ECLI:NL:RBDHA:2025:14809

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
C/09/688186/KG RK 25/933
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen de kantonrechter in een kort geding over bewind en mentorschap

Op 6 augustus 2025 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het wrakingsverzoek van verzoekster afgewezen. Verzoekster had de kantonrechter, mr. D. Nobel, gewraakt in een kort geding waarin zij als eiseres optrad, samen met haar ouders, tegen de gedaagden, waaronder de mentor en bewindvoerder van haar ouders. De wraking was gebaseerd op verschillende gronden, waaronder vermeende vooringenomenheid van de kantonrechter en onjuiste beoordeling van de bevoegdheid van verzoekster. De rechtbank oordeelde dat de beslissing van de kantonrechter om de parketpolitie aanwezig te laten zijn tijdens de zitting een ordemaatregel was en geen aanwijzing voor partijdigheid opleverde. De rechtbank benadrukte dat een inhoudelijk onjuiste beslissing op zich geen grond voor wraking is. De wrakingskamer concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de objectieve schijn van partijdigheid rechtvaardigden, en wees het verzoek tot wraking af. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2025/45
zaak- /rekestnummer: C/09/688186 / KG RK 25/933
Beslissing van 6 augustus 2025
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. D. Nobel,
kantonrechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de kantonrechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 8 juli 2025 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 9 juli 2025;
- de schriftelijke reactie van de kantonrechter van 24 juli 2025.
1.2.
Op 28 juli 2025 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- verzoekster, bijgestaan door haar echtgenoot [naam 1] .
De kantonrechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de kantonrechter in de zaak met nummer
11768995 \ RL EXPL 25-11770 (de hoofdzaak). Eisende partijen in de hoofdzaak zijn verzoekster en haar ouders, [naam 2] en [naam 3] . Verzoekster procedeert in deze procedure in persoon en als gemachtigde van haar ouders. Gedaagde partijen in de hoofdzaak zijn [wederpartij in de hoofdzaak] , h.o.d.n. [wederpartij in de hoofdzaak] Zorg en Dienstverlening, de mentor van de ouders van verzoekster, en Connect Bewind B.V., de bewindvoerder van de ouders van verzoekster. Verzoekster vordert in de hoofdzaak, een kort geding, (onder meer) de schorsing van het bewind en het mentoraat, haar ouders betreffende, althans het ontslag van gedaagde partijen als bewindvoerder en mentor van haar ouders.
2.2.
Op 8 juli 2025 heeft de mondelinge behandeling van de hoofdzaak plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoekster de kantonrechter gewraakt.
2.3.
Verzoekster heeft blijkens het schriftelijke wrakingsverzoek, zoals toegelicht tijdens de zitting van 28 juli 2025, het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd:
Wrakingsgrond a.De kantonrechter heeft gekozen voor een onjuiste aanpak en was vooringenomen. Dat blijkt uit het feit dat zij op basis van – voor verzoekster onbekende – stukken heeft besloten de parketpolitie aanwezig te laten zijn tijdens de zitting. De kantonrechter is uitgegaan van de juistheid van stukken over eerder gedrag van verzoekster en haar echtgenoot, terwijl zij noch haar ouders over de inhoud van die stukken zijn gehoord.
Wrakingsgrond b.De kantonrechter heeft de bevoegdheid van verzoekster onjuist beoordeeld door te stellen dat zij onbevoegd was de vordering in te stellen. Hiermee heeft de kantonrechter bovendien de aard van de vordering onjuist beoordeeld.
Wrakingsgrond c.De kantonrechter heeft het spoedeisend belang van de situatie miskend en ongegronde aantijgingen ten aanzien van de besteding van het leefgeld van de ouders van verzoekster voor waar aangenomen, op basis van informatie waarover verzoekster en haar ouders niet zijn gehoord.
Wrakingsgrond d.
De kantonrechter heeft ten onrechte verklaard niet bevoegd te zijn en haar opmerking over de rogatoire commissie is irrelevant en juridisch onjuist.
2.4.
De kantonrechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna, voor zover nodig, besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
Ad wrakingsgrond a.
3.2.
De beslissing van de kantonrechter om parketpolitie aanwezig te laten zijn tijdens de mondelinge behandeling van de hoofdzaak op 8 juli 2025 betreft een ordemaatregel. Een dergelijke ordemaatregel kan worden getroffen zonder dat verzoekster (of de wederpartij) daar inspraak in krijgt, omdat het een maatregel is om de orde tijdens de mondelinge behandeling te bewaken. De verantwoordelijkheid voor die orde en de keuzebevoegdheid voor het al dan niet treffen van maatregelen ligt bij de behandeld voorzitter c.q. rechter, in dit geval de kantonrechter. Daarvan uitgaande, is de aanwezigheid van de parketpolitie tijdens de zitting van 8 juli 2025 geen bijzondere omstandigheid die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.3.
