ECLI:NL:RBDHA:2025:14461

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.31879
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling na intrekking van asielaanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 24 juli 2025, wordt het beroep van eiser tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. De minister had op 7 juli 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, na de intrekking van de asielaanvraag van eiser op 4 juli 2025. Eiser verzocht de rechtbank om schadevergoeding, maar de rechtbank oordeelde dat dit verzoek niet in het huidige beroep kon worden behandeld, aangezien het een kwestie betreft die moet worden aangevochten in een beroep tegen de eerdere maatregel.

De rechtbank heeft op 22 juli 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde. De rechtbank concludeert dat de minister terecht de maatregel van bewaring heeft opgelegd, omdat er voldoende gronden zijn die wijzen op een risico van onttrekking aan het toezicht. Eiser betwistte enkele gronden, maar de rechtbank oordeelt dat de overige gronden voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen.

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel beschikbaar voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.31879

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.E.J.M. van den Toorn),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 7 juli 2025, waarin de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (via een beeldverbinding), bijgestaan door mr. A.K.E. van den Heuvel, als waarnemer van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond. De minister heeft terecht de maatregel van bewaring opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kan eiser in dit beroep een schadevergoeding krijgen vanwege een te late omzetting van de maatregel?
4. Eiser voert aan dat, vanwege de intrekking van zijn asielaanvraag op 4 juli 2025, de maatregel van bewaring te laat is omgezet. Dit is namelijk pas op 7 juli 2025 gebeurd en dus buiten de termijn van 48 uur die de minister volgens vaste rechtspraak heeft om de maatregel om te zetten naar een andere grondslag. Het kan zo zijn dat de vraag of de vorige maatregel van bewaring tijdig is omgezet, niet in het onderhavige beroep aan de orde kan komen, maar eiser verzoekt de rechtbank om dit uit proceseconomische en praktische overwegingen toch in het onderhavige beroep te beoordelen. Anders moet hij alsnog beroep instellen tegen de vorige maatregel om een schadevergoeding te kunnen krijgen.
4.1.
De minister heeft gereageerd dat het kan zijn dat de maatregel niet op tijd is omgezet, maar dat dit, gelet op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), een gebrek is dat kleeft aan de vorige maatregel en niet aan de huidige en dus geen invloed kan hebben op de huidige maatregel. Eiser heeft bovendien het beroep tegen de vorige maatregel ingetrokken dus was kennelijk van mening dat wat hij nu aanvoert, niet meer wilde aanvoeren. Er is volgens de minister geen aanleiding om een schadevergoeding toe te kennen in het kader van het onderhavige beroep.
4.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft terecht gewezen op de vaste rechtspraak dat de vraag of de vorige maatregel eerder had moeten worden opgeheven, moet worden beoordeeld in een beroep tegen die vorige maatregel en niet in het beroep tegen de huidige maatregel. [1] Dat betekent dat ook het verzoek om de daarmee verband houdende schadevergoeding aan de orde moet worden gesteld in een (vervolg)beroep tegen de vorige maatregel. Nu de minister op zitting ook niet mee wenste te werken aan een beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op de door eiser voorgestane wijze, zal de rechtbank dit verzoek niet beoordelen. De rechtbank overweegt ten overvloede dat haar in dit kader niet is gebleken van een zodanig ernstige schending van het recht om in vrijheid te worden gesteld dat de huidige maatregel daardoor onrechtmatig zou zijn. [2] Dat is door eiser ook niet gesteld.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
daartoe heeft gedaan;
- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
- 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
- 3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
- 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4.1.
Eiser heeft zware grond 3i betwist. De minister heeft deze zware grond op de zitting laten vallen. De overige gronden zijn niet betwist. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring voldoende dragen, omdat uit deze gronden een significant risico op onttrekking blijkt.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de minister geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1206
2.Zie de uitspraak genoemd in noot 1.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.