5.2.Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de opsteller van het bestreden besluit niet op de hoogte was van (toentertijd zeer recente) jurisprudentie van de Afdeling waaruit volgt dat verweerder gehouden was de mogelijke toekomstige politieke activiteiten van eiser bij terugkeer naar Rwanda mee te nemen bij de beoordeling.Dit neemt evenwel niet weg dat aan het bestreden besluit een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek kleeft. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren, omdat aannemelijk is dat eiser daardoor niet is benadeeld. Eiser heeft immers eerst ná de wijziging van het bestreden besluit beroep ingesteld en de gestelde benadeling - van een lagere dwangsom – acht de rechtbank geen benadeling in de zin van artikel 6:22 van de Awb. Een dwangsom is immers geen schadevergoeding, maar een prikkel om te beslissen.
Politieke overtuiging en de daaruit voortvloeiende vrees voor vervolging
6. De rechtbank zal eerst de standpunten van partijen samengevat weergeven. Vervolgens zal de rechtbank de verschillende elementen bespreken. Dit laat onverlet dat de rechtbank een integrale beoordeling heeft gemaakt.
Samenvatting beroepsgronden
7. Eiser voert aan dat verweerder de problemen als gevolg van zijn RNC-lidmaatschap ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Volgens eiser zou hij eigenlijk alleen al vanwege zijn lidmaatschap van de RNC in de negatieve belangstelling staan van de autoriteiten. De rechtbank heeft in de uitspraak van 22 mei 2023 verder bevestigd dat uit landeninformatie blijkt dat ook niet-prominente RNC-leden in de negatieve aandacht kunnen staan.Verweerder heeft bij de beoordeling van dit relevante element niet gehandeld in overeenstemming met hetgeen de rechtbank heeft overwogen in de uitspraak van 22 mei 2023. Verweerder heeft ook niet in overeenstemming gehandeld met wat de rechtbank heeft overwogen over de e-mail van [naam 2], zijn voormalig supervisor bij de bank waar hij werkzaam was (BRD). Daar komt nog bij dat hij ook om andere redenen aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling staat van de Rwandese autoriteiten. Het gaat volgens eiser om een combinatie van (risico verhogende) factoren. Eiser is RNC-lid, is gearresteerd, heeft geweigerd de RPF-eed af te leggen, heeft een kritisch artikel gepubliceerd over de genocidewetgeving en wordt strafrechtelijk vervolgd. Verweerder heeft dit onvoldoende in samenhang bezien. Eiser voert ook aan dat hij vanwege het publiceren van een wetenschappelijk artikel waarin hij kritiek uit op de genocidewetgeving problemen heeft ondervonden van de autoriteiten. Het artikel is, anders dan verweerder stelt, nog altijd op zijn LinkedIn pagina te vinden. Bovendien levert het online opzoeken van de naam van eiser meerdere zoekresultaten op. Verweerder heeft verder ten onrechte de oproep van het Rwanda Investigations Bureau (RIB) niet laten onderzoeken. Het betreft weliswaar een kopie, maar dat maakt niet dat verweerder daar aan voorbij mag gaan. Uit het online strafdossier van eiser blijkt bovendien dat er een strafrechtelijke procedure is geopend. Deze ligt nu stil, maar kan zomaar worden hervat bij terugkeer.
8. Verweerder acht eisers problemen vanwege zijn lidmaatschap bij het RNC en het weigeren van de RPF-eed ongeloofwaardig. Daaraan legt verweerder allereerst ten grondslag dat de gestelde arrestatie door de veiligheidsdiensten niet wordt gevolgd. Aan de door eiser ingebrachte e-mail van [naam 2] (afkomstig van een gmail-account) kan niet de waarde worden toegekend die eiser daaraan gehecht wil zien. Een dergelijk account kan immers door een ieder worden aangemaakt en beheerd, zodat niet kan worden vastgesteld dat de email daadwerkelijk van haar afkomstig is. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk in de negatieve belangstelling staat van de autoriteiten. Redengevend is dat niet alle RNC-leden, maar vooral de hoger geplaatste leden, gevaar lopen in Rwanda. Eiser is verder in 2014 teruggekeerd naar Rwanda en heeft in de vier jaar daarna geen problemen ondervonden. Bovendien is eiser geen actief lid. Dat eiser door het weigeren van de RPF-eed in de problemen is gekomen acht verweerder evenzo ongeloofwaardig omdat eiser - ondanks zijn gestelde arrestatie, het weigeren van de eed en de gestelde bedreigingen - alsnog een meer vertrouwelijke functie heeft gekregen binnen de aan de overheid gelieerde bank (BRD). Verweerder handhaaft ten slotte zijn standpunt dat ongeloofwaardig is dat eiser naar aanleiding van zijn artikel een oproep van 10 april 2020 heeft ontvangen van het RIB en dat er een aanval heeft plaatsgevonden op zijn huis. De oproep van het RIB betreft een kopie en kan niet worden onderzocht op echtheid. Het wordt desondanks gezien als een begin van bewijs, maar dan nog is niet bekend wat de reden is voor de oproep. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het juist is dat het artikel wel online valt te raadplegen, maar dat het onwaarschijnlijk is dat de oproep te maken heeft met het artikel. Uit de in beroep overgelegde stukken uit het online strafdossier blijkt verder dat de strafprocedure jegens eiser is beëindigd en het niet aannemelijk is dat die zal worden voortgezet.
