ECLI:NL:RBDHA:2025:14853

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
NL24.49528
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een Nigeriaanse vrouw en de integrale beoordeling van het asielrelaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 augustus 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, een Nigeriaanse vrouw, had op 17 juli 2020 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, die door de minister van Asiel en Migratie op 14 november 2024 was afgewezen. Eiseres was het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat de minister in strijd met het Unierecht geen integrale beoordeling van het asielrelaas van eiseres heeft gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag niet op de juiste wijze heeft beoordeeld, met name omdat de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres niet op een zorgvuldige manier is vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, waarbij de minister is opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 2.721,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49528

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [v-nummer] ,
mede namens haar minderjarige zoon:

[naam] ,

geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [v-nummer] ,
beiden van Nigeriaanse nationaliteit
(gemachtigde: mr. U.H. Hansma),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. M. Dalhuisen).

Samenvatting

1. Deze zaak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres. Eiseres is het hier niet mee eens. Zij heeft daarom beroep ingesteld. De rechtbank beoordeelt het beroep.
1.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de minister in strijd met het Unierecht geen integrale beoordeling van het asielrelaas van eiseres heeft gemaakt, voordat hij tot een conclusie komt over de geloofwaardigheid ervan. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

2. Eiseres heeft op 17 juli 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 14 november 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond en aan eiseres een terugkeerbesluit opgelegd.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
Omdat de minister in het bestreden besluit het kind van eiseres niet heeft vermeld, heeft de minister dit in een vervangend aanvullend besluit van 9 januari 2025 hersteld.
2.3.
Eiseres heeft (aanvullende) gronden ingediend.
2.4.
De minister heeft een (aanvullend) verweerschrift ingediend.
2.5.
De rechtbank heeft beroep op 12 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister. Het onderzoek is op zitting gesloten.
2.6.
De rechtbank heeft het onderzoek op 21 maart 2025 heropend en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
2.7.
Op 23 april 2025 is de zaak op zitting van de meervoudige kamer behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister. Het onderzoek is op zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank stelt vast dat de motivering van de minister in het bestreden besluit van 14 november 2024 in zijn geheel onderdeel is geworden van het bestreden besluit van
9 januari 2025 en dat laatstgenoemd besluit het eerstgenoemde besluit vervangt. Het beroep van eiseres heeft gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede betrekking op het vervangende besluit. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat eiseres geen belang meer heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit van 14 november 2024, zodat de rechtbank het beroep tegen dat besluit niet-ontvankelijk zal verklaren.

Waar gaat deze zaak over?

