In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 1 augustus 2025, wordt de afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door twee minderjarige broers, eiser I (Awet) en eiser II (Filimon), behandeld. De broers willen naar hun meerderjarige broer in Nederland, maar de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een beschermenswaardig familieleven. De rechtbank stelt vast dat de verweerder, de minister van Asiel en Migratie, de afwijzing van de mvv-aanvraag deugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank concludeert dat de eisers niet hebben aangetoond dat er hechte persoonlijke banden bestaan tussen hen en hun broer, wat een vereiste is voor het bestaan van beschermenswaardig familieleven onder artikel 8 van het EVRM. De rechtbank wijst erop dat de relatie tussen broers en zussen alleen onder bepaalde omstandigheden als beschermenswaardig kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgen en geen recht hebben op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie gegeven over de mogelijkheid tot hoger beroep.