ECLI:NL:RBDHA:2025:14958

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
12 augustus 2025
Zaaknummer
AWB 24/2650
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van herhaalde aanvraag en huiselijk geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op humanitaire gronden. Eiseres, een Marokkaanse vrouw, had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen, en diende opnieuw een aanvraag in, die door de minister van Asiel en Migratie werd afgewezen op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als een herhaalde aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een hernieuwde beoordeling rechtvaardigden. Eiseres had eerder al een aanvraag gedaan op basis van huiselijk geweld, maar de rechtbank oordeelde dat de door haar ingebrachte nieuwe informatie niet relevant was voor de beoordeling van haar huidige aanvraag. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat de hoorplicht niet was geschonden. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/2650

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

V-nummer: [nummer]
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2023 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘tijdelijk humanitaire gronden’ afgewezen. Daarnaast heeft verweerder eiseres een inreisverbod voor de duur van twee jaren opgelegd.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij besluit van 31 januari 2024 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Zij heeft tevens de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (AWB 24/2651).
De rechtbank heeft het beroep, samen met het beroep van [naam] (AWB 24/2653), op 3 juli 2025 op zitting behandeld. Eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1984 en bezit de Marokkaanse nationaliteit. [naam] is de minderjarige dochter van eiseres. Zij is op [datum] 2014 in Nederland geboren. Eiseres heeft op 8 maart 2023 de hier aan de orde zijnde aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘tijdelijk humanitaire gronden’ op grond van huiselijk geweld ingediend.
Besluitvorming
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daar heeft verweerder het navolgende aan ten grondslag gelegd. Eiseres heeft eerder, op 27 september 2017, een aanvraag ingediend voor hetzelfde verblijfsdoel met een beroep op het beleid voor slachtoffers van huiselijk geweld. Deze aanvraag is bij besluit van 22 december 2017 afgewezen. In dit besluit heeft verweerder aangenomen dat eiseres slachtoffer is geworden van huiselijk geweld, maar heeft verweerder niet aannemelijk geacht dat eiseres zich niet kan onttrekken aan het huiselijk geweld door zich in haar land van herkomst Marokko te vestigen of door daar de bescherming in te roepen van de autoriteiten. De door eiseres aangewende rechtsmiddelen tegen dat besluit hebben niet tot een andere uitkomst geleid. Vervolgens heeft eiseres op 24 februari 2021 wederom een aanvraag voor een verblijfsvergunning met hetzelfde verblijfsdoel ingediend. Deze aanvraag is door verweerder bij besluit van 18 april 2021 als herhaalde aanvraag op grond van artikel 4:6 van de Awb afgewezen. Ook dit besluit staat in rechte vast. Verweerder heeft zich in het primaire besluit op het standpunt gesteld dat eiseres geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aan de hier aan de orde zijnde aanvraag ten grondslag heeft gelegd. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd.
Beoordeling van de beroepsgronden
Herhaalde aanvraag
3. Eiseres betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is van een herhaalde aanvraag. Verweerder heeft namelijk ten onrechte een in het verleden door haar gestuurde brief aan de Koning aangemerkt als een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor het verblijfsdoel tijdelijke humanitaire gronden. De afwijzing hiervan is dus een op onjuiste grondslag gebaseerd en daardoor kan er nu geen sprake zijn van een herhaalde aanvraag.
3.1.
Dit betoog slaagt niet. Wat de intentie van eiseres met het schrijven van haar brief destijds ook was, vast staat dat verweerder de brief heeft aangemerkt en beoordeeld als een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel ‘tijdelijke humanitaire gronden’. Het desbetreffende besluit van 22 december 2017 staat in rechte vast. Nu de huidige aanvraag op hetzelfde verblijfsdoel ziet, heeft verweerder deze terecht beschouwd als een herhaalde aanvraag.
Nieuwe feiten of veranderde omstandigheden
4. Eiseres betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Bij de eerdere procedures is namelijk niet betrokken dat zij aangifte heeft gedaan van seksuele uitbuiting, mishandelingen en bedreigingen. Daarnaast heeft eiseres een rapport over haar situatie van Presentie Zorg overgelegd en zich beroepen op een artikel uit de Marokkaanse krant Aujourd’hui over familiaal geweld. Inmiddels is eiseres met haar dochter uitgezet naar Marokko en bevinden zij zich in een onhoudbare situatie. Haar familie is in de eer aangetast en heeft eiseres en haar dochter opgesloten thuis waar zij gedwongen worden om in het huishouden te werken. Ter onderbouwing heeft eiseres foto’s overgelegd.
4.1.
Op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is de aanvrager, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
