ECLI:NL:RBDHA:2025:14649

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
7 augustus 2025
Zaaknummer
24/9827
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de loonstrook van een ambtenaar in het kader van het gelijkheidsbeginsel en de kwalificatie als besluit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2025, in de zaak tussen eiser en de staatssecretaris van Defensie, wordt het beroep van eiser tegen zijn loonstrook van augustus 2023 beoordeeld. Eiser, werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee, had bezwaar aangetekend tegen de loonstrook, maar de rechtbank oordeelt dat deze loonstrook niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de loonstrook slechts een herhaling is van een eerder besluit en dat er geen wijziging in de bezoldiging heeft plaatsgevonden. Eiser was in augustus 2023 nog steeds bezoldigd als kornet, terwijl hij pas op 3 september 2023 bevorderd werd tot tweede luitenant. De rechtbank concludeert dat het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden, waardoor het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 6 november 2024 en bepaalt dat het bezwaar van eiser tegen de loonstrook van augustus 2023 niet-ontvankelijk is. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/9827

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P. de Casparis),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M. van der Weijden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen zijn loonstrook van de maand augustus 2023.
1.1.
Op 26 september 2023 heeft eiser bezwaar aangetekend zijn loonstrook van de maand augustus 2023. Met het bestreden besluit van 6 november 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en is hij bij de inhoud van deze loonstrook gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep gelijktijdig met de zaken SGR 24/9821 en SGR 24/9841 op 10 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder, vergezeld door [naam] .
1.3.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen informatie te sturen waaruit blijkt dat zijn gemachtigde bevoegd is om hem te vertegenwoordigen. Eiser heeft deze stukken op 16 juni 2025 naar de rechtbank gestuurd. Omdat partijen al te kennen hadden gegeven geen behoefte te hebben aan een nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek daarna gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is in dienst bij de Koninklijke Marechaussee (KMar) en is op 2 september 2019 begonnen met de Militair Wetenschappelijk Opleiding (MWO) tot officier. Met ingang van 29 juli 2022 is hij bevorderd tot kornet. Met de brief van 5 september 2023 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij is voorgedragen voor bevordering tot tweede luitenant met ingang van 3 september 2023. Bij Koninklijk Besluit (KB) van 27 september 2023 is hij met terugwerkende kracht bevorderd tot tweede luitenant met ingang van 3 september 2023. Verweerder heeft eiser over de maand augustus 2023 een salaris toegekend dat hoort bij de rang van kornet.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Op grond van het gelijkheidsbeginsel had eiser over de maand augustus 2023 moeten worden bezoldigd conform de rang van tweede luitenant. Militairen die de Korte Officiersopleiding (KOO) hebben gevolgd en afgerond worden namelijk al vanaf 27 juli 2023 bezoldigd conform de rang van tweede luitenant. In de uitspraak van 27 januari 2022 heeft de hoogste ambtenarenrechter geoordeeld dat militairen die de KOO hebben afgerond op hetzelfde moment aanspraak hebben op bevordering tot tweede luitenant als de MWO-cadetten. [1] A contrario volgt hieruit dat er geen objectieve rechtvaardiging bestaat om MWO-cadetten, zoals eiser, later dan de KOO-cadetten conform de rang van tweede luitenant te bezoldigen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in de maand augustus 2023 in beginsel wordt bezoldigd conform de rang die hij in augustus 2023 had, te weten: kornet. [2] Eiser is namelijk pas met ingang van 3 september 2023 bevorderd tot tweede luitenant. De vraag die partijen verdeeld houdt, is of eiser op grond van het gelijkheidsbeginsel alsnog over de maand augustus 2023 moet worden bezoldigd conform de rang van tweede luitenant.
5. Voordat de rechtbank aan beantwoording van die vraag kan toekomen, ziet zij zich eerst ambtshalve voor de vraag gesteld of de loonstrook van augustus 2023 kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.1.
Uit de bewoordingen van het bezwaarschrift van eiser kan worden opgemaakt dat deze expliciet was gericht tegen de loonstrook van augustus 2023. Op de zitting heeft eiser dit bevestigd en daarbij verklaard dat zijn bezwaarschrift niet was gericht tegen de mededeling van de voordracht voor bevordering tot tweede luitenant (brief van 5 september 2023) en ook niet tegen het daaropvolgende KB (van 27 september 2023).
5.2.
