ECLI:NL:RBDHA:2025:14867
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Kennelijke ongegrondverklaring van bezwaar tegen omgevingsvergunning voor dakkapel en dakverhoging
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een omgevingsvergunning die was verleend aan [vergunninghoudster] B.V. voor het plaatsen van een dakkapel en het verhogen van het dak van een woning. Het college verklaarde het bezwaar van de eiser kennelijk ongegrond, waarop de eiser beroep instelde. De rechtbank heeft de zaak op 20 juni 2025 behandeld, waarbij de eiser aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had afgezien van het horen van de eiser, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht, dat stelt dat van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. De rechtbank concludeerde dat de vergunning verleend kon worden, omdat er geen weigeringsgronden uit de Wabo van toepassing waren. De bezwaren van de eiser, die betrekking hadden op de gevolgen van het bouwplan voor zijn leefomgeving, konden niet leiden tot een weigering van de vergunning. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.