ECLI:NL:RBDHA:2025:14906

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
11 augustus 2025
Zaaknummer
NL24.33978
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Jemenitische eiser en de beoordeling van de veiligheidssituatie in Jemen

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van een eiser van Jemenitische nationaliteit, die op 1 april 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 21 augustus 2024 afgewezen, omdat hij van mening was dat de eiser geen gegronde vrees had voor vervolging bij terugkeer naar Jemen. De rechtbank heeft de zaak op 1 mei 2025 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de eiser niet in aanmerking komt voor bescherming, gezien de algemene situatie in Jemen en de persoonlijke omstandigheden van de eiser. De rechtbank oordeelt dat de minister in een nieuw besluit moet uitleggen waarom de humanitaire situatie in Jemen niet in overwegende mate kan worden toegeschreven aan het directe handelen van de strijdende partijen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eiser.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33978
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.H. van der Linden),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: mr. W. Epema).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag niet in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Eiser heeft op 1 april 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelt van Jemenitische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1997. De minister heeft met het bestreden besluit van 21 augustus 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
5. De rechtbank heeft het beroep op 1 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, G. Ahamed als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
6. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft verklaard dat hij Jemen heeft verlaten vanwege de oorlog en de gewapende milities die strijden. Bij terugkeer vreest eiser te worden gerekruteerd of vermoord door de Houthi’s, die in zijn woonplaats aanwezig zijn.
Het bestreden besluit
7. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister het volgende geloofwaardig geachte relevante asielmotief:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst.
8. De minister heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat eiser volgens de minister geen gegronde vrees heeft voor vervolging en hij bij terugkeer naar Jemen geen reëel risico loopt op ernstige schade. In het voornemen heeft de minister overwogen dat eiser niet tot een risicogroep behoort. De minister heeft tevens overwogen dat voor Jemen een hoge mate van willekeurig geweld wordt aangenomen (een minder uitzonderlijke situatie). Volgens de minister heeft eiser op basis van zijn individuele omstandigheden niet aannemelijk gemaakt waarom juist hij specifiek een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld ten opzichte van andere burgers. Hiertoe heeft de minister overwogen dat eiser inmiddels 27 jaar oud is en gestudeerd heeft en daarmee niet tot de doelgroep behoort voor rekrutering door de Houthi’s. Ook stelt de minister zich op het standpunt dat eiser niet wordt gevolgd in zijn stelling dat hij problemen heeft gehad met de Houthi’s of zelf persoonlijke problemen heeft ondervonden in Jemen. Aangezien volgens de minister de slechte humanitaire situatie in Jemen niet enkel en in overwegende mate wordt toegeschreven aan het conflict, kan dit niet worden betrokken bij de beoordeling of sprake is van een situatie zoals in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.

