ECLI:NL:RBDHA:2025:14534

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
09-134004-24 en 09-155528-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring poging tot gewapende winkeloverval en openlijke geweldpleging met jeugddetentie en werkstraf

Op 31 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere geweldsdelicten. De zaak betreft twee dagvaardingen, waarbij de verdachte op 12 februari 2024 betrokken was bij een poging tot gewapende winkeloverval en op 20 september 2024 openlijk geweld heeft gepleegd tegen een persoon. Tijdens de behandeling van de zaak op 17 juli 2025 heeft de officier van justitie vrijspraak bepleit voor een van de ten laste gelegde feiten, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals ten laste gelegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 122 dagen, waarvan 50 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder een locatieverbod en een werkstraf van 140 uren. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak behandeld met inachtneming van de jeugdige leeftijd van de verdachte en de impact van de gepleegde feiten op de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09-134004-24 en 09-155528-24 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 31 juli 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaken tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de basisregistratie personen:
[adres 1] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 17 juli 2025.
De officier van justitie in deze zaak is mr. F.A. Kuipers en de advocaat van de verdachte is mr. T. Yilmaz. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

De tekst van de tenlastelegging, zoals deze luidt na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 17 juli 2025, is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
Dagvaarding I 09-134004-24
Feit 1:
Poging tot diefstal met geweld in vereniging, dan wel poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, gepleegd op 9 en/of 12 februari 2024 in 's-Gravenhage tegen [naam 1] en/of Corner Markt en/of [naam 2] ;
Feit 2:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, gepleegd op 20 september 2024 in
's-Gravenhage tegen [naam 3] ;
Dagvaarding II 09-155528-24
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, gepleegd op 20 januari 2024 in
's-Gravenhage tegen [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] .

