ECLI:NL:RBDHA:2025:1427

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
25/23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting woning wegens drugshandel

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker behandeld. Verzoeker, die in Den Haag woont, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van Den Haag om zijn woning voor de duur van drie maanden te sluiten. Dit besluit volgde op de ontdekking van aanzienlijke hoeveelheden hasj in de woning en de kelderbox, respectievelijk 1.015,5 gram en 2.654,7 gram. De voorzieningenrechter oordeelt dat de sluiting noodzakelijk is ter bescherming van de openbare orde, gezien de ernst van de overtredingen en de aanwezigheid van goederen die gebruikt kunnen worden voor een hennepkwekerij. Verzoeker stelt dat de sluiting onevenredig is, vooral omdat hij de woning nodig heeft voor zijn re-integratie en om contact met zijn zoon te onderhouden. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, omdat de sluiting niet in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en er geen bewijs is dat de sluiting onevenredige gevolgen heeft voor verzoeker. De voorzieningenrechter benadrukt dat de sluiting van de woning noodzakelijk is om verdere aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep of verzet tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/23

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 januari 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J. Hemelaar),
en

Burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. L.M. Otter en mr. J.J. Markerink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van 24 december 2024 van verweerder waarmee de woning van eiser voor de duur van drie maanden is gesloten.
1.1.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2. Uit de bestuurlijke rapportage van de politie van 26 oktober 2024 blijkt dat de politie in de nacht van 25 september 2024 een melding heeft ontvangen van een explosie aan de [straatnaam] in [plaats] . Verzoeker is in de buurt van deze straat, na een politieachtervolging, aangehouden vanwege brandstichting. Door de politie werd tijdens de achtervolging gezien dat er door verzoeker een plastic tas met zes cobra’s onder een auto werd gelegd. Dit was voor de politie aanleiding om de woning van verzoeker aan de Vredeoord 91 in Den Haag te doorzoeken. Op 25 september 2024 is de woning doorzocht. In de woonkamer trof de politie een witte plastic tas aan, waarin grote geperste blokken met een bruine substantie zaten. Tevens is een stilettomes en meerdere blanco pasjes lijkend op creditcards aangetroffen. In de kelderbox van de woning werd een tas met geperste blokken aangetroffen. Daarnaast zijn er meerdere witte netten en een afzuigingssysteem aangetroffen. Deze goederen zijn bij de politie ambtshalve bekend als goederen die worden gebruikt voor het inrichten van een hennepkwekerij. De politie heeft alle goederen in beslag genomen, onderzocht en gewogen. Hieruit is gebleken dat de in de woonkamer aangetroffen blokken 1.015,5 gram hasj (brutogewicht) betroffen en de in de kelderbox aangetroffen blokken 2.654,7 (brutogewicht) gram aan hasj betroffen. Naar aanleiding van deze rapportage heeft verweerder besloten om de woning voor de duur van drie maanden te sluiten. De daadwerkelijke sluiting is opgeschort tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Wat vindt verzoeker?
3. Verzoeker stelt zich kort samengevat op het standpunt dat het besluit onvoldoende gemotiveerd is. Zo heeft verweerder er geen rekening mee gehouden dat de woning gerenoveerd gaat worden en dat deze renovatie (gedeeltelijk) tijdens de sluiting zal plaatsvinden. Verzoeker zal die periode niet in de woning verblijven. Hiermee is de noodzaak van de sluiting niet langer aanwezig. Volgens verzoeker is het besluit verder ook onevenredig. Verzoeker heeft, na jaren van een zwervend bestaan, een woning gevonden welke hem de kans geeft een stabieler bestaan op te bouwen. Het verlies van de woning zal zijn re-integratietraject ernstig schaden. Verzoeker heeft de woning verder ook nodig om de band met zijn zoon van negen jaar te herstellen/op te bouwen. De zoon verblijft op dit moment elk weekend bij verzoeker. Als de woning gesloten wordt kan dit niet langer. Het is ook niet mogelijk voor verzoeker om zijn zoon bij zijn ex te bezoeken. Daar geeft zijn ex geen toestemming voor. Het sluiten van de woning heeft dan ook tot gevolg dat het contact tussen verzoeker en zijn zoon belemmert wordt, hetgeen in strijd is met het IVRK [1] en artikel 8 van het EVRM [2] . Als laatste merkt verzoeker op dat het besluit in strijd is met artikel 4:8 van de Awb [3] .
