ECLI:NL:RBDHA:2025:1453

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
C/09/675916 / JE RK 24-2074
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en gedeeltelijke verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

Op 22 januari 2025 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en een gedeeltelijke verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden, die zich zorgen maakt over de ontwikkeling van de kinderen, die geboren zijn in Syrië en een belaste voorgeschiedenis hebben. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen, vooral door hun verleden en het gemis van hun moeder tijdens haar detentie. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 27 januari 2026 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 6 maart 2025, met de noodzaak voor verdere informatie over de pedagogische duiding van de moeder. De moeder heeft ingestemd met de ondertoezichtstelling, maar verzet zich tegen de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling op 27 februari 2025, waarbij de betrokken partijen zijn opgeroepen om aanvullende informatie te verstrekken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/675916 / JE RK 24-2074
Datum uitspraak: 22 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en een gedeeltelijk aangehouden verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2016 in [geboorteplaats 1] , Syrië,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2018 in [geboorteplaats 2] , Syrië
hierna te noemen: [de minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.L. van Leer te Amsterdam.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de oma],
hierna te noemen: de oma.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 19 november 2024;
  • Het advies van de Raad van 10 januari 2025.
1.2.
Op 22 januari 2025 is de zaak met gesloten deuren ter zitting behandeld in de vorm van een gecombineerde behandeling van zowel het onderhavige verzoek als het verzoek met zaaknummer C/09/675910 / JE RK 24-2073. De beslissing in de laatstgenoemde zaak is in een afzonderlijke beschikking op schrift gesteld.
Bij de behandeling waren aanwezig:
  • [naam] namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder met haar advocaat;
  • de oma.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
2.2.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verblijven bij [zorginstelling] in [plaats] .
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 25 januari 2024 [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 27 januari 2025.
2.4.
De kinderrechter in de rechtbank Overijssel heeft bij beschikking van 22 juli 2024 de machtiging verlengd [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 27 januari 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de gecertificeerde instelling de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van een jaar, waarvan zes maanden worden uitgesproken, met aanhouding van het overige deel. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt onderbouwd. De gecertificeerde instelling maakt zich zorgen over de belaste voorgeschiedenis van de kinderen, waaronder hun verblijf in Syrië en de terugkeer naar Nederland. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verblijven sinds begin 2023 bij [zorginstelling] in [plaats] , waar zij een veilige en stabiele basis hebben. Om het weekend gaan zij naar de moeder, en in de tussenliggende weekenden bezoekt de moeder hen bij [zorginstelling] . Hoewel de situatie vooruitgang laat zien, heeft de gecertificeerde instelling nog steeds zorgen. Deze betreffen met name de emotieregulatieproblematiek van [de minderjarige 1] en zijn uitspraken over ongelovigen. Het is echter positief dat zijn gedrag is veranderd sinds de moeder uit detentie is. Er wordt gezien dat de moeder over juiste opvoedvaardigheden beschikt. Sinds december 2024 woont de moeder begeleid bij de Binnenvest, waar twee kamers beschikbaar zijn voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . Hoewel er wordt gewerkt aan een terugplaatsing, zijn er nog enkele essentiële stappen nodig. De behandeling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] moet worden voortgezet, en de pedagogische duiding van de moeder moet eerst worden afgerond. Dit is van belang om te beoordelen of er risico is op intergenerationele overdracht van extremistisch gedachtengoed, wat gevolgen kan hebben voor de ontwikkeling van de kinderen. De gecertificeerde instelling acht het noodzakelijk, ook volgens landelijke richtlijnen, dat deze duiding wordt afgerond voordat terugplaatsing bij de moeder kan plaatsvinden.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is ingestemd met de ondertoezichtstelling, maar is verweer gevoerd tegen de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing. Allereerst wordt benadrukt dat er geen twijfels zijn over de pedagogische vaardigheden van de moeder. De advocaat van de moeder benadrukt daarbij dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] terug willen naar de moeder, en dat die wens wordt gezien door zowel de oma, de gecertificeerde instelling en de Raad. Een verlenging van de machtiging uithuisplaatsing met een half jaar is dan niet in hun belang. Er wordt gezegd dat de ideologische duiding noodzakelijk is voor terugplaatsing, terwijl de moeder in het kader van de strafprocedure ook een dergelijke duiding heeft gehad. Bovendien heeft de moeder zeven maanden geleden toestemming gegeven voor een duiding, maar deze is nog steeds niet gestart. Gezien het voorgaande verzoekt de advocaat van de moeder de machtiging tot uithuisplaatsing slechts toe te wijzen tot de voorjaarsvakantie, zodat tijdens de vakantieperiode de kinderen weer naar de moeder kunnen.
4.2.
Desgevraagd heeft de oma tijdens de zitting aangegeven dat het goed gaat in de weekenden en vakanties dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij haar zijn. De oma geeft aan dat de kinderen lijden onder de huidige situatie en dat ze graag ziet dat ze zo snel mogelijk bij de moeder gaan wonen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt.
5.2.