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het bij dagvaarding I onder 1 ten laste gelegde feit van 9 februari 2024 en tot bewezenverklaring van de overige aan de verdachte ten laste gelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Inzake het bij dagvaarding I onder 1 ten laste gelegde feit van 9 februari 2024 heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het bij dagvaarding I onder 1 ten laste gelegde feit van 12 februari 2024 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op het meenemen en tonen van een revolver. Van dat onderdeel moet de verdachte partieel worden vrijgesproken.
Inzake het bij dagvaarding I onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman bepleit dat de verdachte geen geweld heeft toegepast richting het hoofd en de nek van [naam 3] . Van deze onderdelen moet de verdachte daarom partieel worden vrijgesproken. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Inzake het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit heeft de raadsman primair vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte slechts tussen twee ruziënde groepen is gaan staan en enkel personen heeft weggeduwd. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsman zal hierna, voor zover relevant, nader
worden ingegaan.
3.3
Vrijspraak dagvaarding I – feit 1 (9 februari 2024)
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het bij dagvaarding I onder 1 tenlastegelegde feit van 9 februari 2024 niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
3.4
Bewijsoverwegingen
3.4.1
Dagvaarding I – feit 1 (12 februari 2024)
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 12 februari 2024 heeft in Den Haag een poging tot winkeloverval plaatsgevonden, waarvan [naam 2] (hierna: de aangever), de (mede)-eigenaar van Corner Market, het slachtoffer is geworden. De overvallers zijn met gezichtsbedekking op de winkel binnengelopen, waarbij aan de aangever een revolver is getoond.
De verdachte heeft ter terechtzitting een bekennende verklaring afgelegd.
Zijn betrokkenheid bij het feit staat daarmee niet ter discussie. De raadsman heeft in dit verband aangevoerd dat verdachte geen wetenschap had van het feit dat zijn medeverdachte een wapen bij zich droeg.
De vraag is dan ook of de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het gebruik van geweld, dan wel de dreiging daarmee, in het kader van de overval.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Uit de verklaring van de verdachte blijkt dat het de bedoeling van hem en de medeverdachte was om met elkaar de winkel van het slachtoffer te overvallen. Het is een feit van algemene bekendheid dat overvallen in de praktijk vaak gepaard gaan met geweld – in welke vorm dan ook – , de dreiging daarmee of het gebruik van een afdreigingsmiddel. Het ligt immers niet in de rede dat een slachtoffer zich vrijwillig van geld of goederen laat beroven. De kans op een gewelddadige confrontatie was daarmee aanzienlijk. De verdachte is samen met zijn medeverdachte – die een revolver toonde - de winkel binnengegaan om de overval ten uitvoer te brengen. Door zich niet van de situatie te distantiëren, maar actief deel te nemen aan de uitvoering van de overval, heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat daarbij geweld zou worden gebruikt of daarmee zou worden gedreigd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte dan ook ten minste voorwaardelijk opzet gehad op het dreigen met geweld tijdens de poging tot overval.
Op basis van het voorgaande is van oordeel dat het tenlastegelegde, voor zover dit ziet op
12 februari 2024, wettig en overtuigend is bewezen.
3.4.2
Dagvaarding I – feit 2
Op grond van de in de bijlage bij dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat de verdachte op 20 september 2024 in 's-Gravenhage openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen aangever [naam 3] , zoals vervat in de bewezenverklaring.
Uit de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen met daarin een beschrijving van de camerabeelden volgt dat [naam 3] door meerdere personen, waaronder de verdachte, is geslagen en geschopt tegen zijn hoofd, nek, rug, armen, schouders en benen. Als gevolg van het handelen van de verdachte en zijn medeverdachten heeft [naam 3] pijn en letsel opgelopen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bij dagvaarding I onder 2 ten laste gelegde feit.
3.4.3
Dagvaarding II
Op basis van de gebruikte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit, te weten: openlijk in vereniging geweld plegen tegen [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] op 20 januari 2024 in 's-Gravenhage, wettig en overtuigend bewezen.
3.5
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage II de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I (09-134004-24)
1. hij op 12 februari 2024 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door hem en zijn mededader voorgenomen misdrijf om enig geldbedrag,
toebehorendeaan Corner Markt weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen vergezellen van bedreiging met geweld tegen [naam 2] , te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [naam 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag en/of goederen,
- vermomd met gezichtsbedekking die winkel hebben betreden en
- een revolver hebben meegenomen en aan [naam 2] getoond,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op 20 september 2024 te 's-Gravenhage openlijk, te weten op de Guido Gezellestraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam 3] , door die [naam 3] meermalen te slaan en
teschoppen tegen zijn hoofd, nek, rug, armen, schouders en benen.
Dagvaarding II (09-155528-24)
hij op 20 januari 2024 te 's-Gravenhage openlijk op of aan de openbare weg en op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen, te weten [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] door die [naam 4] , [naam 6] , [naam 5] en [naam 7] meermalen
- tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, te slaan en
- te duwen tegen het lichaam.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd een gedeelte van 50 dagen voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), waaronder een avondklok. In aanvulling hierop heeft de officier van justitie in plaats van het door de Raad geadviseerde gebiedsverbod een locatieverbod gevorderd, waarbij de verdachte zich niet mag bevinden binnen een straal van 100 meter van de winkel van benadeelde partij [naam 2] . Verder heeft de officier van justitie dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 140 uren, subsidiair 70 dagen jeugddetentie gevorderd. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd om het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij het bepalen van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Gezien het risico op overvraging bij de verdachte heeft hij gepleit voor het opleggen van een voorwaardelijke straf met een beperkt aantal bijzondere voorwaarden, te weten: het volgen van dagbesteding, ondersteuning door een coach en behandeling bij De Waag. Het opleggen van een avondklok zou volgens de raadsman een averechts effect hebben. Voorts heeft de raadsman verzocht de door de officier van justitie geëiste werkstraf te matigen tot maximaal 40 uur onvoorwaardelijk, met het resterende deel eventueel voorwaardelijk. Een combinatie van een voorwaardelijke jeugddetentie en een onvoorwaardelijke werkstraf is passend, aldus de raadsman.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie strafbare geweldsfeiten. Op 20 januari en 20 september 2024 heeft hij zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen meerdere personen. Het plegen van openlijk geweld is ernstig, omdat dit zowel impact heeft op het slachtoffer van dit geweld als op de omstanders die hiervan getuige zijn. De verdachte heeft met dit zinloze geweld inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers.
Verder heeft de verdachte zich op 12 februari 2024, samen met een ander, schuldig gemaakt aan een poging tot gewapende winkeloverval. Vermomd zijn zij de winkel binnengegaan, waarbij aan de eigenaar een revolver is getoond. Door dit handelen is een zeer bedreigende situatie ontstaan voor het slachtoffer. Alleen door het alerte optreden van de winkelier, die de overvallers met een stok wist te verjagen, is voorkomen dat er daadwerkelijk buit is gemaakt. Dat er geen geld of goederen zijn weggenomen, doet niets af aan de ernst van het feit. Het spreekt voor zich dat een dergelijke gewelddadige overval voor het slachtoffer een bijzonder ingrijpende ervaring is geweest, dit volgt bovendien uit de slachtofferverklaring. De verdachte heeft daar kennelijk niet bij stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van anderen, op deze wijze snel aan geld te proberen komen.
Dit soort misdrijven hebben een grote impact op de slachtoffers en zorgen ook voor maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan, temeer nu uit het dossier blijkt dat deze winkel drie dagen eerder eveneens het doelwit is geweest van een poging tot overval.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 11 juni 2025, waaruit is gebleken dat hij niet eerder is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) van 11 juli 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter terechtzitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – het volgende. De verdachte is een zogenoemde first offender. De Raad maakt zich echter zorgen over de ontwikkeling van de verdachte en vreest dat hij opnieuw aan het afglijden is. Omdat er geen contact met de verdachte tot stand is gekomen, hebben zij deze zorgen niet met hemzelf kunnen bespreken. Na de tweede schorsing van de voorlopige hechtenis is – voor zover bekend – geen sprake geweest van recidive. De Raad vermoedt dat de impact van de opheffing van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis dermate groot is geweest, dat de verdachte zichzelf vervolgens in een isolement heeft geplaatst. Hij verliet zijn woning nauwelijks, wat heeft geleid tot een ernstige verstoring van de relatie met zijn gezinsleden en leeftijdsgenoten. Ook zijn schoolgang en een eventuele doorstart op het mbo zijn niet van de grond gekomen. Vanaf begin mei 2025, bijna zes maanden na de tweede schorsing, is de verdachte zich weer buitenhuis gaan begeven en heeft hij opnieuw contact gezocht met vroegere vrienden. Daarbij is hij in de avond en nacht regelmatig van huis, zonder dat zijn ouders weten waar hij is of met wie hij omgaat. De verdachte geeft hierover weinig openheid van zaken. Daarnaast zijn er zorgen over zijn middelengebruik. Geadviseerd wordt om aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest op te leggen en een deel voorwaardelijke jeugddetentie met strikte bijzondere voorwaarden, zoals een avondklok.
Tot slot heeft de deskundige van Jeugdbescherming west (hierna: de jeugdreclassering) ter terechtzitting naar voren gebracht dat er aanzienlijke zorgen bestaan over de ontwikkeling van de verdachte. Hoewel aanvankelijk, na de schorsing van de voorlopige hechtenis, sprake was van een positieve ontwikkeling, is deze inmiddels omgeslagen. De jeugdreclassering maakt zich, net als de Raad, ernstige zorgen dat verdachte opnieuw aan het afglijden is.
Volgens de jeugdreclassering is daarom een strak begeleidingskader noodzakelijk.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen.
Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie en zal de rechtbank geen gewicht toekennen aan de omstandigheid dat de verdachte een first offender is. De rechtbank zal daarom aan de verdachte opleggen een jeugddetentie voor de duur van 122 dagen, met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (72 dagen).
De rechtbank zal 50 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen. Het is van belang dat het voorwaardelijk strafdeel in de vorm van jeugddetentie voldoende afschrikwekkende werking heeft en zo de verdachte ervan zal weerhouden om zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van de jeugddetentie een proeftijd van twee jaren verbinden, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering, een locatieverbod voor de winkel van slachtoffer [naam 2] , het meewerken aan de begeleiding door een jongerencoach, ambulante behandeling en het zoeken en behouden van een zinvolle dagbesteding.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om een avondklok als bijzondere voorwaarde op te leggen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte zich, in het kader van zijn schorsingsvoorwaarden, in totaal ongeveer één jaar aan een avondklok heeft moeten houden. Gelet op zijn persoonlijke omstandigheden en het feit dat hij inmiddels meerderjarig is, acht de rechtbank het van belang dat verdachte nu zélf de verantwoordelijkheid neemt om zich aan afspraken te houden en recidive te voorkomen. Hoewel de rechtbank de zorgen van de Raad deelt, ziet zij hierin onvoldoende reden om de avondklok voort te zetten als bijzondere voorwaarde.
Om de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking te brengen, zal de rechtbank daarnaast een werkstraf voor de duur van 140 uren, te vervangen door 70 dagen jeugddetentie, aan de verdachte opleggen. Op deze manier wordt voorkomen dat de verdachte hiervoor terug zou moeten in jeugddetentie.
Dadelijke uitvoerbaarheidDe verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam meerdere personen. Gelet op de ernst van de gepleegde geweldsdelicten, alsmede de zorgelijk signalen zoals ter terechtzitting geuit door de deskundigen, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan.
Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vordering van de benadeelde partij [naam 1]

heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van €2.250,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, gelet op de gevorderde vrijspraak, geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft wegens de bepleite vrijspraak van het tenlastegelegde verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte wordt vrijgesproken van het bij dagvaarding I onder feit 1 ten laste gelegde feit van 9 februari 2024. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Dit betekent dat in deze procedure geen inhoudelijke beslissing wordt genomen over de gevorderde schadevergoeding, en dat de benadeelde partij wordt veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt. De rechtbank begroot die kosten op nihil.
8. De vordering van de benadeelde partij [naam 2] en de schadevergoedingsmaatregel
[naam 2] , ter terechtzitting bijgestaan door [naam 8] namens Slachtofferhulp Nederland, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Ter terechtzitting heeft de gemachtigde namens de benadeelde partij een gewijzigde vordering ingediend.
De benadeelde partij vordert nu nog een bedrag van €2.750,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke veroordeling van de verdachte en zijn medeverdachte verzocht.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale en hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de medewerker van Slachtofferhulp ter terechtzitting twee brieven heeft overgelegd die niet zijn ondertekend door de benadeelde partij. Hierdoor moet de vordering van de benadeelde partij worden afgewezen.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de vordering te matigen. Nu de benadeelde partij na het bewezenverklaarde nogmaals slachtoffer is geworden van een strafbaar feit, is het causaal verband tussen het bewezenverklaarde en de vordering van de benadeelde partij onvoldoende vast komen te staan.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Ontvankelijkheid vordering benadeelde partij
Op basis van de ter terechtzitting overgelegde machtiging stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij Slachtofferhulp Nederland per formulier heeft gemachtigd om namens hem een vordering in te dienen. Het ontbreken van een handtekening op de bij de vordering gevoegde formulieren doet daarmee geen afbreuk aan de ontvankelijkheid van de benadeelde partij. De rechtbank zal dan ook beslissen op deze vordering, zoals hierna overwogen.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bij dagvaarding I onder 1 bewezenverklaarde feit. Uit de vordering blijkt dat de benadeelde partij nadien nogmaals slachtoffer is geworden van een geweldsincident, met tot gevolg een toename van mentale klachten. Gelet hierop betwist de raadsman (subsidiair) de causaliteit en heeft hij verzocht de vordering af te wijzen dan wel te matigen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat uit de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij voldoende is gebleken dat sprake is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Gelet op de aard en ernst van de normschending, zoals blijkt uit de hierboven beschreven ernst van het feit, liggen de nadelige gevolgen hiervan voor de benadeelde partij zo voor de hand dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van €1.000,- komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting en mede gelet bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegekend. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 februari 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte ten opzichte van het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bij dagvaarding I onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot €1.000,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 12 februari 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [naam 2] . Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

