ECLI:NL:RBDHA:2025:14950

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
12 augustus 2025
Zaaknummer
25.34882
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren van maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 augustus 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van een maatregel van bewaring die op 9 juni 2025 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan de eiser, een man van Marokkaanse nationaliteit. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 8 augustus 2025, waarbij de eiser en zijn gemachtigde via telehoren aanwezig waren. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring eerder getoetst in een uitspraak van 27 juni 2025 en moest nu beoordelen of het voortduren van de maatregel sinds het sluiten van het onderzoek in die voorgaande zaak op 20 juni 2025 rechtmatig was.

De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van de eiser niet slagen. De eiser stelde dat de minister niet aan de inspanningsverplichting had voldaan en dat er geen zicht op uitzetting was. De rechtbank verwees naar de eerdere uitspraak waarin al was geoordeeld dat de minister de inspanningsverplichting niet had geschonden en dat er concreet zicht op uitzetting aanwezig was. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.

Daarnaast faalde de beroepsgrond van de eiser dat de minister niet voortvarend had gewerkt aan zijn terugkeer naar Marokko, Algerije of Frankrijk. De rechtbank stelde vast dat de minister wel degelijk had gerappelleerd bij de Marokkaanse en Algerijnse autoriteiten en dat er gesprekken met de eiser hadden plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat de bewaring rechtmatig voortduurde van 20 juni 2025 tot en met 8 augustus 2025. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.34882

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. N. Birrou),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A, van Ittersum).

Inleiding

1. De minister heeft op 9 juni 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft beroepsgronden naar voren gebracht.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn via telehoren op zitting verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst in de uitspraak van 27 juni 2025. [2] Daarom staat nu alleen ter beoordeling of het voortduren van de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van het onderzoek in de voorgaande zaak op 20 juni 2025 rechtmatig is.
4. De rechtbank is van oordeel dat eisers beroepsgronden niet slagen en overweegt daartoe het volgende.
5. Eisers betoog dat de minister niet aan de inspanningsverplichting heeft voldaan en dat er geen zicht op uitzetting is, faalt. De rechtbank verwijst hiervoor naar de onder 3 genoemde uitspraak waarin al is geoordeeld dat de minister de inspanningsverplichting niet heeft geschonden, dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije en Marokko niet ontbreekt [3] en dat ook voor eiser concreet zicht op uitzetting aanwezig is. Eiser komt niet met een onderbouwd betoog waarom dat ten aanzien van het zicht op uitzetting nu anders zou zijn.
6. Eiser voert verder aan dat de minister niet voortvarend heeft gewerkt aan terugkeer naar Marokko, Algerije of Frankrijk. Ten aanzien van de aanvragen bij Marokko en Algerije blijkt uit het dossier niet dat de minister heeft gerappelleerd. Ook stelt eiser dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar zijn gestelde Franse nationaliteit. De stelling van de minister dat de Franse autoriteiten de nationaliteit van eiser niet hebben kunnen bevestigen, blijkt volgens hem nergens uit.
6.1.
Ook deze beroepsgrond faalt. Uit de voortgangsrapportage blijkt overduidelijk dat de minister heeft gerappelleerd bij zowel de Marokkaanse als de Algerijnse autoriteiten, namelijk op 4 juli en op 24 juli 2025. Ook zijn er twee vertrekgesprekken gevoerd met eiser op 8 en 24 juli 2025. Eisers betoog dat er ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar zijn gestelde Franse nationaliteit is in de onder rechtsoverweging 3 genoemde uitspraak al aan de orde geweest en heeft daarin niet tot een geslaagde beroepsgrond geleid. De rechtbank ziet geen nieuwe feiten en omstandigheden om tot een ander oordeel te moeten komen.
7. De rechtbank is verder van oordeel dat eisers verwijzing naar de conclusie van de AG van 1 augustus 2025 [4] waaruit volgt dat de bewaringsrechter gehouden is ambtshalve te toetsen of het terugkeerbesluit nog uitvoerbaar is, en of het beginsel van non-refoulement zich verzet tegen verwijdering, hem niet kan baten. Voor de rechtbank is niet gebleken van feiten en omstandigheden, die in dit verband van belang zouden kunnen zijn.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de bewaring in de periode van 20 juni 2025 tot en met 8 augustus 2025 rechtmatig voortduurt. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A. Postma, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
3.Zie voor Algerije ECLI:NL:RVS:2024:5027, en voor Marokko ECLI:NL:RVS:2025:219.
4.ECLI:EU:C:2025:625.