ECLI:NL:RBDHA:2025:14251

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
SGR 25/4223
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor bollenteelt en gebruik van percelen als paardenweiden

Op 31 juli 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekers en het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk. Verzoekers hadden een voorlopige voorziening aangevraagd tegen een last onder dwangsom die hen was opgelegd voor het gebruik van vier percelen in strijd met de geldende bestemming. Het college had hen gelast om voor 2 juli 2025 bepaalde bouwwerken en het gebruik van de grond als paardenweiden te beëindigen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen concreet zicht op legalisatie was en de overtredingen in strijd waren met het omgevingsplan. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college bevoegd was tot handhaving en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van handhavend optreden af te zien. De voorzieningenrechter benadrukte dat handhaving in het algemeen belang is en dat verzoekers niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij de overtredingen niet binnen de gestelde termijn konden beëindigen. De uitspraak heeft geen schorsende werking op het bestreden besluit, en verzoekers hebben geen recht op vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/4223

uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 juli 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] en [verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. B.M. Brandenburg-Stroo),
en

het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk, het college

(gemachtigde: mr. S. Asghar).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de door het college aan verzoekers opgelegde last onder dwangsom ten aanzien van vier percelen aan de [adres] in [plaats] . Verzoekers zijn het hier niet mee eens. Zij verzoeken daarom om een voorlopige voorziening en voeren daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoekers.
1.1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Met het besluit van 2 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft het college verzoekers gelast om uiterlijk 2 juli 2025 de op hun perceel aanwezige kas, rolkas, hekwerk en twee schuren blijvend te verwijderen en het gebruik van de grond als paardenweiden blijvend te beëindigen, omdat deze bouwwerken en het gebruik van de gronden als paardenweide in strijd zijn met de ter plaatse geldende bestemming.
2.1.
Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.2.
Op 24 juni 2025 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot een dag na de uitspraak op het ingediende verzoek.
2.3.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Verzoekers hebben hierop gereageerd.
2.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. Het college heeft verzoekers op 17 februari 2021 schriftelijk geïnformeerd dat het was gestart met het project ‘aanpak strijdig gebruik bollengrond’. Dit project is erop gericht om oneigenlijk gebruik van percelen in het landelijk gebied tegen te gaan. Het gaat daarbij specifiek om percelen die bestemd zijn voor bollengronddoeleinden, maar in strijd daarmee worden gebruikt.
4.1.
In dit kader heeft het college op 14 februari 2020, 22 maart 2024 en 26 november 2024 controles uitgevoerd op de percelen van verzoekers aan de [adres] te [plaats] . Op deze percelen rust de bestemming “ [bestemmingsplan 1] ”. Tijdens elk van deze controles is geconstateerd dat de percelen op dezelfde wijze in strijd met deze bestemming werden gebruikt. Geconstateerd is dat op het perceel [perceelnummer 1] een schuur en een kas zijn gebouwd die worden gebruikt voor opslag ten behoeve van landbouw. Op het perceel [perceelnummer 2] staat een rolkas die wordt gebruikt als opslagruimte voor agrarische voertuigen en op het perceel [perceelnummer 3] zijn een schuur en een omheining rond de paardenweide geplaatst. Tot slot bevinden zich diverse paardenweiden op de percelen [perceelnummer 4] , [perceelnummer 1] , [perceelnummer 3] en [perceelnummer 2] . Het college stelt zich op het standpunt dat deze activiteiten in strijd zijn met het [omgevingsplan] (het omgevingsplan), onderdeel bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 2] ”, en daarom in strijd zijn met artikel 5.1, eerste lid, onder a van de Omgevingswet, artikel 3.1 en 3.2 van het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan 2] ’ [1] en artikel 22.26 van het omgevingsplan.
4.2.
Het college heeft op 12 februari 2025 het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom aan verzoekers bekendgemaakt. Verzoekers hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een zienswijze in te dienen.
4.3.
Omdat verzoekers geen zienswijze hebben ingediend, heeft het college geen aanleiding gezien om van het voornemen af te zien. Met het bestreden besluit zijn verzoekers gelast de overtredingen binnen twee maanden te beëindigen en beëindigd te houden, op straffe van een dwangsom per gedraging. Voor de kas, de rolkas, het hekwerk en het gebruik van de gronden als paardenweiden geldt dat verzoekers per bouwwerk € 2.500,- per week tot een maximum van € 7.500,- verbeuren als zij niet voldoen aan de last. Voor de twee schuren samen geldt dat verzoekers € 5.000,- per week tot een maximum van € 10.000,- verbeuren als zij niet voldoen aan de last.
