ECLI:NL:RBDHA:2025:14535

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.32035 en NL25.32036
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot interstatelijk vertrouwensbeginsel en medische situatie

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser, die de Turkse nationaliteit heeft, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank houdt geen zitting en oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser stelt dat Duitsland zijn verplichtingen niet nakomt en dat hij medische klachten heeft die niet zijn onderzocht in het kader van de Dublinprocedure. De rechtbank stelt vast dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de goede behandeling van asielzoekers in Duitsland, tenzij eiser kan aantonen dat dit niet het geval is. Eiser is er echter niet in geslaagd om voldoende bewijs te leveren voor zijn claims over de medische situatie en de tekortkomingen in Duitsland. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard en eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.32035 en NL25.32036
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 15 juli 2025 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Turkse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1994. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. De gemachtigde van eiser voert aan dat eiser zich niet met het bestreden besluit kan verenigen. Het besluit is in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, neergelegd in art. 3:2, 3:4, 3:46 en 7:12 Awb. Ten aanzien van Duitsland kan niet worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, nu Duitsland haar verplichtingen niet nakomt en klagen zinloos is. Eiser heeft eerder een officiële klacht ingediend tegen de verantwoordelijke vreemdelingendienst en werd geconfronteerd met diverse moeilijkheden. Er is in Duitsland op onwettige wijze ingegrepen in zijn asielprocedure en getracht de normale voortgang daarvan te beïnvloeden. In Duitsland wordt niet voldaan aan de minimumnormen uit de Opvangrichtlijn [2] en Procedurerichtlijn [3] . Eiser zegt dat hij een klacht bij het EHRM [4] zal indienen. Daarnaast heeft eiser te kampen met medische klachten, maar er is in het kader van de Dublinprocedure geen medisch advies uitgebracht. Eiser verzoek de rechtbank alsnog een medisch onderzoek naar de psychische gesteldheid te gelasten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM [5] of artikel 4 van het Handvest [6] . Om onder de tekortkomingen van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest te vallen, moeten deze een hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Of deze bereikt wordt, hangt af van de omstandigheden van het geval.
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om het voorgaande aannemelijk te maken. De hoogste bestuursrechter [7] heeft in haar uitspraak van 8 november 2023 [8] geoordeeld dat ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. De rechtbank overweegt in dat kader dat Duitsland, net als Nederland, onder meer partij is bij het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en de richtlijnen van de Europese Unie op het gebied van asielrecht. De enkele, niet onderbouwde stellingen dat de Duitse autoriteiten bij eisers asielprocedure hebben ingegrepen en getracht hebben de normale voortgang daarvan te beïnvloeden, zonder dit te onderbouwen met stukken die eiser persoonlijk betreffen, is onvoldoende voor het oordeel dat Duitsland niet voldoet aan de minimumnormen uit de Opvangrichtlijn en Procedurerichtlijn. De omstandigheid dat eiser zegt een klacht te zullen indienen bij het EHRM, maakt niet dat ten aanzien van Duitsland op dit moment niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
5.2
Verder mag van eiser worden verwacht dat hij zich bij voorkomende problemen in de Duitse opvangvoorzieningen of anderszins beklaagt bij de (hogere) Duitse autoriteiten. Waar eiser stelt dat hij dit heeft gedaan, maar daarna is geconfronteerd met moeilijkheden, had het op zijn weg gelegen deze stelling nader te onderbouwen. Dat heeft hij niet gedaan. Tegen deze achtergrond heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de mogelijkheid om te klagen er voor hem niet is of dat de Duitse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen, dan wel dat het inroepen van hulp bij voorbaat zinloos is. Verweerder mocht dan ook uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Medische situatie
6.1
Voor zover eiser met zijn stelling dat hij kampt met medische klachten een beroep doet op het arrest C.K. [9] , overweegt de rechtbank als volgt. Omdat ten aanzien van Duitsland kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, mag ervan worden uitgegaan dat asielzoekers daar passende medische zorg ontvangen. Niet gesteld of gebleken is dat dit niet zo is, dan wel dat Nederland het aangewezen land is voor een eventuele behandeling.
6.2
Ook verder is van een situatie zoals in het arrest C.K. niet gebleken. Uit het arrest C.K. volgt dat een Dublinoverdracht een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling met zich kan brengen als de overdracht van een vreemdeling die psychische of lichamelijke beperkingen heeft een ernstige verslechtering van zijn gezondheidstoestand tot gevolg zal hebben. De hoogste bestuursrechter heeft geoordeeld [10] dat de vreemdeling met objectieve gegevens de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht dient aan te tonen. Daarnaast volgt uit vaste jurisprudentie [11] dat om als een geval zoals bedoeld in het arrest C.K. te kunnen worden aangemerkt, het noodzakelijk is dat bij psychische problemen de inschatting van het suïciderisico als gevolg van zijn overdracht door een medisch specialist reëel of hoog moet zijn ingeschat.
6.3
Eiser heeft een “Krankheitsbericht” van een Duitse arts van 30 september 2023 overgelegd, waaruit blijkt dat eiser lijdt aan psychische klachten en een alcohol- en nicotineafhankelijkheid. Anders dan eiser meent, volgt uit deze gegevens niet dat er aanwijzingen zijn dat een overdracht aan Duitsland aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor zijn gezondheidstoestand zou hebben. Het bericht dateert uit 2023 en bevat derhalve geen recente informatie, waardoor het onmogelijk is enige conclusies te verbinden aan het desbetreffende bericht. De rechtbank leidt dit onder meer af uit de Werkinstructie [12] waarin staat dat het BMA [13] de aanvraag niet inhoudelijk afdoet, wanneer de vreemdeling geen recente medische informatie heeft overlegd, zijnde maximaal zes maanden oud. In het geval van eiser is het overlegde document bijna twee jaar oud. Het had op de weg van eiser gelegen zijn stelling met recente medische stukken te onderbouwen. Nu dat niet is gedaan, was verweerder niet gehouden nader onderzoek te doen naar eisers medische gesteldheid. Het bestreden besluit is gelet op al het bovenstaande niet in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
7. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [14] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
8. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, in aanwezigheid van K.A. Klarenbeek, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Richtlijn 2013/33/EU.
3.Richtlijn 2013/32/EU.
4.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
5.Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
6.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
8.ABRvS 8 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4107.
9.HvJ EU 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127 (
10.ABRvS 30 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2580, r.o. 2.2.
11.ABRvS 29 juli 2020, ECLI:RVS:2020:1804, r.o 2, ABRvS 22 augustus 2019, ECLI:RVS:2019:2845, r.o 2.2 en ABRvS 16 januari 2019, ECLI:RVS:2019:129, r.o 2.3.
12.WI 2021/3 BMA advies tijdens de Dublinprocedure n.a.v. arrest C.K., p. 3.
13.Bureau Medische Advisering.
14.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.