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
5. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te kijken of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld.
4.1.
De voorzieningenrechter vindt dat het spoedeisend belang voldoende aannemelijk is. Als er geen voorlopige voorziening wordt getroffen, dan heeft verzoeker gedurende drie maanden geen toegang tot zijn woning.
Is er in strijd gehandeld met artikel 4:8. van de Awb?
6. Ingevolge artikel 4:8, eerste lid, van de Awb stelt een bestuursorgaan een belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen, voordat het een beschikking geeft waartegen de belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, indien: de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende treffen, en die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.
6.1.
De voorzieningenrechter constateert dat verzoeker in de gelegenheid is gesteld om een zienswijze te geven naar aanleiding van het voornemen. Van die gelegenheid is ook gebruik gemaakt. Er is dan ook geen sprake van strijdigheid met artikel 4:8 van de Awb.
Was verweerder bevoegd de woning te sluiten?
7. Niet in geschil is dat verweerder bevoegd is om de woning voor drie maanden te sluiten, gelet op de ruim 3,5 kilo aangetroffen hasj in de woning en in bijbehorende kelderbox
Is de sluiting noodzakelijk?
8. De hoogste bestuursrechter [4] heeft bepaald dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde.
8.1.
Het gaat in het geval van verzoeker om een ernstige overtreding waarbij een grote hoeveelheid softdrugs in de woning en in de bij de woning behorende kelderbox is aangetroffen. Ook zijn er goederen aangetroffen die gebruikt kunnen worden voor het inrichten van een hennepplantage. Daarnaast heeft verzoeker meerdere antecedenten waaronder een antecedent voor een overtreding van de Opiumwet. Gelet op de aanzienlijke hoeveelheid aangetroffen hasj in combinatie met de overige feiten en omstandigheden heeft verweerder het aannemelijk mogen achten dat de woning een rol vervult in de drugshandel en als zodanig bekend staat in het criminele circuit. Bij drugshandel is het een feit van algemene bekendheid dat deze handel wordt aangestuurd door criminele organisaties en vaak gepaard gaat met andere criminele activiteiten. Dit soort activiteiten leveren een groot gevaar op voor de openbare orde en veiligheid. Hierbij speelt ook mee dat op zitting duidelijk is geworden dat de woning zich in een kwetsbare wijk bevindt. De voorzieningenrechter is dan ook met verweerder van oordeel dat, gelet op de ernst van de constateringen, verweerder de woningsluiting noodzakelijk heeft mogen achten ter bescherming van de openbare orde en om verdere aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen.
8.2.
Voor zover verzoeker stelt dat er geen noodzaak tot sluiting bestaat omdat hij de woning sowieso zal moeten verlaten in verband met een geplande renovatie merkt de voorzieningenrechter het volgende op. Verweerder heeft navraag gedaan bij hof wonen (de verhuurder). Deze heeft aangegeven dat de woning van verzoeker pas op zijn vroegst half april 2025 op de planning staat voor de renovatiewerkzaamheden. De sluiting van de woning zal dan ook niet of maar voor een heel beperkt gedeelte samenvallen met de renovatiewerkzaamheden. De renovatiewerkzaamheden hebben dan ook geen of nauwelijks invloed op het beoogde effect van de woningsluiting.
8.3.