Persoonlijke problemen in land van herkomst

9. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij in aanmerking zou moeten komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Hiertoe voert eiser aan dat hij een gegronde vrees heeft voor vervolging door de Houthi’s vanwege de persoonlijke problemen die hij met de Houthi’s heeft ondervonden. Eiser stelt dat hij meermaals in zijn groentewinkel heeft geweigerd om aan de Houthi’s geld te geven en dat de Houthi’s hem daarbij één keer voor vijf dagen gevangen hebben genomen waarbij hij is mishandeld. Ook stelt eiser dat zijn broer heeft geweigerd om strijders van de Houthi’s te vervoeren naar het front en dat ook eiser daardoor gevaar loopt omdat de Houthi’s dit opvatten als een uiting van kritiek. Verder stelt eiser dat hij problemen heeft ondervonden met de Houthi’s bij controleposten. Ook het feit dat eiser Jemen heeft verlaten, zien de Houthi’s volgens eiser als kritiek en kan leiden tot vervolging.
10. De rechtbank is van oordeel dat de minister heeft kunnen overwegen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijke problemen met de Houthi’s heeft ondervonden. Immers, in het nader gehoor heeft eiser slechts verklaard dat hij één keer in zijn groentewinkel is benaderd door de Houthi’s, maar dat hij verder nooit met hen in aanraking is gekomen (p. 11). Verder verklaarde eiser tijdens dit gehoor ook in Sanaa als student nooit in aanraking te zijn gekomen met de Houthi’s (p. 7), nooit te zijn gevraagd om mee te strijden (p. 7), geen persoonlijke problemen te hebben gehad (p. 10) en geen problemen te hebben ondervonden bij controleposten (p. 13). Pas in de zienswijze en in de beroepsgronden heeft eiser gesteld wel problemen met de Houthi’s te hebben ondervonden. De rechtbank overweegt dat de zienswijze en de beroepsgronden niet zijn bedoeld om in een dusdanig laat stadium van de procedure verklaringen op essentiële onderdelen te wijzigen of aan te vullen. Het is aan eiser om zijn asielrelaas in de daarvoor bestemde gehoren, en in de correcties en aanvullingen daarop, naar voren te brengen. Eiser is in de gehoren voldoende in de gelegenheid gesteld zijn asielrelaas naar voren te brengen. Ook met de correcties en aanvullingen heeft eiser zijn verklaringen ter zake niet aangevuld dan wel gewijzigd. Dat eiser eerder niet uitgebreider zou hebben verklaard omdat hij dacht dat asielzoekers uit Jemen allemaal een verblijfsvergunning krijgen, leidt niet tot een ander oordeel. Immers, uit het rapport van het nader gehoor blijkt dat aan eiser is medegedeeld dat hij de waarheid moet spreken en volledig dient te antwoorden (p. 3). Ook is eiser gewezen op de mogelijke consequenties voor zijn asielaanvraag als blijkt dat hij niet de waarheid heeft gesproken of belangrijke informatie heeft achtergehouden (p. 3). Deze beroepsgrond slaagt niet.
Veiligheidssituatie in Jemen
11. Eiser voert verder aan dat de minister de situatie in Jemen onjuist heeft beoordeeld en onvoldoende gemotiveerd heeft waarom terugkeer naar Jemen geen verhoogd risico met zich mee zou brengen. Eiser stelt dat in Jemen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c (15c), van de Kwalificatierichtlijn. Ter onderbouwing verwijst eiser naar diverse documenten, waaronder de Kamerbrief over aanpassing landenbeleid Jemen van maart 2024, het ambtsbericht en andere landeninformatie. Verder verwijst eiser naar het arrest Sufi en Elmi van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 28 juni 2011 (ECLI:CE:ECHR:2011:0628JUD000831907) en naar het arrest X, Y, e.a. van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 november 2023 (ECLI:EU:C:2023:843).
12. Het landenbeleid van de minister voor Jemen volgt uit paragraaf C7/19.4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Dit beleid is op 22 april 2024 gewijzigd met WBV 2024/9. Sindsdien gaat de minister er niet langer vanuit dat sprake is van de meest uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld in Jemen, waarin iemand door zijn enkele aanwezigheid een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in bovengenoemd arrest van 9 november 2023 uitleg gegeven over de toepassing van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn en de verschillende gradaties van willekeurig geweld die voor kunnen komen. De minister heeft voor Jemen een hoge mate van willekeurig geweld aangenomen. Dat houdt in dat een vreemdeling uit Jemen op basis van zijn individuele omstandigheden aannemelijk moet maken waarom juist hij een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld ten opzichte van andere burgers.
13. De rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser, gezien de algemene situatie in Jemen, al dan niet in samenhang met zijn individuele omstandigheden, niet in aanmerking komt voor bescherming. Ter onderbouwing van dit oordeel verwijst de rechtbank naar de overwegingen in de uitspraak van deze rechtbank van 28 november 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:19859). De rechtbank maakt die overwegingen tot de hare. De minister dient uit te leggen waarom de humanitaire situatie in Jemen niet in overwegende mate kan worden geweten aan het directe handelen van de strijdende partijen. Dit is relevant voor de vraag of de beleidswijziging van april 2024, over het betrekken van persoonlijke en individuele omstandigheden bij Jemenitische asielaanvragen, rechtmatig is. Verder dient de minister inzichtelijk te maken hoe hij de informatie uit de ambtsberichten (waaronder het meest recente ambtsbericht van april 2025), het arrest Sufi en Elmi, en de invloed van de strijdende partijen en informatie over het actuele geweldsniveau in Jemen weegt in de beoordeling in het kader van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Zonder een duidelijke afweging hierover is niet uit te sluiten dat nog altijd sprake is van de meest uitzonderlijke situatie. De minister dient zowel de algemene veiligheidssituatie als de persoonlijke omstandigheden van eiser in samenhang te beoordelen. Het is zijn verantwoordelijkheid om vast te stellen of de humanitaire omstandigheden in Jemen voor eiser een daadwerkelijk risico opleveren op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer. Nu de minister dit heeft nagelaten, is het bestreden besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd. De minister zal dit in een nieuw besluit moeten beoordelen en motiveren. Dit moet hij doen in het licht van de veiligheidssituatie in het gebied waar eiser vandaan komt (zie de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2927). De rechtbank vindt steun voor haar oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:3154). Bij het nemen van een nieuw besluit zal de minister zich tevens moeten uitlaten over de inhoud van de door eiser op 25 april 2025 overgelegde links naar sociale media en daarbij – mede in het licht van hetgeen door eiser in beroep overigens ter zake is aangevoerd – rekenschap moeten geven van het bepaalde in Informatiebericht 2024/10 inzake de werkwijze politieke overtuiging. Het ligt daarbij op de weg van de minister om eiser te horen (zie pagina 3 van genoemd Informatiebericht).

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het besluit omdat het in strijd is met het motiveringsbeginsel. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer. De rechtbank ziet gelet op de aard van het gebrek geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. De minister zal een nieuw besluit op de aanvraag moeten nemen en daarbij rekening moeten houden met deze uitspraak.
15. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 21 augustus 2024;
  • draagt de minister op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Bunnik, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 juli 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.