Beoordeling door de rechtbank
7. Op grond van artikel 2k van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is de minister bevoegd een aanvraag om een mvv in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen. Op grond van artikel 2p, eerste lid, van de Vw verleent de minister een mvv aan de vreemdeling ten aanzien van wie is aangetoond dat hij voldoet aan de vereisten voor toegang en verlening van een verblijfsvergunning. Op grond van artikel 3.14, onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) verleent de minister een verblijfsvergunning voor verblijf als familie- of gezinslid aan een minderjarig biologisch kind dat naar zijn oordeel feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van de referent en dat onder rechtmatige gezag van de referent staat. Op grond van paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) neemt de minister aan dat een kind behoorde dan wel behoort tot het gezin van de referent als tussen het kind en de referent sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De minister neemt in ieder geval aan dat er sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen ouders en hun uit een reëel huwelijk of niet-huwelijkse relatie, welke in voldoende mate gelijk is te stellen met het huwelijk, geboren minderjarige kinderen. Wanneer er geen sprake is van een huwelijk, kan er ook familie- en gezinsleven zijn tussen de biologische vader en diens kind als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden.
In paragraaf B7/3.2.3 van de Vc is verder vermeld dat de aanvraag op grond van artikel 3.14, aanhef en onder c, van de Vb wordt afgewezen als:
- het rechtsstelsel in het land van herkomst het vertrek naar het buitenland van de ene ouder met de kinderen afhankelijk stelt van toestemming van de andere ouder;
- beide ouders het gezag hebben over het kind;
- een van de ouders achterblijft in het land van herkomst; en
- de achterblijvende ouder geen toestemming verleent voor het vertrek van het kind.
Heeft de minister terecht geconcludeerd dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij geboren zijn tijdens het huwelijk van referent en hun biologische moeder?
8. Eisers wijzen erop dat zij een kopie van de huwelijksakte van referent en hun biologische moeder hebben overgelegd. Hieruit blijkt dat het huwelijk op [datum huwelijk] 2008 is voltrokken, zodat zij tijdens het huwelijk van referent en hun moeder zijn geboren en er hierdoor sprake is van familie- en gezinsleven, alsmede van rechtmatig gezag. Referent heeft in bezwaar ook niet begrepen dat een originele huwelijksakte nodig is. Eisers zijn van mening dat er geen redenen zijn om aan de akte te twijfelen. De gemachtigde van eisers heeft zowel in het aanvullende beroepschrift van 21 januari 2025 als ter zitting gesteld dat referent inmiddels over de originele huwelijksakte beschikt.
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij geboren zijn tijdens het huwelijk van referent en hun biologische moeder, nu geen originele gelegaliseerde huwelijksakte is overgelegd. De minister heeft dit in bezwaar bij brief van 10 april 2024 uitdrukkelijk kenbaar gemaakt aan referent en hem verzocht deze alsnog te overleggen. Referent heeft niet aan dit verzoek voldaan en dus geen originele gelegaliseerde huwelijksakte overgelegd. Hiermee is niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een rechtsgeldig huwelijk, dat reeds bestond tijdens de geboorte van eisers. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling in beroep dat referent niet op de hoogte was van het gegeven dat er een originele gelegaliseerde huwelijksakte was vereist, nu de minister, zoals hiervoor overwogen, hierom in bezwaar uitdrukkelijk heeft gevraagd. In de aanvullende gronden van januari 2025 is gesteld dat eiser inmiddels de originele gelegaliseerde geboorteakte in bezit heeft, maar ter zitting is gebleken dat dit niet het geval is omdat het bij de gemeente [plaats] zou liggen om het huwelijk in Nederland te laten registreren. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden, waarin eiser voldoende tijd heeft gehad de huwelijksakte te overleggen en thans deze ook nog niet kan overleggen, geen aanleiding om de originele huwelijksakte alsnog door de minister in ontvangst te laten nemen en deze te laten onderzoeken, zoals door eisers is verzocht. Nu niet kan worden aangenomen dat eisers tijdens het huwelijk van referent en hun moeder zijn geboren, brengt dit met zich dat ook het gezag van referent over eisers niet kan worden aangenomen. De minister heeft ter zake ook mogen wijzen op dat referent ook anderszins niet heeft onderbouwd dat hij met het gezag over eisers is belast.
10. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft deminister
kunnen aannemen dat eisers niet feitelijk behoren tot het gezin van referent, omdat er geen sprake is van familie- en gezinsleven?
11. Eisers stellen zich op het standpunt dat er sprake is van familie- en gezinsleven. Zij zijn van mening dat het niet nodig is om in gezinsverband samen te hebben geleefd om familie- en gezinsverband te kunnen aannemen. Het enkele feit dat eisers zijn geboren tijdens het huwelijk van referent en hun biologische moeder is volgens hen reeds voldoende om familie- en gezinsleven aan te nemen. Eisers stellen daarnaast dat referent meerdere malen een bezoek aan hen heeft gebracht, zij veelvuldig tijd met elkaar hebben doorgebracht en referent hen onderhoudt, waaruit blijkt dat er sprake is van hechte persoonlijke banden. Ook zijn de vragen die de minister had opgesteld voor tijdens de hoorzitting waar eiser niet is verschenen, alsnog beantwoord.
12. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat niet aannemelijk is gemaakt dat eisers uit een rechtsgeldig huwelijk tussen referent en de moeder van eisers zijn geboren. De minister heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van hechte persoonlijke banden, zodat geen familie- of gezinsleven tussen eisers en referent als biologische vader kan worden aangenomen. Niet in geschil is dat eisers en referent nooit hebben samengewoond. Hoewel eisers in beroep onder meer hebben gesteld dat zij veelvuldig contact met referent hebben, referent hen meerdere malen in Benin heeft bezocht en dat hij hen financieel onderhoudt, is hiervan geen enkele onderbouwing overgelegd. Eisers hadden bijvoorbeeld bewijsstukken van de gestelde contactmomenten, de vakanties en de ontvangen financiële bijdrage kunnen overleggen, maar hebben nagelaten hun stellingen met bewijsstukken te onderbouwen. De minister heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat eisers niet feitelijk behoren tot het gezin van referent.
13. De beroepsgrond slaagt niet.
Kan de toestemming van de biologische moeder van eisers worden aangenomen?
14. Eisers hebben een door hun biologische moeder ingevulde en ondertekende toestemmingsformulier, alsmede een kopie van haar ID-kaart overgelegd. Tevens hebben eisers een verklaring van een notaris uit Niger overgelegd, waarin staat vermeld dat de moeder van eisers toestemming verleent voor het reizen van de kinderen met hun vader naar Nederland. De verklaring van de notaris is door de moeder van eisers ondertekend. Eisers zijn van mening dat op grond hiervan de toestemming van hun moeder blijkt en dient te worden aangenomen.
15. De minister stelt zich op het standpunt dat de toestemming van moeder niet kan worden geverifieerd. De reden hiervan is dat er op de ID-kaart van moeder geen handtekening staat vermeld. Hierdoor kan de handtekening zoals vermeld op het benodigde toestemmingsformulier niet worden geverifieerd. De minister heeft eisers in dit kader verzocht een kopie van het paspoort van de moeder van eisers te overleggen. De minister stelt zich op het standpunt dat de verklaring van de notaris niet toereikend is, omdat niet kan worden vastgesteld of deze daadwerkelijk door een notaris is opgesteld nu deze notaris in Nederland niet bekend is.
