minister onterecht heeft geconcludeerd dat zijn verklaringen over de problemen die hij ondervindt door de werkzaamheden van zijn vader voor de TPLF niet samenhangend en aannemelijk zijn. Eiser stelt dat hij alles heeft verklaard over wat hij weet met betrekking tot de TPLF en de rol en functie van zijn vader binnen deze organisatie. Daarbij benadrukt eiser dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke referentiekader, met name zijn minderjarigheid. Eiser was dertien jaar toen hij Ethiopië ontvluchtte. Dat verklaart waarom hij niet zoveel weet over de TPLF en de rol van zijn vader. Eiser weet alleen wat zijn vader hem heeft verteld. Gelet hierop stelt eiser dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom van hem verwacht mag worden dat hij meer zou kunnen verklaren. Eiser stelt verder dat het enkele feit dat hij niet kan verklaren waarom zowel de gemeenschap, als de soldaten nog steeds op zoek zijn naar zijn vader, niet als onvoldoende mag worden beschouwd. Eiser is immers niet in staat om inzicht te geven in hun beweegredenen. Verder is het, gezien het feit dat zijn broer toentertijd is meegenomen en niemand tot nu toe weet waar hij is, wel aannemelijk dat eiser gevaar loopt.
12. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiser over de problemen die hij stelt te hebben ondervonden door de werkzaamheden van zijn vader voor TPLF niet samenhangend en aannemelijk zijn. Hierbij wijst de rechtbank erop dat het in de eerste plaats aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij om deze reden bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser zijn verklaringen niet met enig document of bewijsmateriaal heeft onderbouwd. De minister heeft eiser verder kunnen tegenwerpen dat eiser, ook zijn jonge leeftijd in aanmerking genomen, te weinig heeft kunnen verklaren over de TPLF en de rol en functie van zijn vader binnen de TPLF. Hierbij heeft de minister mogen betrekken dat eiser in eerste instantie niet wist dat TPLF staat voor Tigray People’s Liberation Front. Ook de verklaringen van eiser, dat zijn vader een voorstander was van TPLF en dat hij een leider zou zijn van een eenheid voor de ontwikkeling van het gebied waar zij woonden, heeft de minister onvoldoende mogen vinden. In dit kader heeft de minister mogen betrekken dat het gaat om voor eiser belangrijke informatie, die de kern van zijn asielmotief betreft, en dat de TPLF en de daarmee verband houdende bejegening een belangrijke rol in het gezin van eiser hebben gespeeld. Ook heeft de minister hierbij mogen betrekken dat van eiser verwacht mocht worden dat hij meer had kunnen verklaren, omdat de vader van eiser een vooraanstaande rol zou hebben gehad binnen de TPLF. Verder heeft de minister mogen vinden dat eiser, zonder goede verklaring hiervoor, niet heeft kunnen duiden waarom zowel de gemeenschap, als de soldaten, die zijn vader en oudste broer destijds hebben meegenomen, na zoveel jaar nog steeds op zoek zijn naar zijn vader en dat zij ook op zoek zouden zijn naar eiser zelf. De minister overweegt hierbij dat eisers vader na twee weken weer is vrijgelaten. De verklaring dat de broer van eiser nog altijd weg is, heeft de minister niet afdoende mogen vinden, en het tijdsverloop heeft de minister daarbij mee kunnen wegen. De rechtbank volgt de minister dan ook in het standpunt dat eiser dit onderdeel van zijn asielrelaas onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. De stelling van eiser ten aanzien van zijn referentiekader maakt het voorgaande niet anders. Weliswaar is de rechtbank met eiser van oordeel dat (hoewel het bestreden besluit een beschrijving van eisers referentiekader bevat en de vraagstelling tijdens het nader gehoor op 11 maart 2025 geschikt lijkt te zijn voor minderjarigen tussen de twaalf en achttien jaar oud – hetgeen ook niet wordt betwist) de minister in het bestreden besluit dit referentiekader duidelijker had kunnen meewegen. De minister heeft echter ter zitting afdoende toegelicht dat bij de geloofwaardigheidsbeoordeling het referentiekader van eiser is betrokken en dat van eiser ondanks het feit dat hij tijdens de gebeurtenissen slechts dertien jaar oud was en slechts gering onderwijs heeft genoten, toch gelet op hetgeen hierboven is overwogen meer verwacht mocht worden
