Op 11 augustus 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie aan eiser is opgelegd. De maatregel is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft op 30 juni 2025 een besluit ontvangen waarin deze maatregel is opgelegd. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 5 augustus 2025 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft ambtshalve de rechtmatigheid van de bewaring getoetst, aangezien eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen de maatregel. Na bestudering van het dossier heeft de rechtbank vastgesteld dat de gronden voor de bewaring zowel zwaar als licht zijn en voldoende zijn toegelicht. De wens van eiser om met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) te vertrekken, leidt niet tot de conclusie dat een lichter middel moet worden opgelegd, omdat eiser momenteel niet in het bezit is van een geldig reisdocument.
De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er zicht is op uitzetting naar Tunesië, aangezien er een aanvraag voor een laissez-passer loopt bij de Tunesische autoriteiten. De minister heeft op zitting toegelicht dat er geen aanwijzingen zijn dat de Tunesische autoriteiten niet willen meewerken aan de terugkeerprocedure van eiser. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.