ECLI:NL:RBDHA:2025:14806

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
C/09/6877225/KG RK 25/887
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rolrechter in civiele procedure over nalatenschap

Op 6 augustus 2025 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het wrakingsverzoek van verzoekers afgewezen. Verzoekers, vertegenwoordigd door advocaten G.J.T.M. van den Bergh en A.G.D.M. Hoek, vroegen om wraking van rolrechter A.C. Bordes in een civiele procedure over de nalatenschap van [naam 3]. De wrakingsgrond was gebaseerd op de vrees voor partijdigheid, omdat de rolrechter eerder betrokken was bij een vergelijkbare zaak. De rechtbank oordeelde dat rolbeslissingen procedureel van aard zijn en geen grond voor wraking kunnen vormen. De enkele omstandigheid dat de rolrechter eerder betrokken was bij een zaak met eenzelfde onderwerp en partijen, was onvoldoende om de vrees voor partijdigheid te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de procedure werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2025/44
zaak- /rekestnummer: C/09/687725 / KG RK 25/887
Beslissing van 6 augustus 2025
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker 1] ,
[verzoeker 2] ,
[verzoeker 3] ,
allen woonplaats kiezende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekers of [verzoekers] c.s.,
gemachtigden: advocaten mrs. G.J.T.M. van den Bergh en A.G.D.M. Hoek te Amsterdam,
strekkende tot de wraking van
mr. A.C. Bordes,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rolrechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 1 juli 2025;
- de schriftelijke reactie van de rolrechter van 17 juli 2025;
- de op 18 juli 2025 toegezonden pleitnota van [verzoekers] c.s.;
- de verklaring namens de familie [familienaam] van 22 juli 2025.
1.2.
Op 28 juli 2025 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- [verzoeker 2] , bijgestaan door mr. G.J.T.M. van den Bergh;
- de rolrechter;
- mrs. W.I. Wisman en S. Heeroma, advocaten van de wederpartij in de hoofdzaak, als toehoorders;
- [naam 1] en [naam 2] , namens Stichting Museum [bedrijf] , als toehoorders.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rolrechter in de zaak met nummer C/09/676671 / HA ZA 24-1032 (hierna: de hoofdzaak) tussen verzoekers als eisers en de gemeente Den Haag, Stichting Museum [bedrijf] en Stichting Steunfonds Museum [bedrijf] als gedaagden (tezamen hierna: wederpartij).
2.2.
De hoofdzaak betreft – kort samengevat – een procedure over de nalatenschap van [naam 3] . In de hoofdzaak is tot nu toe een aantal rolbeslissingen genomen en kent, voor zover voor de beoordeling van het wrakingsverzoek relevant, het volgende verloop.
2.3.
De rolrechter heeft een rolvraag behandeld over een tweede verlenging van de termijn voor het nemen van de conclusie van antwoord door de wederpartij en heeft dat tweede uitstel - waartegen verzoekers bezwaar maakten - toegestaan. Vervolgens hebben verzoekers gevraagd om een tweede schriftelijke ronde. De rolrechter heeft dit verzoek afgewezen. Verzoekers hebben de rolrechter gevraagd deze beslissing te heroverwegen, omdat in een andere lopende procedure, [verzoekers] c.s. tegen de Staat (eveneens over de nalatenschap van [naam 3] ), wel conclusies van repliek en dupliek waren toegestaan. Vervolgens heeft de rolrechter aan partijen voorgelegd of zij wilden dat de beide door [verzoekers] c.s. aanhangig gemaakte zaken gevoegd zouden worden behandeld. Partijen hebben aangegeven dit niet te willen en de zaken zijn niet gevoegd. De rolrechter heeft daarna de beslissing om geen conclusie van repliek toe te staan, gehandhaafd. Verzoekers hebben vervolgens een incidentele vordering tot het opvragen van stukken ingediend. De procedure is daarop verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord in het incident die ook is genomen. De wederpartij heeft verzocht om een mondelinge behandeling in het incident, tegelijk met de mondelinge behandeling in de hoofdzaak. Verzoekers hebben verzocht het incident voorafgaand aan de hoofdzaak op zitting te behandelen. De rolrechter heeft besloten om de mondelinge behandeling in het incident gelijktijdig met de mondelinge behandeling in de hoofdzaak te laten plaatsvinden.
2.4.
Na deze laatste beslissing hebben verzoekers bij de rechtbank navraag gedaan over wie de rolrechter is die bovengenoemde rolbeslissingen heeft genomen. Toen zij vernamen wie deze beslissingen had genomen, hebben zij de zienswijze van de rolrechter gevraagd ten aanzien van de mogelijke schijn van partijdigheid. Daarop heeft de rechtbank de wederpartij om een reactie gevraagd. De wederpartij heeft laten weten geen wrakingsgrond te zien. De rolrechter heeft laten weten geen aanleiding te zien voor verschoning. Daarop hebben verzoekers een verzoek tot wraking van de rolrechter ingediend.