Spoedeisend belang
5. Aangezien het college de begunstigingstermijn heeft verlengd tot de dag na de uitspraak op dit verzoek en verzoekers dus – als zij geen uitvoering geven aan de lasten – vanaf dat moment dwangsommen kunnen verbeuren tot een maximum van €40.000,-, hebben zij naar het oordeel van de voorzieningenrechter spoedeisend belang bij hun verzoek. Ook het college gaat hiervan uit.
Standpunten van partijen
6. Verzoekers betogen dat ten aanzien van de kas, de twee schuren en de rolkas geen sprake is van een overtreding. Hiertoe voeren zij aan dat ze de kas en de schuur op het perceel [perceelnummer 1] reeds verwijderd hebben, dat voor de rolkas op perceel [perceelnummer 2] vergunning is verleend en dat de schuur op het perceel [perceelnummer 3] circa 45 jaar geleden is gebouwd en dat verzoekers daarom niet kunnen worden aangesproken als overtreders voor deze schuur. Tot slot voeren verzoekers aan dat ten aanzien van de aanwezige paardenweiden en het ten behoeve daarvan gerealiseerde hekwerk sprake is van concreet zicht op legalisatie, omdat zij een omgevingsvergunning ter legalisering hiervan hebben aangevraagd.
6.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat ten tijde van het bestreden besluit ten aanzien van de kas, de twee schuren en de rolkas wel degelijk sprake was van een overtreding. Volgens het college is daarnaast geen sprake van concreet zicht op legalisatie ten aanzien van de diverse paardenweiden en het in verband daarmee gerealiseerde hekwerk, omdat het niet bereid is de aanvraag, nog daargelaten dat die niet compleet is, te honoreren.
Is sprake van overtredingen?
De kas en de schuur op het perceel [perceelnummer 1]
7. Verzoekers voeren aan dat ten aanzien van de kas en de schuur op het perceel [perceelnummer 1] geen sprake is van een overtreding omdat de kas op dit perceel reeds verwijderd was ten tijde van het bestreden besluit en de schuur op dit perceel naar aanleiding van het bestreden besluit is verwijderd.
7.1.
Nu de kas en de schuur verwijderd zijn, hebben verzoekers aan deze onderdelen van de last voldaan. Dat betekent dat zij voor deze onderdelen ook niet riskeren dat er dwangsommen verbeuren. Er is dan ook geen reden om een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van de kas en de schuur op dit perceel. Verzoekers hebben dit ter zitting niet betwist.
De rolkas op het perceel [perceelnummer 2]
8. Verzoekers voeren aan dat ten aanzien van de rolkas op het perceel [perceelnummer 2] geen sprake is van een overtreding, omdat voor de rolkas op 6 mei 1997 vergunning is verleend.
8.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat met die bouwvergunning toestemming is gegeven voor een rolkas op een ander perceel, namelijk perceel [perceelnummer 5] . Bovendien is de rolkas volgens het college op een andere plaats, verder van het hoofdgebouw, gerealiseerd, zodat deze niet past binnen de verleende vergunning.
8.2.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de thans aanwezige rolkas op de huidige locatie niet vergund. Uit de tekening bij de bouwvergunning en de situatietekening van de huidige situatie volgt, gelet op de ligging ten opzichte van de [straatnaam] , dat de rolkas niet binnen het vergunde deel gelegen is. De vergunde strook op de tekening bij de bouwvergunning heeft een andere ligging ten opzichte van het hoofdgebouw dan in de tekening van de huidige situatie. Nu niet is gebleken dat de rolkas vergund is, heeft het college zich naar het voorlopig oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een overtreding. Het betoog slaagt niet.
De schuur op het perceel [perceelnummer 3]
9. Verzoekers voeren aan dat handhavend optreden ten aanzien van de schuur op het perceel [perceelnummer 3] in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat de schuur circa 45 jaar geleden is gerealiseerd en het verbod om een zonder bouw-/omgevingsvergunning opgericht bouwwerk in stand te laten pas geldt sinds 1 april 2007.
9.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het college dit heeft erkend en ter zitting heeft toegezegd dat de op dit punt opgelegde last in de beslissing op het bezwaar herroepen zal worden. Dat betekent dat het college ten aanzien van de schuur op dit perceel niet meer handhavend kan optreden. Verzoekers riskeren voor dit onderdeel van het bestreden besluit dan ook niet dat er dwangsommen verbeuren. Er is dan ook geen reden om een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van de schuur op dit perceel.
Het hekwerk op het perceel [perceelnummer 3] en de diverse paardenweiden
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers ten aanzien van het hekwerk op het perceel [perceelnummer 3] en de diverse paardenweiden niet betwisten dat deze activiteiten in strijd zijn met de op de percelen geldende bestemming ‘ [bestemmingsplan 1] ’.
Tussenconclusie