9.De vordering van de benadeelde partij [naam 5] en de schadevergoedingsmaatregel

[naam 5] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van €300,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van €100,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige heeft de officier van justitie geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, nu onduidelijk is op welke wijze de schadevergoeding ten aanzien van de medeverdachten is afgehandeld. Subsidiair heeft hij, gelet op de beperkte rol van verdachte bij het feit, verzocht de vordering te matigen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bij dagvaarding II bewezenverklaarde feit. Gelet op wat door de benadeelde partij ter onderbouwing van haar vordering is aangevoerd acht de rechtbank vergoeding van schade passend. Nu de verdachte dit strafbare feit samen met twee anderen heeft gepleegd, vindt de rechtbank een verdeling van de schade geboden. De rechtbank zal de immateriële schade daarom vaststellen op een bedrag van €100,-. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 20 januari 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte ten opzichte van het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bij dagvaarding II bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van €100,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 januari 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [naam 5] . Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.
10. De vordering van de benadeelde partij [naam 7] en de schadevergoedingsmaatregel
[naam 7] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van €300,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van €100,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige heeft de officier van justitie geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, nu onduidelijk is op welke wijze de schadevergoeding ten aanzien van de medeverdachten is afgehandeld. Subsidiair heeft hij, gelet op de beperkte rol van verdachte bij het feit, verzocht de vordering te matigen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bij dagvaarding II bewezenverklaarde feit. Gelet op wat door de benadeelde partij ter onderbouwing van zijn vordering is aangevoerd acht de rechtbank vergoeding van schade passend. Nu de verdachte dit strafbare feit samen met twee anderen heeft gepleegd, vindt de rechtbank een verdeling van de schade geboden. De rechtbank zal de immateriële schade daarom vaststellen op een bedrag van €100,-. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 20 januari 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte ten opzichte van het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bij dagvaarding II bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van €100,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 januari 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [naam 7] . Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

