ECLI:NL:RBDHA:2025:1500

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
NL24.28155
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Somalische minderjarige met beroep op geloofwaardigheid en adequate opvang

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 3 februari 2025, wordt het beroep van een Somalische minderjarige eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag beoordeeld. Eiseres, geboren in 2009, diende op 30 januari 2023 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister van Asiel en Migratie op 5 juli 2024 als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep en concludeert dat de minister de afwijzing terecht heeft gedaan. De rechtbank oordeelt dat de minister het asielrelaas van eiseres niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden, onder andere omdat eiseres onvoldoende gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd over haar ervaringen met Al-Shabaab. De rechtbank wijst erop dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met de leeftijd en culturele achtergrond van eiseres, en dat de minister niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat er geen reëel risico op ernstige schade bestaat bij terugkeer naar Somalië. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28155

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.A. Hardoar),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Eiseres is van Somalische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2009. Zij heeft op 30 januari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 5 juli 2024 afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 3 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van haar beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is omdat de minister het asielrelaas van eiseres niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden. De minister mag aan eiseres ook een terugkeerbesluit opleggen
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiseres legt aan haar asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiseres woonde in de wijk [locatie 1] in Mogadishu waar het onrustig was. Naar aanleiding van een incident met een bende is eiseres naar de wijk [locatie 2] verhuisd. Hier zat zij naar eigen zeggen op de koranschool. Op een dag kwam Al-Shabaab langs en werd een groep meisjes aangewezen die zij wilden meenemen als toekomstige huwelijkspartners. Eiseres werd ook aangewezen. Zij moest zich binnen twee weken gereed maken. Eiseres wilde niet meegaan en haar familie was hier ook op tegen. Door middel van een list heeft de familie van eiseres het voor elkaar gekregen om een week extra tijd te krijgen van Al-Shabaab, waardoor eiseres de gelegenheid had om Somalië tijdig te verlaten. Eiseres vreest bij terugkeer door Al-Shabaab te worden meegenomen en te worden herbesneden en uitgehuwelijkt.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Problemen met Al-Shabaab.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat de identiteit nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig zijn. De minister gelooft niet dat eiseres problemen heeft ondervonden van Al-Shabaab. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag moet worden afgewezen.
Heeft de minister voldoende rekening gehouden met de leeftijd en de culturele achtergrond van eiseres?
6. Eiseres betoogt allereerst dat de minister bij de behandeling van de zaak en bij de gehoren niet of althans niet kenbaar rekening heeft gehouden met het feit dat eiseres ten tijde van de gehoren een kind was van 13/14 jaar oud. Eiseres wijst erop dat van meisjes van die leeftijd die afkomstig zijn uit een streng Islamitisch milieu minder mag worden verwacht dan van een Europees kind van dezelfde leeftijd. In de cultuur waarin eiseres is opgegroeid is het ongepast dat vrouwen, laat staan minderjarige meisjes, vragen stellen ten aanzien van zaken waarmee ze worden geconfronteerd. Dat eiseres daarom niet altijd goed kan verklaren over de achtergrond van bepaalde gebeurtenissen of omstandigheden, kan haar in het licht hiervan dan ook niet worden aangerekend.
7. Het betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat voldoende rekening is gehouden met het ontwikkelingsniveau en het referentiekader van eiseres als minderjarige. Zo is er tijdens het gehoor regelmatig aan eiseres gevraagd hoe het met haar ging en of zij de tolk nog goed kon verstaan. Hierop heeft eiseres geantwoord dat het goed ging en dat zij de tolk goed kon verstaan. Verder is er meerdere keren een samenvattende vraag gesteld aan eiseres om te controleren dat alles goed was opgeschreven. De minister heeft verder bij zijn standpunt mogen betrekken dat eiseres vijf jaar in een miljoenenstad heeft verbleven waar zij toegang had tot onder meer scholing en dat dit betekent dat er van eiseres verwacht mag worden dat zij begrijpt wat er van haar verwacht wordt en zij antwoord kan geven op de vragen, zeker als die zien op gebeurtenissen die zij zelf stelt te hebben meegemaakt en beleefd. De rechtbank ziet geen reden voor het oordeel dat de minister zijn standpunt niet voldoende zou hebben gemotiveerd.