Conclusie geloofwaardigheidsbeoordeling
13. Gelet op het voorgaande heeft de minister het asielrelaas van eiser op dit punt niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
Vluchtelingenstatus: gegronde vrees voor vervolging
Problemen en discriminatie vanwege Tigray-afkomst
14. De rechtbank begrijpt mede gezien hetgeen ter zitting besproken dat eiser aanvoert dat hij wel als vluchteling aangemerkt dient te worden in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Eiser vreest vanwege zijn Tigray-afkomst vermoord te worden. Ter onderbouwing verwijst eiser naar de ambtsberichten van Ethiopië van november 2022 en januari 2024 en naar de artikelen bij de aanvullende gronden van 23 mei 2025. Volgens eiser blijkt daaruit dat Tigreërs doelwit zijn van etnisch profilering en dat er ernstige mensenrechtenschendingen worden begaan in Tigray, waaronder willekeurige detenties. Ook stelt eiser, op basis van de artikelen bij de aanvullende gronden, dat de Fano niet enkel actief is in de ‘traditionele gebieden’, maar ook in andere delen van Ethiopië. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat de Fano niet alleen aanwezig is in de Amhara- regio, maar ook in de Tigray-regio. Daarnaast stelt eiser dat hij vanwege zijn Tigray- afkomst ook vrees heeft voor de gemeenschap, omdat hij voor zijn vertrek uit Ethiopië vanwege zijn Tigray-afkomst werd gediscrimineerd door de gemeenschap.
15. Ten aanzien van de vrees vermoord te worden vanwege zijn Tigray afkomst overweegt de rechtbank het volgende. De minister heeft terecht opgemerkt dat het ambtsbericht van 2022 verouderd is, omdat op 2 november 2022 een staakt-het- vurenovereenkomst is ondertekend tussen de TPLF en de Ethiopische federale autoriteiten. Daarnaast heeft de minister terecht verwezen naar het algemene ambtsbericht van Ethiopië van januari 2024 (ambtsbericht 2024) en de Kamerbrieven over landenbeleid van Ethiopië van 17 maart 2023 en 29 mei 2024, waaruit blijkt dat de veiligheidssituatie voor etnische Tigrinya’s sinds het ondertekenen van het staakt-het-vuren aanzienlijk is verbeterd. Burgers die tot de Tigray-bevolkingsgroep behoren, kunnen sinds de staakt-het-vurenovereenkomst weer redelijk normaal functioneren in Ethiopië, ook in de Tigray-regio (zie paragraaf 1.3.4 en 1.3.4.5 van het ambtsbericht 2024). De minister heeft op basis van het ambtsbericht 2024 en de genoemde Kamerbrieven ook overwogen dat eiser door zijn etniciteit niet (meer) onder een risicoprofiel valt. Hoewel uit het ambtsbericht blijkt dat er nog onrust is in het westen en noordwesten van Tigray, betreft dit niet de regio waar eiser vandaan komt (zie paragraaf 1.3.4 van het ambtsbericht 2024). De rechtbank merkt hierbij op dat zij heeft geconstateerd dat eisers geboorteplaats in de stukken eenmaal is geschreven als [naam 1] , en verder als [naam 2] . De rechtbank heeft de plaats [naam 2] niet kunnen lokaliseren, terwijl [naam 1] lijkt te liggen in de Welkait-regio in West-Tigray. Echter, nu eiser niet heeft gesteld dat hij uit het westen van Tigray komt en op de zitting in het kader van voornoemd ambtsbericht uitdrukkelijk is besproken uit welke regio eiser afkomstig is, en eiser in dat kader uitdrukkelijk heeft bevestigd uit het zuiden afkomstig te zijn en dus niet afkomstig te zijn uit het westen of noordwesten van Tigray, neemt de rechtbank dit als een vaststaand feit aan. De verwijzingen van eiser naar andere overwegingen uit het ambtsbericht doen aan het voorgaande verder niet af.
