Deze uitspraak betreft de geldigheidsduur van het aan eiseres verleende verblijfsrecht. Eiseres, een Ugandese nationaliteit, heeft op 4 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument als verzorgende ouder van haar minderjarig Nederlands kind. De minister heeft deze aanvraag ingewilligd, maar met een geldigheidsduur tot de dag waarop het kind 18 jaar wordt. Eiseres is het niet eens met deze geldigheidsduur en heeft bezwaar gemaakt, maar de minister heeft het besluit gehandhaafd. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 1 mei 2025 behandeld. Eiseres stelt dat er sprake is van een bijzondere afhankelijkheid tussen haar en haar dochter, maar de rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat er geen uitzonderlijke situatie is die voortgezet verblijfsrecht rechtvaardigt. De rechtbank oordeelt dat de minister de ingangsdatum van het verblijfsrecht van eiseres moet vaststellen, aangezien dit een relevant element is in de belangenafweging onder artikel 8 van het EVRM. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister en draagt deze op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiseres krijgt een vergoeding van haar proceskosten en het griffierecht van de minister moet worden vergoed.