Heeft de minister de gestelde problemen met Al-Shabaab ongeloofwaardig mogen vinden?
8. Eiseres betoogt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat ongeloofwaardig is dat zij problemen heeft ondervonden van Al-Shabaab. Eiseres verwijst naar het algemeen Ambtsbericht Somalië van juni 2023 (AAB 2023), waaruit volgens haar volgt dat Al-Shabaab wel degelijk invloed heeft in Mogadishu, ook al staat de stad niet onder haar directe controle. Ook volgt uit het AAB 2023 dat Al-Shabaab haar operaties in de verslagperiode heeft opgeschroefd en dat als gevolg daarvan een verhoogd aantal geweldsincidenten is gerapporteerd. Verder volgt volgens eiseres uit het AAB 2023 dat ondanks het feit dat Al-Shabaab Mogadishu al jaren niet meer onder controle heeft er alsnog een groot netwerk van aanhangers en informanten in de stad te vinden is. Eiseres wijst erop dat uit het AAB 2023 ook blijkt dat dat Al-Shabaab meisjes bleef dwingen tot huwelijken en meisjes bleef ontvoeren en misbruiken. Daarmee past de kern van het relaas van eiseres, namelijk dat ze werd aangewezen als toekomstig huwelijkskandidaat voor leden van Al-Shabaab en dat het weigeren van medewerking met de dood werd bestraft, volgens haar in het beeld zoals dat naar voren komt in deze landeninformatie. Dat eiseres een en ander via haar leraar heeft vernomen maakt volgens haar niet dat haar relaas om die reden minder geloofwaardig zou zijn. Verder wijst eiseres op een artikel van [naam] in het Tijdschrift voor Asiel en Migrantenrecht waaruit volgens haar volgt dat Al-Shabaab niet altijd een vaste werkwijze hanteert. [1] Voorts wijst eiseres op een brief van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) van 25 november 2024. Daaruit volgt volgens eiseres dat de veiligheidssituatie in Mogadishu is verslechterd. Gezien voorgaande stelt de minister zich volgens eiseres ten onrechte op het standpunt dat zij geen risico zou lopen op uithuwelijking en herbesnijdenis.
9. Het betoog slaagt niet. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat het asielmotief over de problemen door Al-Shabaab ongeloofwaardig is. De minister baseert dit standpunt niet ten onrechte op de omstandigheid dat uit het AAB 2023 volgt dat Al-Shabaab al zeer lange tijd geen (delen van) Mogadishu in handen heeft en dat het asielrelaas van eiseres, anders dan zij betoogt, in de kern niet strookt met wat over Al-Shabaab en hun positie in Mogadishu bekend is. Weliswaar kan uit het AAB 2023 worden opgemaakt dat dat er informanten van Al-Shabaab aanwezig zijn en dat er persoonsgerichte aanslagen plaatsvinden op ambtenaren, politici, journalisten en mensenrechtenactivisten, niet blijkt daaruit dat Al-Shabaab in Mogadishu een zodanige positie heeft dat het in staat is om openlijk en op een min of meer gestructureerde wijze kinderen te ronselen en te rekruteren. Daarnaast wijst de minister ter onderbouwing van haar standpunt niet ten onrechte op de omstandigheid dat de verklaringen van eiseres over wat er volgens haar gebeurd is summier en onvoldoende gedetailleerd zijn. Zo weet eiseres niet de naam van de Koranschool te benoemen waar zij naar eigen zeggen een aantal maanden naartoe ging. Ook weet eiseres weinig te verklaren over de klasgenoot die naar eigen zeggen werd meegenomen door Al-Shabaab terwijl zij volgens eiseres gedurende deze maanden in dezelfde klas zaten. Ook heeft eiseres vage verklaringen afgelegd over waarom zij niet direct is meegenomen door Al-Shabaab, terwijl dat bij andere kinderen wel gebeurde. De minister wijst er ook niet ten onrechte op dat eiseres vlak verklaart over wat het zien van het lijk met haar deed. Gezien de ingrijpende aard van deze gebeurtenis had de minister meer van eiseres mogen verwachten.