16. De recentere (kranten)artikelen waarnaar eiser in zijn aanvullende gronden van 23 mei 2025 naar heeft verwezen, maken het voorgaande evenmin anders. Deze informatie heeft niet geleid tot een wijziging van beleid ten aanzien van veiligheidsrisico’s en blootstelling aan aanzienlijke discriminatie in de Tigray-regio. Daarbij komt dat uit deze stukken weliswaar blijkt dat de Fano actief is in de regio Amhara en dat de situatie voor Tigreërs daar mogelijk slechter is dan in Tigray, maar eiser is – zoals hiervoor reeds is overwogen – niet afkomstig uit de Amhara-regio. De stelling van eiser dat de Fano vanuit de Amhara-regio regelmatig ook actief is in Tigray en meer in het bijzonder in het dorp van eiser, heeft eiser niet onderbouwd. De enkele stelling ter zitting dat dit zo is volgens hem, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank ziet hiervoor in de stukken ook geen aanknopingspunten. Gelet hierop heeft de minister zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft bij terugkeer naar Ethiopië in verband met zijn Tigray-afkomst in het algemeen, dan wel het handelen van de Fano tegen de Tigreërs.
17. Ten aanzien van de gestelde discriminatie door de gemeenschap vanwege eisers Tigray-afkomst overweegt de rechtbank het volgende. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat discriminatie kan worden aangemerkt als een daad van vervolging, maar alleen als de vreemdeling door de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn of haar bestaansmogelijkheden dat hij of zij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:454). Dit is nader uitgewerkt in paragraaf C2/3.2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). De lat om op grond van discriminatie te worden aangemerkt als verdragsvluchteling ligt dus hoog.
18. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser door zijn Tigray-afkomst niet dusdanig ernstige belemmeringen in zijn bestaansmogelijkheden heeft ervaren, dat het voor hem onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. Hierbij verwijst de minister terecht naar de verklaringen van eiser waaruit onder meer blijkt dat hij naar school is gegaan. De in beroep overgelegde landeninformatie leidt niet tot een ander oordeel. Uit die informatie kan evenmin worden afgeleid dat in algemene zin sprake is van dusdanig ernstige discriminatie van de Tigreërs dat dit leidt tot vluchtelingschap. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de discriminatie niet kan worden aangemerkt als een daad van vervolging.

Conclusie vluchtelingenstatus: gegronde vrees voor vervolging

19. Gelet op het voorgaande heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van onvoldoende grond voor een gegronde vrees voor vervolging bij terugkeer naar Ethiopië.
Vluchtelingstatus: reëel risico op ernstige schade
20. De rechtbank overweegt als volgt. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) heeft in het arrest X. en Y. van 9 november 2022 uitleg gegeven over de situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c (15c), van de Kwalificatierichtlijn (ECLI:EU:C:843). Dit arrest is vervolgens nader toegelicht in de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2927). De Afdeling oordeelde dat er sprake is van een dergelijke situatie, wanneer de mate van willekeurig geweld in het kader van een gewapend conflict zo hoog is, dat iemand alleen door zijn aanwezigheid in dat land of gebied een reëel risico op ernstige schade loopt. Daarnaast kan er sprake zijn van een minder uitzonderlijke situatie, wanneer de vreemdeling met zijn individuele omstandigheden aannemelijk maakt dat hij een verhoogd risico op ernstige schade loopt.
