202306616/1/V2.
Datum uitspraak: 26 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2. [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 5 oktober 2023 in zaak nr. NL22.25965 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen, geweigerd haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen en haar opgedragen de Europese Unie binnen vier weken te verlaten.
Bij uitspraak van 5 oktober 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.Th. van Alkemade, advocaat te 's-Hertogenbosch, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een zienswijze naar voren gebracht.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1. De vreemdeling stelt dat zij de Somalische nationaliteit heeft. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat voor haar, als alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv), in Somalië adequate opvang aanwezig is. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek door de staatssecretaris naar adequate opvang onvoldoende was.
2. De staatssecretaris klaagt in zijn grief terecht over het oordeel van de rechtbank dat hij onvoldoende heeft onderzocht of voor de vreemdeling in Somalië adequate opvang beschikbaar is.
2.1. In de uitspraak van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1530, onder 14, heeft de Afdeling overwogen dat de aard en omvang van het onderzoek naar adequate opvang van geval tot geval kunnen verschillen en dat de staatssecretaris zich er in sommige gevallen bijvoorbeeld al op basis van de verklaringen van de vreemdeling of van verifieerbare adresgegevens van kan vergewissen dat in het land van terugkeer adequate opvang aanwezig is. 2.2. De staatssecretaris betoogt terecht dat hij in deze zaak al op basis van de verklaringen van de vreemdeling mocht concluderen dat voor haar adequate opvang aanwezig is in Somalië. Zo heeft zij verklaard dat zij contact heeft met haar ouders in Somalië en heeft zij de locatie van haar ouderlijk huis en telefoonnummers van haar moeder en oudste zus doorgegeven. Haar concrete verklaringen gaven geen aanleiding om aan deze traceerbare informatie te twijfelen, zodat de staatssecretaris die ten grondslag mocht leggen aan zijn standpunt dat voor de vreemdeling adequate opvang aanwezig is bij terugkeer.
2.3. De rechtbank heeft dus ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris zich er niet van heeft vergewist of de verklaringen van de vreemdeling juist waren en van hem ten onrechte nader onderzoek of enige verificatie verwacht. Uit de onder 2.1 genoemde uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022 volgt namelijk niet dat de staatssecretaris altijd de door een amv verstrekte informatie hoeft te verifiëren.
2.4. De grief slaagt.
3. Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling is ongegrond. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
4. Het hoger beroep van de staatssecretaris is gegrond en het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
5.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 5 oktober 2023 in zaak nr. NL22.25965;
IV. verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Iedema, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Iedema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2024
968