9. Het is niet in geschil dat uit de algemene landeninformatie blijkt dat ook niet-actieve RNC-leden in de negatieve belangstelling van de autoriteiten kunnen staan. Dit heeft de rechtbank ook nadrukkelijk overwogen in haar uitspraak van 22 mei 2023.Wat duidelijk uit de landeninformatie naar voren komt is dat de Rwandese autoriteiten zeer hard optreden tegen personen die – in de ogen van de autoriteiten - een gevaar vormen voor de nationale veiligheid. Personen die het niet eens waren met de koers van het land en die kritiek leverden op de autoriteiten, liepen risico op intimidatie, mishandeling, verdwijning dan wel incommunicado detentie, en in enkele gevallen moord.Politieke partijen zoals de RNC worden bestempeld als terroristische organisaties.Verweerder stelt echter terecht dat dit niet betekent dan alle RNC-leden bij terugkeer in de negatieve belangstelling staan. De voorbeelden die worden genoemd in de landeninformatie betreffen immers alle ofwel actieve leden ofwel leden waarbij ook andere redenen bestonden waardoor zij in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staan. Hierbij komt dat eiser als RNC-lid vanuit Zuid-Afrika in 2014 naar Rwanda is teruggekeerd en hij nadien zonder problemen (tot naar gesteld 2018) in Rwanda heeft verbleven, ondanks dat zijn artikel al eens (in 2015) was gepubliceerd. Eiser heeft destijds ook zonder problemen bij een overheidsorganisatie (het openbaar ministerie) gewerkt. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte beoordeeld of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat de gestelde problemen met de autoriteiten geloofwaardig zijn en of hij persoonlijk in de negatieve aandacht van de autoriteiten staat. Eisers enkele lidmaatschap van de RNC is, nu hij naar eigen zeggen geen actief lid is, daartoe onvoldoende.
10. Het is niet in geschil dat eiser op 1 juni 2018 is gaan werken bij de BRD en dat hij na indiensttreding heeft geweigerd de RPF-eed af te leggen. Dit is een eed waarbij trouw wordt gezworen aan de regeringspartij RPF. Verweerder heeft verder onderkend dat eiser zich door het weigeren van de eed heeft blootgegeven als tegenstander van de RPF. Ook wordt geloofwaardig geacht dat bij de collega’s van eiser bekend was dat hij RNC-lid was. Dit betekent dat aannemelijk is dat de autoriteiten op de hoogte konden zijn van de politieke overtuiging van eiser. Desondanks heeft eiser (reeds) vier maanden na indiensttreding bij de BRD een meer vertrouwelijke functie gekregen met toegang tot gevoelige informatie. Verweerder heeft in dat kader kunnen opmerken dat niet te volgen is dat eiser in de negatieve belangstelling zou hebben gestaan van de autoriteiten na de weigering van de RPF-eed, hij begin juni 2018 ontvoerd zou zijn en bedreigd zou zijn door collega’s (waaronder leidinggevenden), maar hij vervolgens toch binnen een tijdsbestek van een paar maanden binnen de BRD een meer vertrouwelijke functie zou hebben gekregen. Van eiser mag worden verwacht dat hij beter kan toelichten hoe deze – op het eerste oog niet met elkaar verenigbare - gebeurtenissen zich tot elkaar verhouden. Eiser heeft echter (ook ter zitting) volstaan met de verklaring dat zijn werk moet worden gescheiden van zijn problemen met de autoriteiten. Dit neemt deze bevreemdende gang van zaken niet weg, te meer daar eiser naar gesteld ook op werk en door collega’s (waaronder zijn leidinggevende, het hoofd personeelszaken en twee directeuren van de Raad van Toezicht) bedreigd zou zijn vanwege zijn politieke overtuiging.Verweerder heeft dit element dus niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
Publicatie van een artikel over de genocidewetgeving en strafrechtelijke vervolging
11. De rechtbank stelt vast dat verweerder het bestaan van het artikel niet in twijfel trekt en ook niet twijfelt aan het gegeven dat het artikel (zowel in 2015 als in 2018) online is gepubliceerd. De rechtbank heeft zelf vastgesteld dat het artikel nog altijd online valt te raadplegen en dit heeft verweerder ter zitting erkend. Verweerder is eiser gevolgd in zijn toelichting op dit artikel (wat in dat artikel vermeld zou staan). Verder blijkt uit de door eiser overgelegde landeninformatie dat (wetenschappelijke) artikelen door de autoriteiten kunnen worden opgevat als genocideontkenning en als zodanig worden vervolgd.Verweerder heeft echter in het bestreden besluit en met wat ter zitting naar voren is gebracht voldoende gemotiveerd waarom de gestelde problemen naar aanleiding van het artikel van eiser ongeloofwaardig zijn. Hierbij is van belang dat uit de door eiser (deels in beroep) overgelegde stukken op geen enkele manier valt af te leiden dat eiser als gevolg van het gepubliceerde artikel (of van zijn politieke overtuiging in algemene zin) in de