21. De rechtbank heeft hierboven onder overweging 15 vastgesteld dat er een gewapend conflict in Tigray is geweest, maar dat sinds het staakt-het-vuren de veiligheidssituatie in de regio aanzienlijk is verbeterd. Er is sindsdien sprake van een sterke vermindering van het geweld. Gezien deze informatie heeft de minister terecht gesteld dat er geen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie, waarbij de aanwezigheid van eiser alleen al zou leiden tot een reëel risico op ernstige schade vanwege willekeurig geweld in het kader van een gewapend conflict.
22. Als er sprake is van een minder uitzonderlijke situatie, dan dient de beoordeling van het risico op ernstige schade te worden gebaseerd op de individuele en persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Hierbij gaat het met name om omstandigheden die eigen zijn aan het privé, familie- of beroepsleven van de vreemdeling en waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij het reële risico op ernstige schade vergroten. De vreemdeling dient deze omstandigheden aannemelijk te maken.
23. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn beroepsgronden geen nadere onderbouwing heeft gegeven van een reëel risico op ernstige schade in het licht van zijn individuele omstandigheden. Voor zover eiser met dezelfde omstandigheden als genoemd in het kader van zijn gestelde gegronde vrees voor vervolging tevens een reëel risico op ernstige schade beoogt aannemelijk te maken, overweegt de rechtbank dat deze omstandigheden hiervoor reeds onvoldoende aannemelijk zijn geacht. Voor zover eiser stelt dat er sprake is van een reëel risico op ernstige schade door de werkzaamheden van zijn vader voor TPLF, overweegt de rechtbank dat zij onder overwegingen 12 en 13 heeft overwogen dat de minister het asielrelaas van eiser op dit punt niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft mogen achten. De minister heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien om eiser op deze grondslag een verblijfsvergunning te verlenen.
Buitenschuldbeleid alleenstaande minderjarige vreemdelingen
24. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte heeft gesteld dat hij zich staande kan houden in Ethiopië, omdat hij inmiddels meerderjarig is. Eiser voert verder aan dat de minister niet heeft voldaan aan de uitspraken van de Afdeling van 8 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1530, 1531 en 1532). Volgens eiser heeft de minister onvoldoende voortvarend onderzoek gedaan naar adequate opvang in Ethiopië.
25. De rechtbank overweegt als volgt. In voormelde Afdelingsuitspraken heeft de Afdeling toegelicht wat de gevolgen van het arrest TQ (ECLI:EU:C:2021:9) zijn voor het Nederlandse asielbeleid voor amv’s. Hieruit volgt dat de minister verplicht is om voorafgaand aan het terugsturen van een amv zich ervan dient te overtuigen dat de vreemdeling wordt teruggestuurd naar een familielid, een aangewezen voogd of adequate opvangfaciliteiten in het land van terugkeer. Verder volgt uit die uitspraken van de Afdeling dat, op het moment dat een amv meerderjarig is geworden, de minister niet langer is gehouden om te onderzoeken of adequate opvang in het land van terugkeer aanwezig is, mits hij gedurende de minderjarigheid van de vreemdeling voortvarend aan dat onderzoek heeft gewerkt. Het ligt op de weg van de minister om dat in het concrete geval aan te tonen. De minister moet in zijn besluit inzichtelijk maken welke stappen hij in die periode heeft ondernomen en wat de redenen voor de vertraging van het onderzoek naar adequate opvang waren. Daarbij kan hij betekenis toekennen aan de leeftijd van de vreemdeling ten tijde van de asielaanvraag, de beslistermijn op de asielaanvraag en de duur van het onderzoek. Afhankelijk van het antwoord op de vraag of het onderzoek naar adequate opvang tijdig had kunnen worden afgerond, zal de minister moeten aangeven of en zo ja, op welke wijze aan de vreemdeling een verblijfsrecht volgens het buitenschuldbeleid amv zou zijn toegekomen, wat de gevolgen daarvan zouden zijn op de datum van de meerderjarigheid en of alsnog een terugkeerbesluit moet worden genomen.