Verzoeker heeft nog aangegeven dat als hof wonen de huurovereenkomst wil ontbinden er door de civiele rechter ook een toets zal plaatsvinden. Nu de civiele toets indringender is dan de bestuursrechtelijke zou daar de voorkeur aan gegeven moeten worden. De voorzieningenrechter merkt hierover op dat dit alleen een hypothetische situatie betreft aangezien door hof wonen tot op heden geen civiele procedure is gestart. Daarbij komt dat met een eventuele ontbindingsprocedure een heel ander doel wordt nagestreefd dan in deze procedure waarbij het belang van handhaving van de openbare orde en bescherming van de veiligheid en volksgezondheid voorop staat.
Is de sluiting evenwichtig?
9. Het is vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter dat wanneer verweerder zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van de woning noodzakelijk is, hij moet controleren of de duur van de sluiting ook evenwichtig is. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate van verwijtbaarheid en een bijzondere binding met de woning. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig. Inherent aan de sluiting van de woning is dat de bewoner de woning moet verlaten. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid.
9.1.
Verzoeker heeft aangegeven dat het, gelet op zijn kwetsbare persoonlijkheid, grote gevolgen zal hebben op het moment dat zijn woning zal worden gesloten. De rechtbank heeft op zitting gezien dat verzoeker inderdaad een kwetsbare man is die ogenschijnlijk zorg nodig heeft. Dat hiervoor de woning absoluut noodzakelijk is, is echter wel gesteld, maar niet gebleken. Uit de brief van de heer [naam] (begeleider van verzoeker van bureau nazorg) van 27 november 2024 blijkt dat door verschillende redenen (detentie, geen reactie op de deurbel, of andere plannen van verzoeker) het laatste huisbezoek in augustus 2024 heeft plaatsgevonden. De heer [naam] stelt dat de sluiting wellicht als “wake up call” zou kunnen werken en daarom een passende maatregel zou zijn. Verweerder heeft op 6 januari 2025 telefonisch contact opgenomen met de heer [naam] waarin de heer [naam] aangaf dat het voor de voortzetting van het begeleidingstraject niet nodig is dat verzoeker over de woning beschikt. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat er geen (medische) rapportages zijn overgelegd waaruit blijkt dat er (zorg)trajecten lopen waarvoor de woning noodzakelijk is. Hoewel uiteraard aannemelijk is dat verzoeker, net als iedereen, is gebaat bij een stabiele huisvesting, kan uit het dossier niet worden afgeleid dat het sluiten van de woning onevenredige gevolgen zou hebben waardoor zou moeten worden afgezien van de sluiting. Wel geeft de rechtbank aan verweerder mee dat, gelet op de persoonlijkheid van verzoeker, het in het algemeen belang is dat goed wordt gekeken naar mogelijk extra ondersteuning bij het vinden van vervangende woonruimte.
9.2.
Wat betreft het standpunt van verzoeker dat dat de sluiting in strijd zou zijn met het IVRK en artikel 8 van het EVRM merkt de voorzieningenrechter op dat de zoon van verzoeker het hoofdverblijf heeft bij zijn moeder. Zijn zoon wordt dan ook niet dakloos als gevolg van de sluiting. De stelling van verzoeker dat zijn zoon een groot gedeelte van de tijd bij hem verblijft is niet onderbouwd. Er zijn verder ook geen bewijsstukken dat de omgang per se in de woning moet plaatsvinden. Bovendien is op zitting naar voren gekomen dat de zoon met enige regelmaat bij de moeder van verzoeker verblijft, zodat eventueel ook daar het contact kan plaatsvinden. Gelet op deze omstandigheden en de tijdelijkheid van de sluiting is de sluiting niet in strijd met artikel 8 van het EVRM dan wel het IVRK.
9.3.
Gelet op het voorgaande zal, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, het bezwaar van verzoeker waarschijnlijk niet leiden tot een ander besluit. Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen wordt daarom afgewezen.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.T. van Bruggen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Internationaal verdrag voor de rechten van het kind.
2.Europees verdrag voor de rechten van de mens.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.