ECLI:NL:RBDHA:2025:15068

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.8948
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Tadzjiekse eiseres niet in behandeling genomen vanwege verantwoordelijkheid Polen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 augustus 2025, wordt het beroep van een Tadzjiekse eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 25 februari 2025 afgewezen, met het argument dat Polen verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, aangezien de eiseres een visum had in Polen dat minder dan zes maanden was verlopen. Eiseres had eerder verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 18 maart 2025, die haar beroep kennelijk ongegrond had verklaard. Dit verzet werd op 27 mei 2025 gegrond verklaard, waarna de rechtbank de zaak op 24 juli 2025 op zitting behandelde.

Eiseres voerde aan dat zij bijzondere omstandigheden had die maakten dat Polen niet als veilig kon worden beschouwd voor haar asielaanvraag. Ze verwees naar de detentieomstandigheden in Polen en het risico op schending van haar rechten als asielzoeker. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een reëel risico op een behandeling die in strijd was met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeerde dat de minister zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel had beroepen en dat de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling hoefde te worden genomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en het besluit van de minister bleef in stand. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.8948

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 25 februari 2025 niet in behandeling genomen omdat Polen ervoor verantwoordelijk is.
1.1
Bij uitspraak van deze rechtbank van 18 maart 2025 is het beroep kennelijk ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen deze uitspraak verzet ingediend. Het verzet is op 27 mei 2025 gegrond verklaard.
1.2
De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 24 juli 2025 op zitting behandeld.
De gemachtigde van eiseres en eiseres zelf zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres stelt de Tadzjiekse nationaliteit te hebben en geboren te zijn op [geboortedatum] 1971. Op 17 oktober 2024 heeft eiseres in Nederland asiel aangevraagd. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen, omdat zij een visum had in Polen dat ten tijde van haar asielaanvraag in Nederland minder dan zes maanden was verlopen. Polen is daarom volgens verweerder verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. [1]
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres verwijst naar al hetgeen in de zienswijze is aangevoerd. Ook stelt eiseres dat het voornemen bestaat uit standaardtekstblokken, wat volgens eiseres een schending van het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel oplevert. Eiseres meent dat zij bijzondere omstandigheden van individuele aard naar voren heeft gebracht, waardoor verwijzing naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 23 november 2023 niet opgaat en verweerder eiseres nader dient te horen over die bijzondere individuele omstandigheden.
3.1
Eiseres stelt verder dat ten aanzien van Polen niet van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. Uit verschillende bronnen volgt dat Dublinterugkeerders het risico lopen gedetineerd te worden in Polen. Polen maakt misbruik van het argument dat er een risico bestaat op een onderduik-situatie. Dit is in strijd met het arrest X [2] . Uit landeninformatie volgt dat Dublinterugkeerders niet goed geïnformeerd worden door de Poolse autoriteiten, dat detentieomstandigheden onder de standaard liggen, dat asielkinderen gedetineerd worden en dat er geen sprake is van effectiviteit van rechtsmiddelen. Eiseres kan vanwege haar medische situatie tot de groep van kwetsbaren worden gerekend. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in haar uitspraak duidelijk gemaakt dat het detineren van vreemdelingen waarvan duidelijk is dat zij een asielaanvraag in willen dienen onrechtmatig is. Ook blijkt uit de brief van VluchtelingenWerk dat pushbacks plaatsvinden in Polen. Verder verwijst eiseres -in het verzetschrift- naar de ontwikkelingen in Polen eind maart 2025 met betrekking tot plannen het recht op asiel (tijdelijk) af te schaffen, waardoor er niet vanuit gegaan kan worden dat Polen zich aan zijn internationale verplichtingen en de EU-regelgeving zal houden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank beoordeelt of verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling hoefde te nemen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank geeft eiseres geen gelijk. Hieronder legt de rechtbank uit hoe en waarom zij tot deze conclusie is gekomen.
Verwijzing naar de zienswijze
6. De rechtbank overweegt dat de algemene verwijzing van eiseres in beroep naar
de zienswijze onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de
rechtbank over moet beslissen. Verweerder is in het besluit ingegaan op de zienswijze van
eiseres. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze, waarvan eiseres in beroep
niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de minister daarop volgens haar niet
juist of niet toereikend is, niet bespreken.
Standaard voornemen
7. Over de stelling van eiseres dat verweerder heeft volstaan met stukken
standaard-tekst uit eerdere voornemens en beschikkingen, overweegt de rechtbank dat het
voornemen een voorbereidingshandeling is en een mededeling van feitelijke aard, die niet is
gericht op enig rechtsgevolg. Eiseres heeft door middel van het indienen van de zienswijze
de gelegenheid om te reageren op het voornemen. In het bestreden besluit is meer specifiek