2.5.
Verzoekers hebben blijkens het schriftelijke verzoek tot wraking het volgende aan hun verzoek ten grondslag gelegd. De rolrechter was betrokken bij de behandeling van een eerdere procedure over de nalatenschap van [naam 3] van één van de verzoekers in de huidige hoofdzaak (hierna: de procedure [verzoekers] -I). In de procedure [verzoekers] -I is ten nadele van (één van) verzoekers beslist. Verzoekers hebben de vrees dat de rolrechter daarom in de hoofdzaak vooringenomenheid koestert. Die vrees wordt versterkt door de voor verzoekers nadelige rolbeslissingen die in de hoofdzaak zijn genomen en door het gebrek aan transparantie over de betrokkenheid van deze rolrechter bij de hoofdzaak. In de pleitnota en tijdens de zitting van 28 juli 2025 is het verzoek tot wraking nader toegelicht.
2.6.
De rolrechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
Wraking van een rolrechter
3.2.
In deze zaak is de inhoud van rolbeslissingen, in onderlinge samenhang bezien, een belangrijke aanleiding geweest voor het wrakingsverzoek. Rolbeslissingen zijn procedurele beslissingen die zijn geënt op het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) en het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken (hierna: LPR), en zien op de voortgang van de procedure. Deze hebben geen betrekking op de beoordeling van de inhoud van de zaak.
3.3.
Op grond van artikel 36 Rv kan een wrakingsverzoek betrekking hebben op elk van de rechters die een zaak behandelen. Onder het ‘behandelen van een zaak’ valt elke rechterlijke bemoeienis met een zaak, van welke aard en omvang dan ook. Een wrakingsverzoek kan dus ook worden gericht tegen een rolrechter die een rolbeslissing neemt zoals die in de hoofdzaak zijn genomen. [1]
Combinatie van rolbeslissingen
3.4.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
3.5.
Uitgangspunt is verder dat een rolbeslissing – ook als deze onjuist zou zijn – in beginsel geen grond vormt voor wraking. Het wrakingsverzoek is echter niet gestoeld op een enkele rolbeslissing, maar betreft meerdere beslissingen in onderlinge samenhang bezien en mede in het licht van de eerdere betrokkenheid van de rolrechter bij een vergelijkbare zaak [2] en een gebrek aan transparantie over de betrokkenheid van deze rolrechter bij rolbeslissingen over de hoofdzaak. De rechtbank zal daarom hierna toch ingaan op de vier rolbeslissingen waartegen het wrakingsverzoek zich richt.
3.6.
De beslissingen tot enerzijds het verlenen van een tweede uitstel voor het nemen van de conclusie van antwoord en anderzijds het weigeren van een tweede schriftelijke ronde stroken met de uitgangspunten in Rv. Daarin is immers bepaald dat één schriftelijke ronde plaatsvindt en dat in de dagvaarding moet worden geanticipeerd op de verweren in de conclusie van antwoord.In de conclusie van antwoord moeten alle verweren worden opgenomen, wat bij een uitgebreide dagvaarding zoals in de – volgens verzoekers bovendien zeer complexe - hoofdzaak tijdrovend kan zijn. Dit heeft er kennelijk toe geleid dat de rolrechter conform artikel 2.6 sub b LPR een nader uitstel om klemmende redenen heeft toegestaan. Een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid kan aan bedoelde twee beslissingen niet worden ontleend.
3.7.
Het voorleggen van de mogelijkheid om twee procedures gevoegd te behandelen getuigt evenmin van vooringenomenheid. Zoals de rolrechter ter zitting heeft toegelicht, werd de mogelijkheid daarvan slechts door de rechtbank onderzocht omdat verzoekers zelf de parallel trokken met een andere lopende procedure. Partijen bleken geen voeging te willen en de twee procedures zijn ook niet gevoegd. Van een ‘suggestief voorstel tot voeging’, zoals verzoekers het bericht van de rolrechter duiden, is geen sprake.
3.8.
Tot slot is de beslissing tot gezamenlijke mondelinge behandeling van de hoofzaak en het incident geen ongebruikelijke beslissing, mede gelet op de stand van de procedure waarin al een mondelinge behandeling voor de hoofdzaak was bevolen en werd gepland. Ook hieruit kan geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid worden afgeleid.
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat de bestreden rolbeslissingen – die in beginsel geen grond voor wraking kunnen opleveren (zie 3.6 hiervoor) – naar het oordeel van de wrakingskamer geen ‘patroon van onwelwillendheid’ laten zien, zoals door verzoekers is betoogd. De beslissingen op zichzelf staand, maar ook gezamenlijk, resulteren niet in een zwaarwegende aanwijzing voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
Betrokkenheid rolrechter als zaaksrechter bij eerdere verwante procedure
3.10.