9.1.
De minister heeft in het licht van voorgaande eveneens aan zijn standpunt ten grondslag mogen leggen dat eiseres naar eigen zeggen zelf nooit contact heeft gehad met Al-Shabaab. Zij heeft zowel de benadering van de school door leden van Al-Shabaab, de mededeling dat de jongens en meisjes mee moesten gaan en de reden van de dood van haar klasgenootje vernomen via haar leraar. Deze omstandigheid maakt op zichzelf niet dat het relaas minder geloofwaardig is, maar brengt naar zijn aard wel met zich mee dat eiseres over bepaalde onderdelen van de door haar gestelde dreiging ook niet meer heeft weten te verklaren dan dat wat anderen daarover aan haar hebben verklaard en dat deze verklaringen te summier en niet voldoende gedetailleerd zijn.
De minister vindt in dit kader bijvoorbeeld niet ten onrechte onwaarschijnlijk dat Al-Shabaab de familie van eiseres zonder aanwijsbare reden een week extra de tijd gaf om eiseres aan hen uit te leveren en dat de moeder van eiseres na haar vertrek uit Somalië alleen via de telefoon door Al-Shabaab zou zijn benaderd en dat het vertrek van eiseres geen verdere consequenties heeft gehad. Dat eiseres ook heeft verklaard dat haar oom zou zijn meegenomen door Al-Shabaab, heeft de minister evenmin ten voordele van eiseres bij de beoordeling hoeven te betrekken. Hoewel eiseres niet kan worden verweten dat zij hierover niet meer kan verklaren – zij heeft het via haar moeder vernomen en het past niet in de cultuur om door te vragen – blijft het bij een enkele, verder niet onderbouwde stelling.
9.1.1.
Omdat de minister de gestelde problemen met Al-Shabaab niet ten onrechte ongeloofwaardig vindt, vindt de minister ook niet ten onrechte ongeloofwaardig dat eiseres bij terugkeer een risico loopt op herbesnijdenis of een gedwongen huwelijk.
Loopt eiseres bij terugkeer naar Somalië een reëel risico op ernstige schade?
10. Eiseres betoogt dat zij bij terugkeer naar Mogadishu een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn. Eiseres wijst er in dit kader op dat uit het landenbeleid van de minister volgt dat het voor van vreemdelingen die afkomstig zijn uit Zuid- en Centraal-Somalië, inclusief Mogadishu niet mogelijk is om bescherming te krijgen van de Somalische autoriteiten. [2] Eiseres betoogt verder dat zij bij terugkeer geen sociaal vangnet heeft en verwijst daarbij naar een brief van VWN van 6 mei 2024. Daaruit volgt volgens eiseres dat er voor haar als alleenstaande minderjarige zonder netwerk in Mogadishu niet voldoende veilig is. Zij wijst erop dat zij geen contact heeft met haar familie en dat de autoriteiten haar ook niet zullen kunnen beschermen. Ook volgt uit het landenbeleid dat dit geldt voor vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij vrezen voor seksueel geweld of vrouwenbesnijdenis. Voor deze vrouwen geldt ook geen binnenlands vestigingsalternatief
.Eiseres wijst verder op een uitspraak van het HvJEU van 16 januari 2024 [3] Uit die uitspraak volgt volgens eiseres dat Somalische vrouwen moeten worden gezien als bepaalde sociale groep als bedoeld in artikel 10, eerste lid onder d van de Kwalificatierichtlijn.