ingegaan op de individuele situatie van eiseres. De hoogste bestuursrechter [3] heeft geoordeeld dat een standaardvoornemen wel aan de vereisten voldeed. [4]
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
8. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van
het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie
hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt
wordt slechts afgeweken als eiseres aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem
dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht aan Polen een reëel risico loopt op
een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM [5] of artikel 4 van het Handvest [6] . Om
onder de tekortkomingen van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest te
vallen, moeten deze een hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Of deze bereikt
wordt, hangt af van de omstandigheden van het geval.
8.1
Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er niet in geslaagd om aannemelijk
te maken dat deze drempel in haar geval is bereikt. Het Hof van Justitie van de Europese
Unie heeft in haar uitspraak van 29 februari 2024 [7] geoordeeld dat verweerder ten aanzien
van Polen voor Dublinclaimanten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.
Dit uitgangspunt heeft de hoogste bestuursrechter recentelijk nog bevestigd in de uitspraken van 19 mei 2025 [8] waarin de uitspraak van 2 mei 2025 van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, [9] is bevestigd. In die uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ervan kan worden uitgegaan dat Polen de internationale verplichtingen nakomt. De rechtbank heeft in haar beoordeling de nieuwe Poolse wetgeving en de door eiseres tijdens zitting aangehaalde uitspraken van de Poolse premier [naam] betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank geeft hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om van het oordeel van de Afdeling van 19 mei 2025 af te wijken. Uit de gronden die eiseres zowel schriftelijk als ter zitting heeft aangevoerd, volgt namelijk niet dat er sinds de uitspraak van de Afdeling van 19 mei 2025 nieuwe ontwikkelingen zijn geweest. Het oordeel van de zittingsplaats Amsterdam van 17 juni 2025 [10] dat niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen, maakt het voorgaande niet anders. Ook de door eiseres ter zitting aangehaalde uitspraak op de voorlopige voorziening hangende dit beroep (met zaaknummer NL25.27627) kan eiseres niet baten, nu deze uitspraak nadrukkelijk geen (voorlopig) inhoudelijk oordeel bevat, maar slechts een belangenafweging. Ten slotte heeft eiseres niet - met (medische) stukken - onderbouwd dat zij behoort tot een kwetsbare groep.
8.4
Verder mag van eiseres worden verwacht dat zij zich bij voorkomende
problemen in de Poolse opvangvoorzieningen of anderszins beklaagt bij de (hogere) Poolse
autoriteiten. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor haar niet is
of dat de Poolse autoriteiten haar niet kunnen of willen helpen, dan wel dat het inroepen van
hulp bij voorbaat zinloos is. Verweerder mocht dan ook uitgaan van het interstatelijk
vertrouwensbeginsel. De enkele (niet onderbouwde) stelling dat Dublinterugkeerders niet
goed geïnformeerd worden door de Poolse autoriteiten, dat detentieomstandigheden onder
de standaard liggen, dat asielkinderen gedetineerd worden en dat er geen sprake is van
effectiviteit van rechtsmiddelen, doet hier niet aan af.
Artikel 17 van de Dublinverordening
9. Verder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat verweerder gehouden was
gebruik te maken van diens discretionaire bevoegdheid overeenkomstig artikel 17 van de
Dublinverordening. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat hetgeen
eiseres heeft aangevoerd, geen zodanig bijzondere, individuele omstandigheden betreffen
dat deze maken dat haar overdracht aan Polen van een zodanige onevenredige hardheid
getuigt waardoor verweerder het asielverzoek aan zich had moeten trekken op grond
van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiseres heeft haar verklaringen niet onderbouwd
en haar verklaringen zijn bovendien al betrokken in het kader van de vraag of er voor Polen nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Verder is onvoldoende onderbouwd dat de procedure die tot de totstandkoming van het bestreden
besluit heeft geleid, in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Bovendien heeft eiseres tijdens het Dublingehoor haar ervaringen en bezwaren tegen
uitzetting naar Polen kunnen delen. Eiseres heeft niet nader onderbouwd welk nadeel zij heeft ondervonden als gevolg van het feit dat zij niet aanvullend is gehoord. Het bestreden
besluit is voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en voldoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

10. De beroepsgronden slagen niet. Dat betekent dat het beroep ongegrond is en het besluit van verweerder om de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling te nemen omdat Oostenrijk ervoor verantwoordelijk is, in stand blijft.
11. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.A. Vinken, rechter, in aanwezigheid van
J.F. Elzenaar, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 30, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Zie arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 februari 2024,
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
4.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4348; Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 april 2025 ECLI:NL:RVS:2025:1642.
5.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
6.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
7.ECLI:EU:C:2024:195.