11.De inbeslaggenomen voorwerpen

11.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voorts dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen
(beslaglijst) genummerde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte, met uitzondering van de inbeslaggenomen pepperspray. De pepperspray moet worden onttrokken aan het verkeer.
11.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen.
11.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 4 genummerde voorwerp (pepperspray) onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 1, 2, 3, 5 en 6 genummerde voorwerpen.

12.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36b, 36d, 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

13.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

14.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I (09-134004-24) onder 1 ten laste gelegde feit van 9 februari 2024 heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I (09-134004-24) onder 1 ten laste gelegde feit van 12 februari 2024, het onder 2 ten laste gelegde feit en het bij dagvaarding II (09-155528-24) tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.6 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien dagvaarding I, feit 1 (09-134004-24):
poging tot diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en/of
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien dagvaarding I, feit 2 (09-134004-24) en dagvaarding II (09-155528-24):
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
122 (HONDERDTWEEËNTWINTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (door de rechtbank begroot op 72 dagen), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie van
50 (VIJFTIG) DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij de hierbij op
2 (TWEE) jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd meldt bij Jeugdbescherming west te Den Haag op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
2. zich gedurende de proeftijd niet bevindt binnen straal van 100 meter van de [adres 2] te 's-Gravenhage, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
3. zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt, onder behandeling stelt van de forensische ambulante zorg van De Waag of een soortgelijke instelling, te bepalen door de jeugdreclassering;
4. gedurende de proeftijd meewerkt aan de begeleiding vanuit E25 of een soortgelijke instelling, en zich houdt aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt;
5. gedurende de proeftijd meewerkt aan het zoeken en behouden van onderwijs of een andere zinvolle en door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding;
geeft opdracht aan Jeugdbescherming west, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen;
beveelt dat de bovengenoemde voorwaarden en het – op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht – uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
140 (HONDERDVEERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
70 (ZEVENTIG) DAGEN;
bepaalt dat de veroordeelde, ook nu hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, in aanmerking komt voor vervangende jeugddetentie in plaats van vervangende hechtenis;
de vordering van de benadeelde partij [naam 1] en de schadevergoedingsmaatregel
verklaart de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
de vordering van de benadeelde partij [naam 2] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk en hoofdelijk toe tot een bedrag van €1.000,- en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij [naam 2] , een bedrag van €1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 februari 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
wijst af de vordering van de benadeelde partij voor het resterende deel van de vordering;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededader de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen €1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
de vordering van de benadeelde partij [naam 5] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van €100,- en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij [naam 5] , een bedrag van €100,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 januari 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
wijst af de vordering van de benadeelde partij in het resterende deel van de vordering;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen €100,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
de vordering van de benadeelde partij [naam 7] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van €100,- en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij [naam 7] , een bedrag van €100,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 januari 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
wijst af de vordering van de benadeelde partij in het resterende deel van de vordering;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen €100,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
de inbeslaggenomen goederen
onttrekking verkeer
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 4 genummerde voorwerp, te weten: 1 BUS Pepperspray;
teruggave
gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst onder 1, 2, 3, 5 en 6 genummerde voorwerpen, te weten:
  • 1 STK Telefoontoestel (nr. 1);
  • 1 STK Telefoontoestel (nr. 2);
  • 1 STK Telefoontoestel (nr. 3);
  • 1 STK Schoenen (nr. 5);
  • 1 STK Schoenen (nr. 6);
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter, voorzitter,
mr. E. van Die, kinderrechter,
en mr. T.E.F. Reijnders, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 juli 2025.