ECLI:NL:RBDHA:2025:14950
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen voortduren van maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 augustus 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van een maatregel van bewaring die op 9 juni 2025 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan de eiser, een man van Marokkaanse nationaliteit. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 8 augustus 2025, waarbij de eiser en zijn gemachtigde via telehoren aanwezig waren. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring eerder getoetst in een uitspraak van 27 juni 2025 en moest nu beoordelen of het voortduren van de maatregel sinds het sluiten van het onderzoek in die voorgaande zaak op 20 juni 2025 rechtmatig was.
De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van de eiser niet slagen. De eiser stelde dat de minister niet aan de inspanningsverplichting had voldaan en dat er geen zicht op uitzetting was. De rechtbank verwees naar de eerdere uitspraak waarin al was geoordeeld dat de minister de inspanningsverplichting niet had geschonden en dat er concreet zicht op uitzetting aanwezig was. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
Daarnaast faalde de beroepsgrond van de eiser dat de minister niet voortvarend had gewerkt aan zijn terugkeer naar Marokko, Algerije of Frankrijk. De rechtbank stelde vast dat de minister wel degelijk had gerappelleerd bij de Marokkaanse en Algerijnse autoriteiten en dat er gesprekken met de eiser hadden plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat de bewaring rechtmatig voortduurde van 20 juni 2025 tot en met 8 augustus 2025. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.