4. Eiseres heeft eerder in 2020 in Nederland asiel aangevraagd en later dat jaar aangifte van mensenhandel gedaan. De beide procedures hebben niet tot een vergunning geleid. In de asielprocedure in 2020 is tegengeworpen dat eiseres eerder in Italië asiel heeft aangevraagd en dat land daarom op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In reactie op de aangifte mensenhandel heeft het Openbaar Ministerie besloten geen vervolging in te stellen, omdat Nederland geen rechtsmacht heeft over de gestelde mensenhandel in Italië. De afwijzing van de ambtshalve aanvraag om een vergunning humanitair tijdelijk (mensenhandel), staat in rechte vast na een uitspraak van de Afdeling van 9 september 2021.
4.1.
Eiseres heeft op 24 september 2021 opnieuw een asielaanvraagformulier ondertekend. De rechtbank stelt vast dat deze aanvraag onverschuldigd is gedaan omdat uit het dossier blijkt dat eiseres in het kader van de Dublinprocedure niet tijdig aan Italië is overgedragen. Hierdoor is Nederland met ingang van 4 maart 2021 alsnog verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres van 17 juli 2020.
5. Eiseres legt aan haar asielaanvraag ten grondslag dat zij bij terugkeer te vrezen heeft voor haar oom [naam] , en voor [naam] , de vader van haar eerste kind, omdat zij haar beiden met de dood hebben bedreigd. In dit verband heeft eiseres verklaard dat haar oom en vader een conflict hadden over een stuk land dat door haar grootvader aan haar vader was nagelaten. Volgens eiseres heeft haar oom haar vader vergiftigd en heeft zij het stuk land in 2011 geërfd als oudste kind. Haar oom wil dat zij het stuk land aan hem geeft, maar eiseres heeft dit geweigerd omdat zij wil vechten voor het recht van haar twee meerderjarige broers. Sindsdien is zij door haar oom bedreigd en na verloop van tijd ook door haar vriend [naam] mishandeld, totdat zij in 2014 is gevlucht. Daarnaast heeft eiseres gesteld dat zij als alleenstaande vrouw in Nigeria te vrezen heeft voor problemen, omdat zij geen netwerk heeft. Ter onderbouwing heeft eiseres kopieën overgelegd van de overlijdensakte van haar vader, een verklaring over het ophalen hiervan, beide afgegeven op 30 november 2023, en een medisch attest over de doodsoorzaak, afgegeven op 12 januari 2024.
5.1.
De minister heeft de asielaanvraag eerst beoordeeld aan de hand van de oude Werkinstructie (WI) 2014/10 en vervolgens een voornemen uitgebracht. Nadat de nieuwe WI 2024/6 van kracht werd is eiseres aanvullend gehoord en heeft de minister een nieuw voornemen uitgebracht. Hierin zijn de volgende asielmotieven aangemerkt:
  • de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres;
  • de problemen met de oom en [naam] ;
  • de positie van eiseres als alleenstaande vrouw in Nigeria.
5.2.
In het bestreden besluit heeft de minister de aanvraag afgewezen. De minister acht het eerste motief geloofwaardig. Het tweede en derde motief niet. De minister heeft in het voornemen dat deel uitmaakt van het bestreden besluit vastgesteld dat eiseres geen originele documenten heeft overgelegd die haar relaas onderbouwen. Volgens de minister zijn de verklaringen van eiseres verder niet samenhangend en aannemelijk. Eiseres heeft niet voldoende concreet verklaard over het overlijden van haar vader. Volgens de minister heeft eiseres onvoldoende onderbouwd dat haar vader door haar oom is vergiftigd. Ook zijn de verklaringen over de dreigementen van de oom onlogisch. Het is niet aannemelijk dat eiseres, ondanks de bedreigingen vanaf 2011, drie jaar in de omgeving van haar oom heeft gewoond en pas in 2014 is gevlucht. Ook zijn de verklaringen over het motief van de oom om eiseres te vermoorden onlogisch. De minister werpt eiseres tegen dat zij heeft verklaard dat het land, waarvoor zij wordt bedreigd, in geval van haar overlijden geërfd zal worden door haar broers. Volgens de minister is het motief van de oom daarom niet logisch. Ook de verklaringen over de mishandeling en dreiging door [naam] zijn onlogisch. Bovendien heeft [naam] eiseres in de drie jaren dat zij nog in Nigeria verbleef niet vermoord. De minister stelt zich op het standpunt dat eiseres geen alleenstaande vrouw is zoals gedefinieerd in het beleid. [1] Eiseres beschikt over een netwerk omdat zij twee meerderjarige broers en een zus in Nigeria heeft en contact onderhoudt met hen. Voor zover noodzakelijk kan aan eiseres daarom een binnenlands beschermingsalternatief worden tegengeworpen.
5.3.
Eiseres kan zich hiermee niet verenigen. De rechtbank zal hierna de beroepsgronden van eiseres beoordelen.
Zienswijze
6. Eiseres voert allereerst aan dat hetgeen zij in haar zienswijze heeft gesteld in beroep als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. De rechtbank overweegt dat de minister in het voornemen en het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan is op hetgeen reeds door of namens eiseres is gesteld in de zienswijze. Voor zover eiseres in beroep niet heeft geconcretiseerd op welke punten deze motivering ontoereikend is, kan de enkele herhaling van hetgeen zij in de zienswijze heeft aangevoerd, in beroep niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank zal zich dan ook beperken tot de bespreking van de gronden die in beroep zijn aangevoerd.