Eiseres betoogt tot slot dat de minister ten onrechte niet heeft beoordeeld of zij in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming als bedoeld in artikel 15, onder c van de Kwalificatierichtlijn. Eiseres wijst erop dat er sprake is van grote onveiligheid bij terugkeer, niet alleen door Al-Shabaab maar ook door de groepering [naam groepering]. Ook wijst eiseres erop dat zij nu al ruim twee jaar in Nederland verblijft en dat een terugkeer uit het westen een verhoogd risico zal houden met het oog op de aanwezigheid van Al-Shabaab en de ontvoering van haar oom.
11. Het betoog slaagt niet. Gezien hetgeen hiervoor onder 9. e.v. is overwogen, stelt de minister zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt dat zij bij terugkeer naar Mogadishu geen reëel risico loopt op ernstige schade. De minister wijst er in dit kader op dat eiseres bij terugkeer naar Mogadishu niet over Al-Shabaab gebied hoeft te reizen. Verder volgt uit de door partijen overgelegde landeninformatie over de positie van Al-Shabaab in Mogadishu dat de omstandigheid dat eiseres uit Mogadishu komt op zichzelf niet voldoende is om een reëel risico op ernstige schade aannemelijk te achten. Tot slot heeft de minister zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat uit het landenbeleid volgt dat ten aanzien van Somalië in zijn algemeenheid geen 15c-situatie geldt. Eiseres heeft dit standpunt als zodanig niet bestreden. De rechtbank ziet geen reden voor het oordeel dat de minister niet heeft beoordeeld of eiseres in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming op grond van artikel 15 onder c van de Kwalificatierichtlijn.
11.1.
De rechtbank volgt niet het betoog van eiseres dat er voor haar als alleenstaande minderjarige vrouw die vreest voor seksueel geweld of vrouwenbesnijdenis geen bescherming of binnenlands vestigingsalternatief mogelijk is en dat zij daarom een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Mogadishu. [4] Dat in gevallen geen bescherming of vestigingsalternatief mogelijk is voor bepaalde groepen vreemdelingen maakt namelijk op zichzelf niet dat voor die groepen om die reden sprake is van een reëel risico op ernstige schade. [5] De rechtbank ziet gezien de door partijen aangeleverde landeninformatie ook geen reden voor het oordeel dat eiseres als vrouw behoort tot en bepaalde sociale groep die als zodanig een groter risico loopt op ernstige schade. Uit het landenbeleid van de minister volgt verder dat de enkele terugkeer uit het westen niet voldoende is voor een reëel risico op ernstige schade. Eiseres heeft haar betoog dat zij zich niet meer zal kunnen aanpassen en dat dus sprake is van verwestering niet voldoende onderbouwd. De enkele stelling dat daarvan sprake zal zijn is onvoldoende.
11.2.
Op het betoog van eiseres dat zij geen contact meer heeft met haar familie en de vraag of eiseres daarom moet worden beschouwd as alleenstaande minderjarige, zal de rechtbank hieronder ingaan.
Had de minister aan eiseres een vergunning moeten toekennen op grond van het buitenschuldbeleid?
12. Eiseres betoogt dat de minister er ten onrechte van uitgaat dat zij zonder problemen weer kan terugkeren naar Somalië en haar familie. Eiseres wijst er in beroep op dat er sinds 4 juli 2024 geen contact meer is met de familie van eiseres en dat er geen adequate opvang is voor eiseres bij terugkeer naar Somalië. Eiseres heeft in dit kader verwezen naar een bericht van Nidos van 17 december 2024 waarin haar ondersteuningsbehoefte is beschreven door haar jeugdbeschermer. In dit bericht is onder andere aangegeven dat haar familie in Somalië niet meer voor haar kan zorgen.
12.1.
Ter zitting heeft de voogd van eiseres aangegeven dat het nummer van haar moeder nog wel actief is maar dat er niemand opneemt. Ook heeft de voogd aangegeven dat er een dag voor de zitting contact is geweest met het Rode Kruis om contact te leggen met de familie van eiseres.
