Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2025 in de zaak tussen
de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder
Inleiding
.Als tolk is verschenen F. Filippo-Wassa.
Beoordeling door de rechtbank
.
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2025, in de zaak tussen eiser, een Afghaanse man, en de minister van Justitie en Veiligheid, werd het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland op grond van de Tolkenregeling behandeld. Eiser had op 28 februari 2024 verzocht om overbrenging, omdat hij van 4 juni 2009 tot en met 31 december 2016 als schoonmaker voor de Europese Politie Missie in Afghanistan (EUPOL) had gewerkt. Verweerder, de minister, had dit verzoek op 30 april 2024 afgewezen, omdat eiser niet had aangetoond dat hij structureel werkzaamheden had verricht voor een Nederlandse EUPOL-functionaris en er geen dreigende situatie was als gevolg van zijn werkzaamheden.
De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van de Tolkenregeling, die vereist dat lokale medewerkers een substantiële periode voor een Nederlandse missie hebben gewerkt en daardoor persoonlijk risico lopen. Eiser betoogde dat hij wel degelijk aan deze voorwaarden voldeed, maar de rechtbank concludeerde dat zijn werkzaamheden niet specifiek voor Nederland of een Nederlandse EUPOL-functionaris waren verricht. De rechtbank stelde vast dat de afwijzing van het verzoek om overbrenging op goede gronden was gedaan en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten.
De uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan aanvragen op basis van de Tolkenregeling worden gesteld en de terughoudendheid van de rechtbank bij het toetsen van buitenwettelijk begunstigend beleid.