ECLI:NL:RBDHA:2025:14768

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.32556 NL25.34224
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 augustus 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De maatregel was opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie op basis van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. H. Drenth, heeft tegen de voortgang van de maatregel van bewaring beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft de beroepen op 28 juli 2025 behandeld, waarbij eiser aanwezig was met een waarnemer en een tolk. De minister was vertegenwoordigd door mr. S.H.F. Pols.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister eerder op 12 mei 2025 een maatregel van bewaring had opgelegd, die later onrechtmatig bleek te zijn. De minister heeft echter de huidige maatregel van 8 juli 2025 verdedigd, ondanks de erkenning van de onrechtmatigheid van de eerdere maatregel. De rechtbank heeft overwogen dat de onrechtmatigheid van de eerdere maatregel niet automatisch de huidige maatregel onrechtmatig maakt, tenzij er sprake is van kwade trouw of misleiding. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen ernstige schending van het recht op vrijheid was en dat de gronden voor de huidige maatregel voldoende gemotiveerd waren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter S.G.M. van Veen en is openbaar gemaakt op 1 augustus 2025. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.32556 en NL25.34224

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. H. Drenth),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2025 heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring van 12 mei 2025 beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Bij besluit van 8 juli 2025 heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw opgelegd.
Eiser heeft tegen het besluit van 8 juli 2025 beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. V. Senczuk, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I. Zyad. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1993.
Omzetting maatregel van bewaring
2. Eiser heeft aangevoerd dat hij eerder bij besluit van 12 mei 2025 op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw in vreemdelingenbewaring is gesteld. Hij heeft op 3 juli 2025 het door hem ingediende rechtsmiddel tegen de afwijzende asielbeschikking ingetrokken en vervolgens is die maatregel pas op 8 juli 2025 opgeheven en omgezet naar de huidige maatregel. Eiser is van mening dat de onrechtmatigheid van de voorafgaande maatregel van bewaring en de omstandigheid dat eiser drie dagen op een ongeldige titel in bewaring heeft gezeten, een zodanig ernstige schending is van het recht om in vrijheid te worden gesteld zodra de vrijheidsbeneming onrechtmatig is geworden, dat die onrechtmatigheid moet doorwerken in de huidige maatregel.
3. Ter zitting heeft de minister erkend dat deze vorige maatregel onrechtmatig is geworden omdat de maatregel op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw te laat is omgezet naar de huidige maatregel van 8 juli 2025. De minister heeft eiser schadevergoeding aangeboden ten bedrage van € 300,-. De onrechtmatigheid van de vorige maatregel raakt volgens de minister de huidige maatregel niet. De minister ziet dan ook geen aanleiding om de huidige maatregel op te heffen.
4. Uit het arrest Bouskoura van 4 oktober 20241 leidt de rechtbank af dat, indien de onrechtmatigheid van een maatregel is vastgesteld, dit niet reeds hierom inhoudt dat een direct aansluitende nieuwe maatregel ook onrechtmatig is, tenzij er sprake is van kwade trouw of misleiding van de zijde van het bestuursorgaan. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.
5. Vervolgens ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of sprake is van een andere zodanig ernstige schending van het recht om in vrijheid te worden gesteld zodra de vrijheidsbeneming onrechtmatig is geworden, dat dit om die reden moet leiden tot onrechtmatigheid van de huidige maatregel. De rechtbank wijst op vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)2 waarbij als uitgangspunt geldt dat een gebrek in de eerste maatregel van bewaring de daaropvolgende maatregel niet alleen al daarom van het begin af aan onrechtmatig maakt. Wel komt, zo blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 26 april 20213, bijvoorbeeld aan een opeenstapeling van ernstige gebreken een zwaar gewicht toe, wat ertoe kan leiden dat op voormeld uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt. Uit de uitspraken van de Afdeling van 12 juni 20184 en 26 april 20215, volgt verder dat op voormeld uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt in geval van een ernstige schending van het fundamentele recht om in vrijheid te worden gesteld indien de bewaring onrechtmatig is. Anders dan eiser stelt is van dat laatste in zijn geval geen sprake, ook niet indien eiser zou moeten worden gevolgd in zijn betoog dat hij voorafgaande aan de oplegging van de huidige maatregel drie dagen op een onjuiste wettelijke grondslag in bewaring heeft verbleven. De rechtbank verwijst daarvoor naar de uitspraak van de Afdeling van 11 september 20236 waarin ook sprake was van een bewaring op een onjuiste grondslag, waardoor die vreemdeling negen dagen onrechtmatig in bewaring zat. In die zaak heeft de Afdeling geoordeeld dat van een ernstige schending in vorenbedoelde zin geen sprake was. Nu bovendien ook niet is gebleken van andere gebreken dan het gebrek dat eiser stelt, is van een openstapeling van gebreken evenmin sprake. Deze beroepsgrond slaagt niet.
1. ECLI:EU:C:2024:868.
2 Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 11 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3508 en van 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2005.
Bewaringsgronden
6. In de maatregel van bewaring van 8 juli 2025 heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
7. De rechtbank stelt vast dat de gronden van de maatregel van bewaring van 8 juli 2025 niet zijn betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Ambtshalve toetsing
8. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
9. De beroepen zijn ongegrond. Daarom worden ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 augustus 2025

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.