Er is nog steeds sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . Deze bedreiging komt met name voort uit hun belaste verleden. Zij zijn geboren en opgegroeid in een conflictgebied in Syrië, wat een enorme impact op hen heeft gehad, net als het gemis van hun moeder tijdens haar detentie in Nederland. Bij [de minderjarige 1] zijn er daarnaast zorgen rondom zijn emotieregulatie. Wel hebben de kinderen een positieve ontwikkeling doorgemaakt door de afgelopen periode op te groeien vanuit een veilige en stabiele basis en door het ontvangen van hulpverlening. Ook is het contact tussen de moeder en de kinderen goed, waardoor de verwachting is dat de kinderen dit jaar weer bij de moeder kunnen gaan wonen. Volgens de Raad is op dit moment de grootste ontwikkelingsbedreiging dan ook gelegen in het gemis van de moeder en de onduidelijkheid voor de kinderen over hun toekomstperspectief. Betrokkenheid van een jeugdbeschermer is dan ook nog nodig om de ontwikkeling van de kinderen te monitoren, te waarborgen dat juiste hulpverlening wordt ingezet en voortgezet, en om met de moeder en de kinderen toe werken naar terugplaatsing van de kinderen bij de moeder. Gelet op de nog te zetten stappen zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verlengen voor de duur van een jaar. [1]
5.3.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding. [2] De kinderrechter zal daarentegen, anders dan verzocht, de machtiging verlenen tot 6 maart 2025 en de behandeling van het verzoek voor het overige aanhouden. Daartoe is het volgende van belang.
5.4.
De gecertificeerde instelling heeft toegelicht dat – conform landelijke afspraken – eerst een pedagogische / ideologische duiding bij de moeder moet plaatsvinden om te beoordelen of bij een eventuele thuisplaatsing de kinderen risico lopen op beïnvloeding door de moeder met extremistisch gedachtegoed. De kinderrechter constateert verder dat – gelet op het advies van de Raad – op dit moment de grootste ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen is gelegen in het gemis van hun moeder en de onduidelijkheid over hun toekomstperspectief. Niet ter discussie staat dat de moeder over voldoende opvoedvaardigheden beschikt om de zorg voor de kinderen te kunnen dragen. Tegen die achtergrond is de vraag of een machtiging uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk is in het belang van hun opvoeding en verzorging, in essentie een afweging tussen het risico op beïnvloeding van de kinderen met extremistisch gedachtengoed door de moeder, en – kort gezegd – het risico op een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen als gevolg van het gemis van de moeder. De gecertificeerde instelling heeft in (de onderbouwing van) het verzoek zich geen rekenschap gegeven van deze risico-afweging, en de kinderrechter beschikt op dit moment over onvoldoende informatie om die risico-afweging zelf te maken.
5.5.
Om een verdere beslissing te nemen over de verzochte verlenging van de machtiging om [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verzoekt de kinderrechter:
1. zowel de gecertificeerde instelling als de moeder, om alle beschikbare informatie met betrekking tot de pedagogische / ideologische duiding van de moeder te overleggen. Zo heeft de moeder tijdens de zitting toegelicht dat zij een ideologische duiding heeft gehad in het kader van de strafprocedure tegen haar, en gezegd dat zij bereid is die informatie te overleggen;
2. de gecertificeerde instelling om een nadere onderbouwing te geven voor de noodzaak om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, waarbij de gecertificeerde instelling ingaat op de risicoafweging zoals beschreven in rechtsoverweging 5.4, en daarbij ook aandacht besteedt aan wat de algemene landelijke afspraken over de ideologische duiding, voorafgaand aan een eventuele terugplaatsing, betekenen voor de beantwoording van de vraag of een verlenging van de machtiging uithuisplaatsing in dit specifieke geval nog noodzakelijk is in het belang van de opvoeding en verzorging van de kinderen;
3. de gecertificeerde instelling om een plan van aanpak op te stellen voor het geval de kinderen al op korte termijn teruggeplaatst kunnen worden bij de moeder, nu de gecertificeerde instelling tijdens de zitting heeft toegelicht dat een terugplaatsing op korte termijn praktische bezwaren met zich brengt, omdat bijvoorbeeld nog niet is gekeken naar een geschikte school voor de kinderen in de buurt van de woning van de moeder.
5.6.
De verdere behandeling van het verzoek zal plaatsvinden tijdens de zitting van 27 februari 2025. De kinderrechter verzoekt de moeder om uiterlijk één week voor die zitting de door haar toegezegde informatie aan de rechtbank en de gecertificeerde instelling te sturen. De kinderrechter verzoekt de gecertificeerde instelling om uiterlijk één week voor de zitting een schriftelijke update aan de rechtbank en de belanghebbende toe te sturen, waarin de gecertificeerde instelling in ieder geval de verzoeken van de kinderrechter zoals opgenomen in rechtsoverweging 5.5. betrekt, en aangeeft of zij het verzoek voor het overige handhaven.
5.7.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] tot 27 januari 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 6 maart 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan en roept de gecertificeerde instelling, de moeder en haar advocaat op te verschijnen tijdens de zitting van de rechtbank Den Haag, locatie Den Haag, in het gerechtsgebouw aan Prins Clauslaan 60 te Den Haag,
op 27 februari 2025 om 12:00 uur, om nader op het verzoek te worden gehoord;
6.5.
verzoekt de moeder om uiterlijk een week voor de nader te bepalen zitting,
te weten op 20 februari 2025, de door haar toegezegde informatie aan de rechtbank en de gecertificeerde instelling te sturen;
6.6.
verzoekt de gecertificeerde instelling om uiterlijk een week voor de nader te bepalen zitting,
te weten op 20 februari 2025, een schriftelijke update aan de rechtbank en de belanghebbende toe te sturen, waarin de gecertificeerde instelling in ieder geval de verzoeken van de kinderrechter zoals opgenomen in rechtsoverweging 5.5. betrekt, en aangeeft of zij het verzoek voor het overige handhaven.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2025 door mr. T.E.F. Reijnders, kinderrechter, in aanwezigheid van S.M. Plug als griffier, en op schrift gesteld op 4 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:260, eerste lid, BW.
2.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.