ECLI:NL:RBDHA:2025:14339
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep wegens niet-tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S. Cetinkaya-Ahmad, had een beroep ingediend tegen de minister van Asiel en Migratie omdat deze niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. Op 10 juni 2025 heeft de minister alsnog een besluit genomen, waarna verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De minister heeft aangegeven bereid te zijn deze kosten te vergoeden.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. Volgens de Algemene wet bestuursrecht kan de bestuursrechter het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten als de indiener zijn beroep intrekt omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat de minister inderdaad tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeker door alsnog een besluit te nemen.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen en de minister veroordeeld tot betaling van € 453,50 aan proceskosten. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de waarde per punt en een wegingsfactor van 0,5, gezien de eenvoudige aard van de zaak. Daarnaast moet de minister ook het door verzoeker betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van griffier J.M. Pattynama.