Rechtszekerheidsbeginsel7. Eiseres betoogt dat haar asielaanvraag dateert van ver voor de invoering van het nieuwe beleid en dat de minister de aanvraag daarom het oude beleid (de WI 2014/10) had moeten toepassen. Er was al een voornemen uitgebracht onder het oude beleid. Niet valt in te zien dat het onder deze omstandigheden is toegestaan het relaas opnieuw te beoordelen, thans volgens een nieuw en strenger beleid.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om af te wijken van het uitgangspunt dat moet worden uitgegaan van het op het moment van het besluit geldende recht. De enkele omstandigheid dat een belanghebbende door toepassing van nieuw recht in een ongunstigere positie komt, is onvoldoende om van dit uitgangspunt af te wijken. [2] In het tijdsverloop tussen de aanvraag en het bestreden besluit ziet de rechtbank ook geen bijzondere omstandigheden gelegen om van het hiervoor geformuleerde uitgangspunt af te wijken. Niet gebleken is dat de beslissing is uitgesteld of de rechten van eiseres zijn gefrustreerd. Ook het rechtszekerheidsbeginsel dwingt niet tot afwijken van het uitgangspunt. Het ten tijde van de aanvraag geldende beleid betekende immers niet dat een vergunning zou worden verleend. Er zou nog steeds een beoordeling van het asielrelaas moeten plaatsvinden. Daarbij komt dat de verzoeker om internationale bescherming er altijd rekening mee zal moeten houden dat in de periode tussen de aanvraag en het te nemen besluit aanleiding wordt gezien om het beleid aan te passen. Dat is voor eiseres niet anders dan voor andere verzoekers om internationale bescherming. Er ligt geen mededeling dat voor eiseres een uitzondering zou worden gemaakt.
De geloofwaardigheidsbeoordeling
8. Eiseres heeft aangevoerd dat de nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling in asiel (de WI 2024/6) nadelig voor haar uitpakt en daarom niet mag worden toegepast. Zij meent dat in het nieuwe beleid kopieën van documenten zomaar terzijde worden geschoven. Het nieuwe beleid is volgens eiseres in strijd met het Unierecht. Ter onderbouwing beroept zij zich op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, waarin prejudiciële vragen zijn gesteld over het nieuwe beleid. [3] Eiseres heeft verzocht om aanhouding van haar zaak totdat de prejudiciële vragen zijn beantwoord.
9. De rechtbank ziet geen reden om het antwoord op de prejudiciële vragen af te wachten en de zaak aan te houden. Zij overweegt daartoe als volgt.
9.1. Met de publicatie van de WI 2024/6 heeft de minister een nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling geïntroduceerd voor asielzaken. De oude WI 2014/10 is hiermee vervangen. De minister heeft deze nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling ook vastgesteld in beleid. [4] In de nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling worden drie stappen onderscheiden. In stap 1 gaat het om het verzamelen van informatie. De vreemdeling dient hierbij alle relevante elementen ter onderbouwing van zijn asielaanvraag in te dienen. Bij het vaststellen van de relevante feiten en omstandigheden bestaat er een samenwerkingsverplichting tussen de vreemdeling en de minister. De minister stelt in stap 1 uiteindelijk de asielmotieven vast. In stap 2 toetst de minister deze asielmotieven op geloofwaardigheid. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen stap 2a en stap 2b. In stap 2a beoordeelt de minister of een vreemdeling voldoende objectief bewijsmateriaal heeft overgelegd om het betreffende asielmotief aannemelijk te maken. Indien er niet is voldaan aan stap 2a gaat de minister over naar stap 2b. In die stap toetst de minister aan vijf cumulatieve voorwaarden om de geloofwaardigheid te beoordelen. In de WI 2024/6 is bepaald dat als het asielmotief niet aan één of meerdere van de vijf voorwaarden voldoet, het niet geloofwaardig is. [5] Stap 2 wordt afgesloten met een eindconclusie over de geloofwaardigheidstoets. Tot slot wordt in stap 3 de besluitvorming samengevat en aangegeven welke geloofwaardig geachte asielmotieven worden doorgetoetst of, in het geval dat alle asielmotieven niet geloofwaardig geacht zijn, dat er geen verdere toets plaatsvindt.
9.2.
De rechtbank stelt vast dat eiseres weliswaar een aantal documenten heeft overgelegd maar dat deze niet haar volledige asielmotieven betreffen. Nu niet in geschil is dat de overgelegde documenten niet de volledige asielmotieven van eiseres onderbouwen, heeft de minister terecht verder getoetst aan stap 2b.
9.3.
In stap 2b wordt door de minister aan de cumulatieve voorwaarden getoetst. Deze cumulatieve voorwaarden volgen uit artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn [6] en zijn geïmplementeerd in artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000. In de Nederlandse taalversie van de richtlijnbepaling staat dat als volgt: “Wanneer lidstaten het beginsel toepassen, volgens welk het de taak van de verzoeker is zijn verzoek om internationale bescherming te staven, wordt de verzoeker, ondanks het eventuele ontbreken van bewijsmateriaal voor een aantal van de verklaringen van de verzoeker, geloofwaardig geacht en wordt hem het voordeel van de twijfel gegund, wanneer aan de volgende voorwaarden voldaan is: (…).” Met andere woorden: als de vreemdeling aan de vijf voorwaarden voldoet, leidt dit automatisch tot het geloofwaardig achten van het asielmotief. Dit is door de minister overgenomen in het beleid en de WI 2024/6.
9.4.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de preambule van de Kwalificatierichtlijn en het UNHCR-Handboek [7] , de jurisprudentie van het Hof van Justitie en de andere taalversies van de Kwalificatierichtlijn en publicaties van de EUAA [8] , uit artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn niet valt af te leiden dat de minister steeds zonder meer tot de conclusie kan komen dat een asielmotief niet geloofwaardig is als aan één of meerdere van de cumulatieve voorwaarden niet wordt voldaan.
9.4.1.
De rechtbank wijst in dit kader allereerst op de preambule van de Kwalificatierichtlijn, waarin wordt benadrukt dat het Verdrag van Genève en het Protocol van Genève de hoeksteen vormen van het internationale rechtsstelsel ter bescherming van vluchtelingen. [9] Gelet daarop moet worden onderkend dat het voordeel van de twijfel een vluchtelingrechtelijke betekenis heeft dat in het UNHCR-Handboek nader is uitgewerkt. Het UNHCR-Handboek geeft onder 203 en 204 aan hoe die beoordeling eruit ziet. Hieruit kan naar het oordeel van de rechtbank worden opgemaakt dat het voordeel van de twijfel pas aan het eind van de beoordeling van het asielrelaas wordt onderzocht en niet al na stap 2a van de WI 2024/6. Hieruit leidt de rechtbank dan ook af dat er aan het eind van de beoordeling van het asielrelaas nog steeds een integrale beoordeling moet plaatsvinden, waarin beoordeeld kan worden of alles overziende de vreemdeling het voordeel van de twijfel moet worden gegund en geconcludeerd kan worden dat het asielrelaas geloofwaardig is.