4.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), waaronder de uitspraak van 23 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3131), volgt dat als een bestuursorgaan ervoor kiest om op een opvolgende aanvraag met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb te beslissen, de bestuursrechter, aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en eventueel door het bestuursorgaan gevoerde beleid, toetst of het bestuursorgaan zich terecht, en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Verder volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 27 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4250), dat onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden wordt begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en daarom behoorden te worden aangevoerd, als ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten en omstandigheden. Wanneer hieraan is voldaan, doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een – hernieuwde – toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat wat alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de door eiseres ingebrachte aangifte tegen haar ex-partner vanwege onder meer het huiselijk geweld niet kan worden aangemerkt als rechtens relevant nieuw feit of veranderde omstandigheid. In het besluit van 22 december 2017 is namelijk reeds door verweerder aangenomen dat eiseres slachtoffer is geworden van huiselijk geweld door toedoen van haar ex-partner. Met de aangifte is niet aannemelijk gemaakt dat eiseres (met haar dochter) zich niet kan onttrekken aan het huiselijk geweld door vestiging in haar land van herkomst. Ook volgt daaruit niet dat zij geen bescherming kan krijgen van de autoriteiten aldaar. Het door eiseres overgelegde rapport van Presentie Zorg uit juni 2023 kan evenmin afdoen aan de eerdere afwijzing van de aanvraag. In dit rapport wordt onder meer de (medische) situatie van eiseres uiteengezet en wordt ingegaan op de relatie van eiseres met haar ex-partner. Daarnaast wordt vermeld dat eiseres zelf stelt niet terug te kunnen keren naar Marokko omdat haar familie haar daar makkelijk kan opsporen. Ook dit rapport maakt niet aannemelijk dat eiseres zich niet kan onttrekken aan het huiselijk geweld in het land van herkomst. Daarbij is van belang dat het rapport voornamelijk is gebaseerd op eigen verklaringen van eiseres en daarnaast – subjectieve – verklaringen van haar zus en haar begeleidster. Enige nadere, objectieve onderbouwing ontbreekt.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ook terecht op het standpunt gesteld dat hetgeen eiseres heeft aangevoerd over haar huidige situatie in Marokko niet ter zake doet in het kader van de hier aan de orde zijnde aanvraag. Deze omstandigheden zien namelijk niet op het huiselijk geweld door de ex-partner in Nederland, maar op de gestelde slechte wijze waarop eiseres door haar familie wordt behandeld. Uit paragraaf B8/2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) volgt als voorwaarde voor verlening van een reguliere verblijfsvergunning aan een slachtoffer van huiselijk geweld dat het slachtoffer zich niet kan onttrekken aan het huiselijk geweld door vestiging in het land van herkomst. Bovendien mag het huiselijk geweld geen relatie hebben met eer(wraak). De overgelegde foto’s en het onvertaalde krantenartikel over familiaal geweld in Marokko, houden verband met (gestelde) eer(wraak). Deze informatie kan derhalve niet worden betrokken bij de beoordeling van de door eiseres ingediende aanvraag voor een ander verblijfsdoel. Overigens heeft verweerder ter zitting nog naar voren gebracht dat eiseres er bij haar gedwongen uitzetting naar Marokko in augustus 2023 zelf voor heeft gekozen om zich te vestigen bij haar aldaar wonende familie, terwijl zij ook gebruik had kunnen maken van de haar geboden ondersteuningsmogelijkheden om zich elders in Marokko te (her)vestigen. Verweerder heeft er tot slot terecht op gewezen dat eiseres, indien zij van mening is dat zij voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning in verband met eergerelateerd geweld, een daartoe strekkende aanvraag kan indienen.
4.5.
Gelet op het bovenstaande heeft verweerder terecht en deugdelijk gemotiveerd de aanvraag van eiseres afgewezen op grond van artikel 4:6, tweede lid van de Awb, vanwege het ontbreken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
5. Eiseres voert aan dat afwijzing van de aanvraag in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Eiseres heeft in het kader van het door haar gestelde familie- en gezinsleven geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die niet reeds zijn beoordeeld in de eerdere besluiten van 22 december 2017, 6 oktober 2020 en 18 april 2021. Verweerder wijst er terecht op dat in die besluiten al is geconcludeerd dat eiseres en haar dochter hun familie- en gezinsleven kunnen voortzetten in Marokko. Eiseres heeft verder gesteld dat het besluit in strijd is met haar in Nederland opgebouwde privéleven. Nu eiseres deze stelling op geen enkele wijze heeft toegelicht of onderbouwd, kan dit betoog alleen daarom al niet kan slagen.
Hoorplicht
6. Eiseres betoogt tot slot dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen in bezwaar mag afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het in bezwaar aangevoerde niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat. Aan die maatstaf is in dit geval voldaan. Hierbij is van belang dat eiseres eerder meerdere aanvragen voor hetzelfde verblijfsdoel heeft ingediend. Gelet op wat hiervoor is overwogen over de door eiseres ten behoeve van haar huidige aanvraag naar voren gebrachte feiten of omstandigheden, kon het voor verweerder op voorhand duidelijk zijn dat het bezwaar niet kon leiden tot een ander standpunt over de toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb dan in het primaire besluit. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.