16. De rechtbank stelt voorop dat het toestemmingsvereiste ten doel heeft te voorkomen dat de Nederlandse overheid meewerkt aan de onrechtmatige onttrekking van een buitenlands kind aan de macht en het gezag van diens gezaghebbende ouder dan wel verzorger. Een geldige toestemmingsverklaring is dus vereist om kinderontvoering te voorkomen en is daardoor in het belang van het betreffende kind en van belang voor de openbare orde.De rechtbank is, mede in het licht van het voorgaande, van oordeel dat de minister in dit geval heeft mogen vinden dat de overgelegde toestemmingsverklaring onvoldoende is om uit te gaan dat eisers moeder toestemming geeft. De minister heeft terecht tegengeworpen dat de handtekening van de biologische moeder van eisers op het overgelegde toestemmingsformulier niet is te verifiëren, nu op de door haar overgelegde kopie van haar identiteitsbewijs geen handtekening staat vermeld. De minister heeft dit in voormelde brief van 10 april 2024 geconstateerd en daarin om een (kopie van een) geldig identiteitsbewijs (paspoort) gevraagd mét een handtekening van de moeder van eisers. Een (kopie van het) paspoort met handtekening is niet overgelegd en niet valt in te zien waarom dit niet had gekund, te meer nu eisers ook een paspoort hebben aangevraagd. De overgelegde verklaring van de notaris leidt niet tot een ander oordeel. Anders dan de minister heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat aan een verklaring van een notaris uit het buitenland wel enige betekenis toekomt. Echter, in deze zaak is de rechtbank van oordeel dat op basis van de overgelegde verklaring niet kan worden aangenomen dat de moeder van eisers toestemming verleent voor een definitief verblijf van eisers in Nederland. In de verklaring staat immers vermeld dat de moeder toestemming geeft voor een reis van eisers naar Nederland “zolang de reis duurt”. De rechtbank heeft de gemachtigde van eisers hierover ter zitting bevraagd. Ondanks het ingenomen standpunt is de twijfel over de inhoud van de verklaring van de notaris niet weggenomen. Gezien het voorgaande heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat niet voldaan is aan het toestemmingsvereiste.
17. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister de hoorplicht geschonden of onzorgvuldig gehandeld?
18. Eisers stellen dat referent contact heeft opgenomen met de minister omtrent de geplande hoorzitting van 10 juli 2024. Referent heeft de minister tijdens dat gesprek verzocht om de hoorzitting op een andere datum te plannen. De minister heeft geen nieuwe hoorzitting ingepland, maar wel een beslissing op bezwaar afgegeven. Eisers stellen zich op het standpunt dat de minister hiermee de hoorplicht heeft geschonden, nu horen in deze zaak noodzakelijk is.
19. De minister stelt dat referent zonder notificatie niet op de geplande hoorzitting op 10 juli 2024 is verschenen. De minister heeft getracht telefonisch contact met referent te verkrijgen, maar hij was telefonisch niet bereikbaar. Hierop heeft de minister telefonisch contact opgenomen met de sociaal maatschappelijk werker van referent, die niet wist waar hij was. De minister heeft nadien tevergeefs nog pogingen ondernomen om contact met referent te verkrijgen, hetgeen niet is gelukt omdat zijn voicemail nog steeds aanstond.
De minister heeft gesteld dat niet is gebleken dat referent contact heeft opgenomen met de minister om een nieuwe afspraak in te plannen. Gezien het voorgaande is van schending van de hoorplicht geen sprake en is voldoende zorgvuldig gehandeld, aldus de minister.
20. De rechtbank stelt vast dat de minister eiser in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord als bedoeld in artikel 7.2 van de Awb. Niet in geschil is dat eiser op de hoogte was van de uitnodiging. Nu referent niet op de geplande hoorzitting van 10 juli 2024 is verschenen, de minister daarna nog meerdere pogingen heeft ondernomen om contact met referent en diens sociaal maatschappelijk werker te verkrijgen en referent niet nader heeft kunnen onderbouwen dat hij zich daadwerkelijk voor de hoorzitting heeft afgemeld, heeft de minister niet onzorgvuldig gehandeld door vervolgens een besluit op het bezwaar te nemen.
21. Deze beroepsgrond slaagt niet.
22. Eisers betoog dat de weigering in strijd is met artikel 8 van het EVRM slaagt niet. Zoals uit het voorgaande volgt, is niet aannemelijk gemaakt dat eisers uit een huwelijk tussen hun moeder en referent zijn geboren en dat referent het gezag heeft. Verder is, zoals hiervoor onder 12 is overwogen, evenmin aannemelijk gemaakt dat sprake is van hechte persoonlijke banden. Dat betekent dat de minister in dit geval terecht geen belangenafweging heeft gemaakt.De beroepsgrond slaagt niet.