9.4.2.
Verder heeft het Hof van Justitie in het arrest X tegen Ierland overwogen dat
“wanneer niet cumulatief aan de voorwaarden in de punten a) tot en met e) van artikel 4, vijfde lid, is voldaan, bevestiging nodig kan zijn, in welk geval het mogelijk is dat de betrokken lidstaat met die asielzoeker moet samenwerken om alle elementen te verzamelen die het asielverzoek kunnen staven”. [10] In het arrest X en Y heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat
“bepaalde aspecten van de verklaringen van verzoeker, ondanks het eventuele ontbreken van bewijsmateriaal daarvoor, geen nadere bevestiging behoeven, mits aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 4, lid 5, onder a) tot en met e), van deze richtlijn is voldaan.” [11] Hieruit volgt dat een nadere bevestiging nodig is als niet aan de cumulatieve voorwaarden wordt voldaan en bewijsmateriaal voor de verklaringen van verzoeker ontbreekt. De mogelijkheid bestaat dus om een asielmotief in bepaalde gevallen geloofwaardig te achten ondanks dat niet aan alle cumulatieve voorwaarden is voldaan. Deze uitleg vindt steun in de Engelse, Franse en Duitse taalversies van artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn. Zo staat in de Engelse taalversie het volgende:
“… where aspects of the applicant’s statements are not supported by documentary or other evidence, those aspects shall not need conformation when the following conditions are met…”.De Duitse en Franse taalversies hebben dezelfde strekking als de Engelse taalversie.
9.4.3.
Tot slot wijst de rechtbank op een publicatie van het EASO (European Asylum Support Office, de voorganger van de EUAA) waarin staat vermeld:
“… given the limited scope of article 4 (5), a failure to meet such a condition cannot be conclusive as to the credibility of the applicant’s overall account.” [12] De EUAA heeft deze visie in de tweede editie van de publicatie herhaald:
“However, even though the requirements of Article 4 (5) are cumulative, it is important to underline that meeting or failing to meet the conditions in part or in full cannot be determinative of the overall assessment of facts and circumstances addressed in Article 4 (1)-(4) QD. The overall assessment has to be conducted applying all the EU law principles and standards”. [13]
9.4.4.
Uit het voorgaande blijkt dat het voldoen aan de cumulatieve voorwaarden dus niet doorslaggevend is om tot de geloofwaardigheid van een asielmotief te kunnen komen. De minister moet na toetsing aan de vijf cumulatieve voorwaarden, alle omstandigheden in samenhang beoordelen om eerst dan tot een conclusie over de geloofwaardigheid te komen. De werkwijze die uitgaat van een rechtstreeks verband tussen het voldoen aan de vijf cumulatieve voorwaarden en de conclusie over de geloofwaardigheid van het asielrelaas is in strijd met het Unierecht. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat in de geloofwaardigheidsbeoordeling op basis van de WI 2024/6 ten onrechte een integrale beoordeling van het asielrelaas ontbreekt. De werkwijze van de minister is daarmee niet in overeenstemming met het Unierecht.
9.5.
Ondanks dat de werkwijze die wordt gehanteerd een integrale beoordeling van de geloofwaardigheid niet voorschrijft, hetgeen volgens de rechtbank dus wel is vereist, kan het zijn dat in het concrete geval toch een integrale beoordeling heeft plaatsgevonden. In deze zaak blijkt daarvan niet. Op de zitting heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat de integrale beoordeling plaatsvindt bij de beoordeling van voorwaarde c, van artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000. De rechtbank volgt de minister hierin niet. Naast dat dit niet overeenkomt met wat de rechtbank hierboven heeft overwogen, blijkt niet hoe de minister bij de beoordeling van voorwaarde c de geloofwaardigheid in zijn geheel heeft beoordeeld en welke invloed alle naar voren gebrachte feiten en omstandigheden daarbij hebben gehad. Zo heeft de minister in het besluit, in het verweerschrift en op zitting niet alleen nagelaten om duidelijk te maken of en aan welke van de overige voorwaarden is voldaan, maar ook nagelaten duidelijk te maken of er niet aan is voldaan. Daardoor is onduidelijk gebleven in hoeverre de overige voorwaarden a, b, d en e, al dan niet aan eiseres zijn tegengeworpen en wat de invloed is van het wel of niet voldoen aan de voorwaarden of het niet tegenwerpen van de overige voorwaarden (sub a, b, d en e) uit artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 op de algehele geloofwaardigheid en het gunnen van het voordeel van de twijfel, dat in dat verband nog moet worden beoordeeld. Ook heeft de minister nagelaten om te motiveren in hoeverre de overige door eiseres gegeven verklaringen zijn betrokken bij de beoordeling van de algehele geloofwaardigheid van het asielrelaas. Uit de besluitvorming is ook niet gebleken dat de minister na afloop van de beoordeling van de vijf cumulatieve voorwaarden uit artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 ‘onder de streep’ nog eens naar het geheel heeft gekeken en heeft beoordeeld of alle feiten en omstandigheden bij elkaar genomen toch niet maken dat het voordeel van de twijfel moet worden gegund en het asielrelaas van eiseres geloofwaardig zou moeten worden geacht.
10. De rechtbank komt gelet op al het voorgaande tot de conclusie dat de minister bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres in strijd met het Unierecht heeft gehandeld door geen integrale beoordeling van het asielrelaas te maken. Het besluit is derhalve niet zorgvuldig tot stand gekomen en niet deugdelijk gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

11. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en behoeven de overige door eiseres aangevoerde gronden geen verdere bespreking. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De minister zal binnen zes weken een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
11.1.
De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.721,00 (1 punt voor het indienen van het beroepsschrift en 2 punten voor het verschijnen op de zittingen van
12 februari 2025 en 23 april 2025, met een waarde per punt van € 907,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 14 november 2024 niet-ontvankelijk;
  • vernietigt het bestreden besluit van 9 januari 2025;
  • draagt de minister op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten tot een bedrag van € 2.721,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, voorzitter, mr. M. Munsterman en
mr. N.M. van Waterschoot, leden, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Paragraaf C7/25.5.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
2.Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4158.
3.Zie de uitspraak van 7 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:139.
4.Zie paragraaf C1/4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
5.Zie ook paragraaf C1/4.3.2.6 van de Vc 2000.
6.Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking).
7.United Nations High Commissioner for Refugees, Handboek over de procedures en criteria voor het bepalen van de vluchtelingenstatus in het kader van het Verdrag van 1951 en het Protocol betreffende de status van vluchtelingen van 1967, Genève februari 2019.
8.European Union Agency for Asylum.
9.Overweging 4.
10.Punt 89 van het arrest X tegen Ierland van 29 juni 2023 (C-756/21, ECLI:EU:C:2023:523).
11.Punt 47 van het arrest X en Y van 9 november 2023 (C-125/22, ECLI:EU:C:2023:843).
12.Pagina 77 van “Judicial analysis: Evidence and credibility assessment in the context of the Common European Asylum System”.
13.Pagina 105 van “Judicial analysis: Evidence and credibility assessment in the context of the Common European Asylum System”, second edition.