Wrakingsgrond a. kan gezien het voorgaande niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden.
Ad wrakingsgrond b.
3.4.
Tijdens de mondelinge behandeling van de hoofdzaak heeft de kantonrechter bij aanvang van de zitting melding gemaakt van telefonisch contact over de procedurele route die verzoekster heeft gekozen. Uit het dossier in de hoofdzaak blijkt dat over dit onderwerp inderdaad telefonisch contact is geweest tussen verzoekster en een juridisch medewerker van deze rechtbank. Verzoekster heeft dat tijdens de wrakingszitting van 28 juli 2025 ook bevestigd.
3.5.
Blijkens de schriftelijke reactie van de kantonrechter van 24 juli 2025, alsmede het proces-verbaal van 8 juli 2025 heeft de kantonrechter, na de opmerking over het telefoongesprek, verzoekster voorgehouden dat zij niet bevoegd was om de betreffende vorderingen namens haar (onder bewind en mentorschap staande) ouders in te stellen, en dat een kort geding bij de rechtbank Den Haag niet de route is om te bewerkstelligen wat verzoekster wilde bereiken.
3.6.
Vooropgesteld zij dat een inhoudelijk onjuiste beslissing (daargelaten of daarvan hier sprake is) niet de partijdigheid van de rechter raakt en objectief gezien geen aanleiding tot wraking vormt. Voor zover de wrakingsgrond ook inhoudt dat ter zake van de bevoegdheid van verzoekster c.q. de ontvankelijkheid van verzoekster in haar vorderingen sprake is van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor, geldt het volgende.
3.7.
Uit het proces-verbaal van 8 juli 2025 blijkt dat de kantonrechter haar onbevoegdheid en de niet-ontvankelijkheid van verzoekster in haar vorderingen heeft voorgehouden bij aanvang van de zitting. Tevens blijkt dat verzoekster na die inleidende opmerkingen van de kantonrechter over de bevoegdheid van verzoekster en de keuze voor een kort geding in plaats van een verzoekschriftprocedure, gelegenheid heeft gekregen om haar zienswijze daarop naar voren te brengen. Zij heeft van die gelegenheid blijkens het proces-verbaal van 8 juli 2025 ook gebruik gemaakt. De kantonrechter is toen op het standpunt van verzoekster nader in gegaan en daarna heeft verzoekster de kantonrechter gewraakt.
3.8.
Een bijzondere omstandigheid die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid blijkt uit het voorgaande niet. Wrakingsgrond b. kan daarom evenmin tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden.
Ad wrakingsgrond c.
3.9.
Hetgeen verzoekster ten aanzien van wrakingsgrond c. heeft aangevoerd ziet deels op de inhoud van de hoofdzaak. Zoals gezegd is een inhoudelijk onjuiste beslissing (daargelaten of daarvan hier sprake is) geen grond voor wraking. Nu de kantonrechter van oordeel was dat verzoekster niet-ontvankelijk was in haar vorderingen, is aan de inhoudelijke beoordeling van de hoofdzaak (bijvoorbeeld op het punt van de besteding van het leefgeld van de ouders van verzoekster) bovendien niet toegekomen. Reeds daarom kan de in wrakingsgrond c. aangevoerde schending van het beginsel van hoor en wederhoor niet leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek.
Ad wrakingsgrond d.
3.10.
Ook hier geldt dat een inhoudelijk onjuiste beslissing, in dit geval over de bevoegdheid van de rechtbank (daargelaten of daarvan hier sprake is), niet de partijdigheid van de rechter raakt en objectief gezien geen aanleiding tot wraking vormt. Daarnaast betreft de opmerking van de kantonrechter over de ingestelde rogatoire commissie een verzoek van rechtbank Midden-Nederland aan een (andere) kantonrechter van de rechtbank Den Haag om de ouders van verzoekster te horen in een bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, lopende procedure over het bewind en het mentorschap. Dit verzoek was gedaan omdat de ouders van verzoekster op dat moment verbleven in het arrondissement Den Haag. De discussie over het (al dan niet) horen van de ouders heeft geen betrekking op deze procedure maar de procedure bij de rechtbank Midden-Nederland.
3.11.
Ook deze wrakingsgrond leidt, gezien het voorgaande, niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek.
Conclusie
3.12.
De conclusie is dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.
4. De beslissing
De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster;
• de wederpartij in de hoofdzaak;
• de kantonrechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M. Nijenhuis, E.A.W. Schippers en L. Kelkensberg, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.P.A. Stok en, bij vervroeging, in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.