Volgens vaste rechtspraak van de hoogste ambtenarenrechter ligt aan elke, meestal maandelijkse, betaling van salaris een besluit tot zodanige betaling ten grondslag. Als een ander daartoe strekkend geschrift van het bestuursorgaan ontbreekt, kan dit besluit zichtbaar worden in een salarisspecificatie (loonstrook). Daartegen staat dan in beginsel het rechtsmiddel van bezwaar open. De rechtmatigheid van een eerder genomen besluit waarbij over de grondslag van periodiek te betalen salaris is beslist, kan niet bij elke betaling opnieuw aan de orde worden gesteld. Voor zover over een element van de salarisvaststelling al eerder een besluit is genomen en daarin bij een periodieke betaling geen wijziging optreedt, is in het algemeen slechts sprake van een herhaling van de eerder genomen beslissing. Zo’n herhaling is niet gericht op enig rechtsgevolg dat niet al door de oorspronkelijke beslissing tot stand was gebracht en kan om die reden niet worden aangemerkt als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. [3]
5.3.
Met de loonstrook van augustus 2023 is eiser bezoldigd conform de rang van kornet. Met het besluit met 6 december 2022 is hij met ingang van 11 november 2022 bevorderd tot kornet en werd hij tot 3 september 2023, het moment waarop hij effectief is bevorderd tot tweede luitenant, dus al als zodanig bezoldigd. De rechtbank stelt dan ook vast dat met de loonstrook van augustus 2023 geen wijziging is opgetreden in zijn bezoldiging. De loonstrook van augustus 2023 kan dus alleen worden opgevat als een herhaling van het eerdere besluit waarin eiser is bevorderd tot de rang van kornet. De loonstrook van augustus 2023 is daarmee niet gericht op enig rechtsgevolg. Dit betekent dat de loonstrook van augustus 2023 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
5.4.
Op de zitting heeft eiser betoogd dat de loonstroken van augustus 2023 van collega’s die de KOO hebben gevolgd wél een verandering in bezoldiging lieten zien. Volgens eiser moet in zijn geval daarom het uitblijven van een verwacht rechtsgevolg worden gelijkgesteld met een besluit. Dit betoog slaagt niet. De loonstroken van augustus 2023 van de collega’s van eiser die de KOO hebben gevolgd, liggen in deze procedure namelijk niet voor. Als eiser het niet eens is met de ingangsdatum van zijn bezoldiging conform de rang van tweede luitenant, dan moest hij tijdig bezwaar maken tegen het KB van 27 september 2023. Met dat KB is eiser immers met ingang van 3 september 2023 bevorderd tot tweede luitenant.
5.5.
Omdat de loonstrook van augustus 2023 geen besluit is in de zin van de Awb, had verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk moeten verklaren. Het beroep van eiser is daarom gegrond. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan beantwoording van de vraag of eiser op grond van het gelijkheidsbeginsel met ingang van de maand 2023 moet worden bezoldigd conform de rang van tweede luitenant.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:1 in samenhang met artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dit betekent geen bezwaar kan worden gemaakt tegen de loonstrook van augustus 2023, omdat het geen besluit is in de zin van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
7. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt dat het bezwaar van eiser tegen de loonstrook van 2023 niet-ontvankelijk is.
8. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 604,67 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen en omdat de rechtbank deze zaak en de zaken SGR 24/9821 en SGR 24/9841 aanmerkt als samenhangende zaken. [4] Dit omdat de drie zaken gelijktijdig door de bestuursrechter zijn behandeld en de rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon, van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek waren. De beroepsgronden zagen in de drie zaken op dezelfde rechtsvraag en waren (nagenoeg) gelijkluidend.
Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 6 november 2024;
- bepaalt dat het bezwaar van eiser tegen de loonstrook van augustus 2023 niet-ontvankelijk is en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 604,67 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (Centrale Raad) van 27 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:225 en ECLI:NL:CRVB:2022:226.
2.Op grond van artikel 3:11, vijfde lid en onder d, van de Voorlopige Voorziening Uitvoeringsregeling AMAR.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van 3 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3831.
4.Als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De proceskosten worden in beginsel begroot op € 1.814,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Volgens de Bijlage bij het Bpb, onder C2, wordt voor minder dan vier samenhangende zaken een wegingsfactor van 1 toegepast. Dat levert een proceskostenvergoeding op van € 1.814,-. Dit bedrag moet worden gedeeld door het totaal aantal samenhangende zaken (€ 1.814,- ÷ 3) zodat de proceskostenvergoeding voor iedere zaak € 604,67 bedraagt.