ECLI:NL:RBDHA:2025:14867

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2025
Publicatiedatum
10 augustus 2025
Zaaknummer
SGR 24/7428
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijke ongegrondverklaring van bezwaar tegen omgevingsvergunning voor dakkapel en dakverhoging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een omgevingsvergunning die was verleend aan [vergunninghoudster] B.V. voor het plaatsen van een dakkapel en het verhogen van het dak van een woning. Het college verklaarde het bezwaar van de eiser kennelijk ongegrond, waarop de eiser beroep instelde. De rechtbank heeft de zaak op 20 juni 2025 behandeld, waarbij de eiser aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had afgezien van het horen van de eiser, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht, dat stelt dat van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. De rechtbank concludeerde dat de vergunning verleend kon worden, omdat er geen weigeringsgronden uit de Wabo van toepassing waren. De bezwaren van de eiser, die betrekking hadden op de gevolgen van het bouwplan voor zijn leefomgeving, konden niet leiden tot een weigering van de vergunning. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/7428

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. S.V. Benjamin).

Inleiding

1. Bij besluit van 29 mei 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [vergunninghoudster] B.V. (vergunninghoudster) een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een dakkapel aan de achterzijde en het verhogen van het dak van de woning aan de [adres] in [plaats 1] .
1.1.
Bij besluit van 3 september 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Waar gaat deze zaak over?

2. Verweerder heeft aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor
voor het plaatsen van een dakkapel aan de achterzijde en het verhogen van het dak van de woning aan de [adres] in [plaats 1] .
2.1.
Eiser woont achter de woning aan de [adres] en vreest voor overlast vanwege het bouwplan. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond heeft verklaard. In eerste instantie had verweerder geconcludeerd dat het bezwaar van eiser ontvankelijk is en dat eiser zou worden uitgenodigd voor een hoorzitting, maar vervolgens is eiser niet gehoord op een hoorzitting.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de kennelijke ongegrondverklaring door verweerder van het bezwaar van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) af te hebben gezien van het horen van eiser omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is.
3.2.
Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is.
3.3.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat een bezwaar kennelijk ongegrond is wanneer er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. [1]
3.4.
De rechtbank overweegt dat het in deze zaak gaat om de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo. Deze aanvraag wordt getoetst aan artikel 2.10 van de Wabo. Dit artikel geeft een limitatief-imperatief stelsel weer. Dit betekent dat, indien één of meer van de weigeringsgronden uit artikel 2.10 van de Wabo zich voordoen, het bevoegde bestuursorgaan de vergunning moet weigeren. Als geen van de weigeringsgronden uit artikel 2.10 van de Wabo zich voordoen, moet de omgevingsvergunning worden verleend (de zogenaamde gebonden beschikking). Verweerder heeft daarbij dus geen ruimte meer om een belangenafweging te maken. Er geldt een zeer beperkt toetsingskader. In dit specifieke heeft verweerder geconcludeerd dat het bouwen van de dakkapel en het verhogen van het dak voldoen aan de regels van de geldende bestemmingsplannen, het Bouwbesluit 2012, de bouwverordening van de gemeente en de redelijke eisen van welstand. Daarom moet verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verlenen en is een belangenafweging niet aan de orde. De beoordeling van de gevolgen van de op grond van het bestemmingsplan toegestane activiteiten voor omwonenden – zoals hun privacy – heeft al plaatsgevonden in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan, waaraan het bouwplan voldoet, en kunnen dus niet meer aan de orde komen in het kader van de vergunningverlening. Dit heeft tot gevolg dat de bezwaren van eiser, die op de gevolgen van het bouwplan voor zijn leefomgeving en privacy zien, door verweerder terecht kennelijk ongegrond zijn verklaard. Deze bezwaren zijn van privaatrechtelijk aard en kunnen niet leiden tot weigering van de omgevingsvergunning en kunnen derhalve in deze procedure niet aan de orde komen. Daarvoor staat een civielrechtelijke rechtsgang voor eiser open.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1365.