11. Gelet op hetgeen is overwogen onder 7.1 en onder 9.1, zal de voorzieningenrechter zich in haar oordeel beperken tot de rolkas op perceel [perceelnummer 2] , de paardenweiden op de vier percelen en de hekwerken ten behoeve daarvan. Van deze onderdelen van het bestreden besluit staat naar voorlopig oordeel vast dat er sprake is van strijd met het omgevingsplan. Gelet daarop was het college in beginsel bevoegd tot handhaving over te gaan.
Beginselplicht tot handhaving
12. Op grond van vaste rechtspraak geldt als uitgangspunt dat het algemeen belang gediend is met handhaving en dat om die reden in de regel tegen een overtreding moet worden opgetreden. Bij de vraag of van handhavend optreden mag worden afgezien, moet worden beoordeeld of handhavend optreden onevenredig is. Bij handhavingsbesluiten geldt bij de toets aan het evenredigheidsbeginsel de maatstaf van de zogeheten Harderwijk-uitspraak (uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285). [2] Dit betekent dat de bestuursrechter toetst of het besluit geschikt en noodzakelijk is, en daarna of het besluit in de gegeven omstandigheden evenwichtig is. Of deze drie elementen aan bod komen, hangt af van de aangevoerde beroepsgronden. Handhavend optreden is alleen onevenredig als er in het concrete geval omstandigheden zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving daarvoor moet wijken. Dan is er een bijzonder geval waarin toch van handhavend optreden moet worden afgezien. Een bijzonder geval kan zich bijvoorbeeld voordoen bij concreet zicht op legalisatie, maar ook andere omstandigheden van het concrete geval kunnen leiden tot het oordeel dat er een bijzonder geval is. Andere redenen om van handhavend optreden af te zien kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij een schending van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel.
Is sprake van concreet zicht op legalisatie?
13. Verzoekers voeren aan dat ten aanzien van de paardenweiden en de ten behoeve daarvan gerealiseerde hekwerken sprake is van concreet zicht op legalisatie omdat zij een aanvraag om een omgevingsvergunning ter legalisering hiervan hebben ingediend. De weigering van het college om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het omgevingsplan te verlenen vinden verzoekers niet redelijk, omdat de percelen, gelet op de geringe omvang daarvan, zich niet lenen voor bollenteelt. Handhaving zal daar niets aan veranderen. Bovendien is de door het college benoemde vrees voor verrommeling volgens verzoekers een gezocht argument.
13.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat het college bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het omgevingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe komt en hij de betrokken belangen moet afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning ziet op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de bezwaargronden of het besluit in overeenstemming is met het recht.
13.2.
Naar voorlopig oordeel is er geen sprake van concreet zicht op legalisatie. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat het college heeft toegelicht dat het niet wil meewerken aan vergunningverlening. Legalisering van de overtredingen is niet in lijn met het door het college nagestreefde beleidsdoel om strijdig gebruik van de bollengrond tegen te gaan. Naar voorlopig oordeel kan het college zich in redelijkheid op dit standpunt stellen. Het betoog slaagt niet.
Is sprake van bijzondere omstandigheden?
14. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is ook verder niet gebleken van omstandigheden om van handhavend optreden af te zien. Dat verzoekers ten tijde van de aankoop van de percelen niet hebben begrepen dat daarop geen paardenweiden zijn toegestaan, is geen omstandigheid die maakt dat handhaving onevenredig is. Verzoekers hebben verder niet aannemelijk gemaakt dat zij de overtredingen niet binnen de gegeven termijn kunnen beëindigen en zij hebben evenmin aannemelijk gemaakt dat het niet langer mogelijk is om de bestemming op hun percelen te verwezenlijken. Voor zover verzoekers ter zitting hebben aangevoerd dat binnen de gemeenteraad mogelijk een motie ingediend zal worden die tot gevolg zou kunnen hebben dat geen sprake meer is van overtredingen, overweegt de voorzieningenrechter dat dit een onzekere gebeurtenis in de toekomst betreft, zodat ook deze grond niet kan slagen.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
15. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, verwacht de voorzieningenrechter dat het bestreden besluit bij de heroverweging in bezwaar stand zal houden. De voorzieningen-rechter betrekt daarbij dat het college de last ten aanzien van de schuur op het perceel [perceelnummer 3] in bezwaar zal herroepen. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

16. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het bestreden besluit niet zal schorsen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dat op grond van artikel 22.1, aanhef en onder a, van de Omgevingswet als tijdelijk deel onderdeel uitmaakt van het omgevingsplan.
2.Uitspraak van 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:678.