26. De rechtbank stelt vast dat eiser op 14 oktober 2023 een asielaanvraag heeft ingediend en dat eiser ruim vijftien maanden later, op [geboortedatum] 2025, meerderjarig is geworden. Vaststaat dat niet daarvoor al is vastgesteld of adequate opvang voor eiser in het land van terugkeer aanwezig is. Ook staat vast dat tijdens de minderjarigheid van eiser slechts een aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden op 10 juli 2024 waarbij eiser is geschouwd. Eiser wordt op basis van deze schouw en de schouw door de vreemdelingenpolitie bij zijn asielaanvraag beschouwd als minderjarig. Tijdens het aanmeldgehoor zijn er een aantal vragen gesteld over de gezins- en familiesituatie van eiser (zie paragraaf 5 van het aanmeldgehoor). Eiser heeft daarop verklaard dat hij geen contact meer heeft gehad met zijn familie sinds zijn vlucht uit Ethiopië. Hij heeft dat wel geprobeerd, maar het telefoonnummer werkt niet. Het nader gehoor heeft vervolgens plaatsgevonden op 11 maart 2025, nadat eiser meerderjarig is geworden. Blijkens het rapport van het nader gehoor heeft de minister nog wel een aantal nadere vragen gesteld aan eiser die verband houden met adequate opvang in het land van herkomst (zie paragraaf 4.4.1 van het nader gehoor). Het is echter niet duidelijk waarom het bijna zestien maanden na de asielaanvraag en bijna zeven maanden na het aanmeldgehoor heeft geduurd, voordat het nader gehoor plaatsvond, en daarmee nadat eiser de leeftijd van achttien jaar had bereikt. Verder heeft de minister ook niet gemotiveerd waarom het onderzoek naar de vraag of sprake is van adequate opvang in het land van herkomst niet voor de meerderjarigheid van eiser afgerond had kunnen worden. De enkele stelling van de minister – dat vanuit veiligheidsoverwegingen, zolang de asielprocedure nog loopt, geen contact met de autoriteiten van het land van herkomst (Ethiopië) opgenomen kan worden – is daarvoor, ook al kan de minister in deze stelling gevolgd worden, niet voldoende. Uit de voormelde uitspraak van de Afdeling blijkt namelijk niet dat de minister in die fase vanwege dit veiligheidsrisico in de periode tot aan de besluitvorming in het geheel geen onderzoek hoeft te verrichten. De minister had bijvoorbeeld nadere vragen kunnen stellen, en/of anderszins nader onderzoek kunnen doen zonder dat de autoriteiten daarvan op de hoogte komen, en/of kunnen betrekken dat gezien het beleid van de minister, zoals neergelegd in paragraaf C7/14.6 van de Vc, voor Ethiopië in zijn algemeenheid geldt dat algemene opvangvoorzieningen in Ethiopië niet beschikbaar en/of toereikend zijn en dat de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang. De minister heeft ter zitting ook erkend dat het veiligheidsrisico niet maakt dat er geen nader onderzoek verricht had kunnen worden.
27. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister onvoldoende gemotiveerd heeft waarom het onderzoek naar adequate opvang niet eerder afgerond kon worden. Dit betekent dat het beroep op dit punt gegrond is.

Conclusie en gevolgen

28. Het beroep is gezien het voorgaande gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover dit besluit betrekking heeft op een reguliere verblijfsvergunning op basis van het buitenschuldbeleid amv en in het verlengde daarvan het terugkeerbesluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op dit punt in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de afwijzing van de reguliere verblijfsvergunning onvoldoende is gemotiveerd. De minister dient dit alsnog te doen en dient daarvoor mogelijk nader onderzoek te verrichten. Om diezelfde reden ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Voor het overige blijft het bestreden besluit in stand.
29. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor acht weken.
30. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 17 maart 2025 voor zover daarin een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op basis van het buitenschuldbeleid amv is afgewezen en een terugkeerbesluit is genomen;
  • draagt de minister op binnen 8 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. F.J. Attema, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 juli 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.