Het juridisch kader
13. De verblijfsvergunning verband houdende met tijdelijke humanitaire gronden kan onder andere worden verleend aan alleenstaande minderjarige vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken. [6] De voorwaarden daarvoor staan vermeld in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). [7] De vreemdeling moet voldoen aan vier voorwaarden. Het geschil gaat in dit geval uitsluitend over de voorwaarde dat voor de vreemdeling in het land van herkomst geen adequate opvang is of dat het vertrek buiten de schuld van de vreemdeling niet kan plaatsvinden.
14. Het betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat eiseres ten tijde van het bestreden besluit niet in aanmerking komt voor een vergunning op grond van het zogenaamde buitenschuldbeleid voor minderjarige alleenstaande vluchtelingen. De reden daarvoor is dat de minister op basis van eiseres haar eigen verklaringen terecht heeft aangenomen dat de familie van eiseres in Somalië nog voor haar kan zorgen en dat zij daarom naar Mogadishu zou moeten kunnen terugkeren. Uit de verklaringen van eiseres blijkt immers dat haar moeder, tante en oma ten tijde van het bestreden besluit nog op hetzelfde adres wonen in de wijk [locatie 2] in Mogadishu. Zij hebben volgens eiseres ook altijd voor haar gezorgd. Ook heeft zij de naam en het telefoonnummer van haar moeder gegeven en de naam van haar oma. Dit maakt dat de minister er bij het nemen van het bestreden besluit van heeft mogen uitgaan dat er in Somalië nog adequate opvang bestond voor eiseres. Ter zitting heeft de minister terecht gewezen op rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) waaruit volgt dat hij op basis van deze verklaringen tot de conclusie had mogen komen dat adequate opvang beschikbaar was. [8]
14.1.
De omstandigheid dat er volgens eiseres vanaf juli 2024, dus nadat door de minister op haar asielaanvraag is beslist, geen contact meer is geweest met haar familie is op zichzelf onvoldoende voor het oordeel dat om die reden in het geheel geen adequate opvang meer beschikbaar is in Somalië. Het is in de eerste plaats aan eiseres om de gewijzigde omstandigheden aannemelijk te maken. Daarin is zij vooralsnog niet geslaagd. De minister heeft er bovendien terecht op gewezen dat de vraag of sprake is van adequate opvang ook nog aan de orde zal komen in het licht van de feitelijke overdracht. Dit volgt ook uit rechtspraak van de Afdeling [9] en van het HvJEU. [10]
Heeft de minister voldoende rekening gehouden met eiseres haar belangen?
15. Eiseres betoogt dat de minister niet kenbaar rekening heeft gehouden met haar belangen als minderjarig kind. Eiseres wijst op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 27 november 2024. [11] Eiseres wijst ook op artikel 24, tweede lid, van het Handvest in samenhang met artikel 5, onder a, van de Terugkeerrichtlijn.
16.
Het betoog slaagt niet. De minister zich op het standpunt at met de belangen van het kind in algemene zin voldoende rekening is gehouden. Dit volgt ook uit de expliciete weergave van een belangeninventarisatie in het bestreden besluit. Eiseres heeft dit betoog verder niet geconcretiseerd of onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

17. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag van eiseres in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Lubbers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.[naam] , ‘
2.Zie paragraaf C7/30.4.2 en C7/30.5.2.
3.ECLI:EU:2024:47
4.Zie voor het landgebonden beleid inzake Somalië paragraaf C7/30 Vc 2000.
5.Dit volgt uit paragraaf C2/3.4. Vc 2000 en artikelen 3.37c en 3.37d van het Voorschrift vreemdelingen 2000.
6.Dit volgt uit artikel 3.48, tweede lid van de Vw 2000.
7.Paragraaf B8/6 Vc 2000.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:785.
9.Zie de uitspraak van 20 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4790, rechtsoverweging 13.4.
10.Zie het arrest van 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:9 (TQ).