De enkele omstandigheid dat een rechter eerder bemoeienis met een zaak heeft gehad met eenzelfde onderwerp als in de hoofdzaak en tussen (deels) dezelfde partijen is onvoldoende om, objectief gezien, de vrees voor partijdigheid te rechtvaardigen. Dat geldt in dit geval te meer, nu – anders dan in de zaken die verzoekers noemen in hun pleitnota en ter zitting van 28 juli 2025 – de betreffende rechter een rolrechter is die niet betrokken is bij de inhoudelijke beoordeling van de hoofdzaak.
3.11.
Dat de wederpartij zich in de hoofdzaak beroept op het gezag van gewijsde van de uitspraak in de procedure [verzoekers] -I, maakt het voorgaande in dit geval niet anders. De rolrechter heeft over inhoudelijke kwesties van de hoofdzaak, waaronder het beroep van de wederpartij op het gezag van gewijsde van beslissingen in de procedure [verzoekers] -I, immers geen beslissingen genomen. Dat de rolrechter door het nemen van rolbeslissingen invloed uitoefende op het inhoudelijke verloop van de hoofdzaak, zoals namens verzoekers ter zitting werd gesuggereerd, is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken.
3.12.
Blijkens de schriftelijke reactie van de rolrechter van 17 juli 2025 en haar toelichting tijdens de zitting van 28 juli 2025, is de rolrechter één van de drie rolrechters die binnen Team Handel van de rechtbank Den Haag bij wijze van piketdienst om de beurt gedurende een week de dan opkomende rolvragen behandelen. Tijdens de behandeling ter zitting op 28 juli 2025 heeft de rolrechter verder toegelicht dat de eerste twee rolvragen in de hoofdzaak opkwamen in weken van de rolrechter en dat zij uit efficiëntieoverwegingen toen de verdere rolbeslissingen in de hoofdzaak ook op zich heeft genomen. Verder heeft de rolrechter toegelicht dat er geregeld collegiaal overleg plaatsvindt tussen de rolrechters als een soort casusbespreking, zo ook in de hoofdzaak.
3.13.
Dat de rolrechter de zaak naar zich toegetrokken zou hebben om daarop invloed uit te oefenen, zoals eveneens ter zitting zijdens verzoekers werd gesuggereerd, is gelet op het voorgaande een ongefundeerde aanname. De betrokkenheid van de rolrechter bij de procedure [verzoekers] -I is dan ook geen zwaarwegende aanwijzing voor het aannemen van de (objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
Transparantie over de identiteit van de rolrechter
3.14.
De communicatie tussen partijen en de rechtbank over rolvragen en rolbeslissingen vindt gewoonlijk plaats middels de Rolgriffiers van de rechtbank, zo ook in de hoofdzaak. Het is niet gebruikelijk dat steeds wordt vermeld welke rolrechter een bepaalde beslissing heeft genomen, en of daarover wel of geen collegiaal overleg heeft plaatsgevonden. Reeds daarom kan aan het gegeven dat verzoekers niet waren geïnformeerd over de identiteit van de rolrechter niet de objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid worden ontleend. Gelet op hetgeen hiervoor over de betrokkenheid van een rechter bij een eerdere verwante zaak is overwogen (r.o. 3.11 en 3.12), was er in dit geval geen aanleiding om toch de naam van de rolrechter die de beslissingen in de hoofdzaak had genomen kenbaar te maken. Bovendien is op eerste verzoek van verzoekers bekend gemaakt wie de behandelend rolrechter is.
3.15.
Uit het voorgaande volgt dat het niet vermelden van de naam van de rolrechter geen zwaarwegende aanwijzing is voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
Conclusie
3.16.
Naar het oordeel van de wrakingskamer stond de betrokkenheid van de rolrechter als zaaksrechter bij de behandeling van de procedure [verzoekers] -I niet in de weg aan haar betrokkenheid bij de hoofdzaak als rolrechter. Het verloop van de rolbeslissingen in de hoofdzaak, ook in combinatie met de persoon van de rolrechter en de wijze waarop daarover is gecommuniceerd, vormen ook geen grond om de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid van de rolrechter aan te nemen.
3.17. Hieruit volgt dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat de behandeling van de onder 2.1 vermelde procedure wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekers p/a hun advocaten mrs. G.J.T.M. van den Bergh en
A.G.D.M. Hoek;
• de wederpartij in de hoofdzaak p/a hun advocaten mrs. Wisman en
S. Heeroma;
• de rolrechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M. Nijenhuis, E.A.W. Schippers en L. Kelkensberg, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.P.A. Stok en, bij vervroeging, in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van rechtbank Den Haag van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:16565, r.o. 3.3.
2.Vergelijk met de uitspraak van rechtbank Den Haag van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:16565, r.o. 3.5.