ECLI:NL:RBDHA:2025:14414

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2025
Publicatiedatum
4 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.30802
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een eiser van Algerijnse nationaliteit tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De minister heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Spanje als verantwoordelijk land is aangewezen voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 22 juli 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar de eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank concludeert dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Spanje. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Spanje een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank wijst erop dat de Spaanse autoriteiten zich hebben gecommitteerd aan internationale verplichtingen en dat eiser niet heeft aangetoond dat klagen bij deze autoriteiten voor hem niet mogelijk of zinloos zou zijn.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 28 juli 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.30802
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. R. Akkaya),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. R.A. Mandersloot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2005. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 10 juli 2025 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening (Dvo). Op grond van de Dvo neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om overname gedaan. Spanje heeft dit verzoek aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser stelt dat de minister niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Spanje. Eiser handhaaft zijn standpunt uit zijn zienswijze waarin hij verwijst naar het artikel "De Spaanse migratieparadox" van De Groene Amsterdammer. Dit artikel had inhoudelijk beoordeeld moeten worden, omdat de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) waarnaar de minister in het bestreden besluit verwijst allemaal uit het jaar 2024 of eerder dateren, terwijl dit artikel van recente datum is, namelijk 2 juli 2025. Spanje behoort tot de landen met de meeste verzoeken om internationale bescherming. De Spaanse autoriteiten hebben er hun handen vol aan. Asielzoekers moeten langer wachten dan de wet voorschrijft en leven illegaal vanwege het gebrek aan ondersteuning van de Spaanse autoriteiten. Verder vreest eiser voor terugkeer naar Spanje vanwege de problemen die hij in zijn land van herkomst heeft gehad. Eiser is bang dat hij de personen waar hij problemen mee had in Spanje zal tegenkomen. Eiser verwacht niet dat hij bij een dergelijke situatie tijdig hulp van de Spaanse autoriteiten zal kunnen krijgen.
6. De rechtbank stelt voorop dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van Spanje mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, zoals volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling2. Dit uitgangspunt heeft de Afdeling ten aanzien van Spanje recent nog bevestigd in de uitspraak van 6 mei 20253. Het is daarom in beginsel aan eiser
om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Spanje, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Spaanse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 Handvest. Daarvan is sprake in het geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken, zoals neergelegd in het arrest Jawo.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Spanje niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Aan het artikel waar eiser naar verwijst komt niet de waarde toe die eiser daaraan gehecht wil zien, nu het verder niet is onderbouwd met objectieve bronnen. Bovendien stelt de minister zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het artikel geen wezenlijk ander beeld laat zien van de situatie in Spanje voor Dublinclaimanten dan de informatie waar de Afdeling eerder al over heeft geoordeeld. Eiser heeft dat standpunt niet gemotiveerd weersproken. De stelling dat Spanje eiser niet zou kunnen beschermen in de situatie dat hij mensen tegenkomt waar hij problemen mee heeft gehad in zijn land van herkomst heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Eiser heeft in zijn aanmeldgehoor op pagina 4 verklaard dat hij geen problemen met de Spaanse autoriteiten heeft ervaren.
8. De Spaanse autoriteiten hebben middels het claimakkoord gegarandeerd dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit de verdragen en Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Indien eiser in Spanje wordt geconfronteerd met tekortkomingen bij de behandeling van zijn asielaanvraag, in de opvang of anderszins, kan hij hierover klagen bij de Spaanse (hogere) autoriteiten.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen bij de Spaanse autoriteiten voor hem niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. Eiser heeft dit ook niet eerder ervaren. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
9. Eiser stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding heeft gezien om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo aan zich te trekken. Hiertoe voert eiser aan dat gelet op de actuele informatie over het asielsysteem in Spanje en gelet op de problemen die eiser in Spanje verwacht te krijgen, het van onevenredige hardheid getuigt om hem naar Spanje terug te sturen.
10. Paragraaf C2/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) bepaalt dat de minister terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo, ook al is Nederland op grond van de in de verordening neergelegde criteria daartoe niet verplicht. De minister gebruikt de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen in ieder geval als er concrete aanwijzingen zijn dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt.
11. De rechtbank is van oordeel dat eiser met zijn algemene standpunt geen concrete omstandigheden heeft gesteld waarom terugkeer naar Spanje niet van hem gevergd kan worden. De minister mocht zich dan ook op het standpunt stellen dat hij de aanvraag niet onverplicht aan zich had hoeven trekken omdat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Spanje onevenredig hard is. Voor zover eiser betoogt dat de omstandigheden die zijn aangevoerd over de internationale verplichtingen ook moeten worden meegenomen in de motivering of artikel 17, eerste lid, van de Dvo moet worden toegepast, wijst de rechtbank op recente rechtspraak van de Afdeling4. Daarin is geoordeeld dat als de minister de omstandigheden waar de vreemdeling zich op heeft beroepen al heeft betrokken bij de beoordeling of hij van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan, dit in beginsel ook een deugdelijke motivering is waarom hij zijn discretionaire bevoegdheid niet gebruikt. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
4 Zie de uitspraak van 25 februari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:717).

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 juli 2025

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.