negatieve belangstelling heeft gestaan van de autoriteiten. Sterker nog, uit de door eiser overgelegde aangifte van zijn voormalige werkgever BRD en de daarna getroffen schikking blijkt dat sprake is geweest van een beschuldiging van fraude bij eisers poging een Noors visum te verkrijgen in 2019. Verweerder heeft nog een uitdraai overgelegd waarin de Noorse autoriteiten bevestigen dat eiser bij het aanvragen van een Schengenvisum onjuiste informatie heeft verschaft door vervalste documenten te overleggen. De door eiser in beroep overgelegde uitspraak van de Rwandese rechtbank, de oproep van de RIB en de overige door eiser overgelegde stukken die betrekking lijken te hebben op een juridische procedure in Rwanda, lijken (inhoudelijk en chronologisch) het gevolg te zijn van die beschuldigingen van fraude van zijn voormalige werkgever. De enkele oproep van het RIB van 10 april 2020, waarvan verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat deze niet op echtheid kan worden onderzocht, lijkt in het geheel niet te worden genoemd in die (strafrechtelijke) stukken, nog los van deze omstandigheid dat deze oproep mogelijk ook in verband kan worden gebracht met de beschuldigingen van fraude. Dat al deze stukken toch moeten worden gezien in het licht van eisers RNC-lidmaatschap, zijn artikel en de weigering van het afleggen van de RPF-eed, is uitsluitend een vermoeden van eiser dat geen steun vindt in de stukken. De enige concrete aanwijzing dat eiser mogelijk in de negatieve belangstelling heeft gestaan, valt dus op geen enkele wijze te herleiden tot zijn politieke overtuiging (en juist wel tot de beschuldiging van fraude door zijn voormalige werkgever). Voor zover eiser onder verwijzing naar het Thematisch ambtsberichtheeft betoogd dat sprake is van manipulatie door de autoriteiten en de strafrechtelijke procedure op oneigenlijke gronden wordt gevoerd, ziet de rechtbank, alles in samenhang beoordelend, daarvoor onvoldoende grond. Ook een schikking hoeft niet in de weg te staan aan een strafrechtelijke vervolging (wegens fraude). Verweerder heeft het daarbij bevreemdend mogen achten dat eiser nooit eerder heeft gesproken over deze beschuldigingen van fraude. Dat eiser hierover niet heeft verklaard omdat hij dacht dat de zaak teneinde was gekomen met de schikking, zoals hij ter zitting heeft toegelicht, acht de rechtbank onvoldoende redengevend. Dat eiser op oneigenlijke gronden zou worden beschuldigd van fraude, zou immers een belangrijk aspect vormen van zijn asielrelaas. Er bestaat dus geen grond voor de stelling van eiser dat uit de door hem overgelegde (strafrechtelijke) stukken volgt dat hij in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat vanwege het (opnieuw) publiceren van het artikel of van zijn politieke overtuiging in algemene zin.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder nader en deugdelijk gemotiveerd waarom aan de door eiser overgelegde e-mail niet de door eiser gewenste bewijswaarde kan worden toegekend (ten aanzien van de gestelde ontvoering). Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet kan worden geverifieerd van wie deze email afkomstig is. Hierbij komt dat de inhoud zodanig summier is dat het niet meer behelst dan een bevestiging van eisers vraagstelling. Van verweerder kan, bij een gebrek aan verificatiemogelijkheden dat het daadwerkelijk om eisers voormalige supervisor gaat, niet worden verwacht dat hij aanvullende vragen stelt aan de opsteller van de e-mail, nog los van privacyoverwegingen. Verweerder heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank met deze motivering navolging gegeven aan de opdracht van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 22 mei 2023.Het heeft op de weg van eiser gelegen om aannemelijk te maken dat de email daadwerkelijk van haar afkomstig was, in welk kader eiser alsnog contact met haar had kunnen opnemen om tot een nadere onderbouwing te komen (al dan niet bijvoorbeeld via LinkedIn of Facebook).
13. Uit de hiervoor besproken elementen volgt, ook in samenhang bezien, dat verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiser problemen heeft ondervonden vanwege zijn politieke overtuiging. Enerzijds omdat een aantal gestelde problemen van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig zijn bevonden en anderzijds omdat de gestelde problemen die uit de strafrechtelijke stukken blijken, het gevolg lijken te zijn van beschuldigingen van fraude en dus geen verband houden met zijn politieke overtuiging. De beroepsgronden van eiser slagen dus niet.
(Toekomstig) risico op vervolging bij terugkeer
14. Voor zover eiser stelt dat hij bij terugkeer het risico loopt (alsnog) strafrechtelijk te worden vervolgd door de Rwandese autoriteiten, overweegt de rechtbank als volgt.