In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Grigorjan, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie vanwege het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf. De rechtbank had eerder, in een uitspraak van 3 april 2024, bepaald dat de minister binnen acht weken na verzending van die uitspraak moest beslissen, tenzij er nader onderzoek nodig was. In dat geval diende de minister binnen twintig weken een besluit te nemen. Eiser heeft nu beroep ingesteld omdat de minister deze termijn heeft overschreden.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen, waardoor het beroep gegrond is. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de minister de proceskosten van eiser moet vergoeden, tot een bedrag van € 453,50, en het door eiser betaalde griffierecht van € 194,-. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 24 juni 2025.