Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van een eiser van Jemenitische nationaliteit, die op 1 april 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 21 augustus 2024 afgewezen, omdat hij van mening was dat de eiser geen gegronde vrees had voor vervolging bij terugkeer naar Jemen. De rechtbank heeft de zaak op 1 mei 2025 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de eiser niet in aanmerking komt voor bescherming, gezien de algemene situatie in Jemen en de persoonlijke omstandigheden van de eiser. De rechtbank oordeelt dat de minister in een nieuw besluit moet uitleggen waarom de humanitaire situatie in Jemen niet in overwegende mate kan worden toegeschreven aan het directe handelen van de strijdende partijen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eiser.