6.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie strafbare geweldsfeiten. Op 20 januari en 20 september 2024 heeft hij zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen meerdere personen. Het plegen van openlijk geweld is ernstig, omdat dit zowel impact heeft op het slachtoffer van dit geweld als op de omstanders die hiervan getuige zijn. De verdachte heeft met dit zinloze geweld inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers.
Verder heeft de verdachte zich op 12 februari 2024, samen met een ander, schuldig gemaakt aan een poging tot gewapende winkeloverval. Vermomd zijn zij de winkel binnengegaan, waarbij aan de eigenaar een revolver is getoond. Door dit handelen is een zeer bedreigende situatie ontstaan voor het slachtoffer. Alleen door het alerte optreden van de winkelier, die de overvallers met een stok wist te verjagen, is voorkomen dat er daadwerkelijk buit is gemaakt. Dat er geen geld of goederen zijn weggenomen, doet niets af aan de ernst van het feit. Het spreekt voor zich dat een dergelijke gewelddadige overval voor het slachtoffer een bijzonder ingrijpende ervaring is geweest, dit volgt bovendien uit de slachtofferverklaring. De verdachte heeft daar kennelijk niet bij stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van anderen, op deze wijze snel aan geld te proberen komen.
Dit soort misdrijven hebben een grote impact op de slachtoffers en zorgen ook voor maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan, temeer nu uit het dossier blijkt dat deze winkel drie dagen eerder eveneens het doelwit is geweest van een poging tot overval.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 11 juni 2025, waaruit is gebleken dat hij niet eerder is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) van 11 juli 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter terechtzitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – het volgende. De verdachte is een zogenoemde first offender. De Raad maakt zich echter zorgen over de ontwikkeling van de verdachte en vreest dat hij opnieuw aan het afglijden is. Omdat er geen contact met de verdachte tot stand is gekomen, hebben zij deze zorgen niet met hemzelf kunnen bespreken. Na de tweede schorsing van de voorlopige hechtenis is – voor zover bekend – geen sprake geweest van recidive. De Raad vermoedt dat de impact van de opheffing van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis dermate groot is geweest, dat de verdachte zichzelf vervolgens in een isolement heeft geplaatst. Hij verliet zijn woning nauwelijks, wat heeft geleid tot een ernstige verstoring van de relatie met zijn gezinsleden en leeftijdsgenoten. Ook zijn schoolgang en een eventuele doorstart op het mbo zijn niet van de grond gekomen. Vanaf begin mei 2025, bijna zes maanden na de tweede schorsing, is de verdachte zich weer buitenhuis gaan begeven en heeft hij opnieuw contact gezocht met vroegere vrienden. Daarbij is hij in de avond en nacht regelmatig van huis, zonder dat zijn ouders weten waar hij is of met wie hij omgaat. De verdachte geeft hierover weinig openheid van zaken. Daarnaast zijn er zorgen over zijn middelengebruik. Geadviseerd wordt om aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest op te leggen en een deel voorwaardelijke jeugddetentie met strikte bijzondere voorwaarden, zoals een avondklok.
Tot slot heeft de deskundige van Jeugdbescherming west (hierna: de jeugdreclassering) ter terechtzitting naar voren gebracht dat er aanzienlijke zorgen bestaan over de ontwikkeling van de verdachte. Hoewel aanvankelijk, na de schorsing van de voorlopige hechtenis, sprake was van een positieve ontwikkeling, is deze inmiddels omgeslagen. De jeugdreclassering maakt zich, net als de Raad, ernstige zorgen dat verdachte opnieuw aan het afglijden is.
Volgens de jeugdreclassering is daarom een strak begeleidingskader noodzakelijk.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen.
Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie en zal de rechtbank geen gewicht toekennen aan de omstandigheid dat de verdachte een first offender is. De rechtbank zal daarom aan de verdachte opleggen een jeugddetentie voor de duur van 122 dagen, met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (72 dagen).
De rechtbank zal 50 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen. Het is van belang dat het voorwaardelijk strafdeel in de vorm van jeugddetentie voldoende afschrikwekkende werking heeft en zo de verdachte ervan zal weerhouden om zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van de jeugddetentie een proeftijd van twee jaren verbinden, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering, een locatieverbod voor de winkel van slachtoffer [naam 2] , het meewerken aan de begeleiding door een jongerencoach, ambulante behandeling en het zoeken en behouden van een zinvolle dagbesteding.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om een avondklok als bijzondere voorwaarde op te leggen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte zich, in het kader van zijn schorsingsvoorwaarden, in totaal ongeveer één jaar aan een avondklok heeft moeten houden. Gelet op zijn persoonlijke omstandigheden en het feit dat hij inmiddels meerderjarig is, acht de rechtbank het van belang dat verdachte nu zélf de verantwoordelijkheid neemt om zich aan afspraken te houden en recidive te voorkomen. Hoewel de rechtbank de zorgen van de Raad deelt, ziet zij hierin onvoldoende reden om de avondklok voort te zetten als bijzondere voorwaarde.
Om de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking te brengen, zal de rechtbank daarnaast een werkstraf voor de duur van 140 uren, te vervangen door 70 dagen jeugddetentie, aan de verdachte opleggen. Op deze manier wordt voorkomen dat de verdachte hiervoor terug zou moeten in jeugddetentie.
Dadelijke uitvoerbaarheidDe verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam meerdere personen. Gelet op de ernst van de gepleegde geweldsdelicten, alsmede de zorgelijk signalen zoals ter terechtzitting geuit door de deskundigen, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan.
Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.