ECLI:NL:RBDHA:2025:15088

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
C/09/666813 / FA RK 24-3671
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en verdeling van huwelijksgemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2025 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die in 1988 zijn gehuwd. De man en de vrouw, beiden met de Nederlandse nationaliteit, hebben een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarbij ook nevenvoorzieningen zijn verzocht. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken, waaronder het verzoekschrift en het verweerschrift. Tijdens de zitting op 8 mei 2025 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, wat door de vrouw niet is betwist, en heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen.

De rechtbank heeft ook de partneralimentatie vastgesteld op € 140,- bruto per maand, rekening houdend met de draagkracht van de man en de behoefte van de vrouw. Daarnaast is de verdeling van de huwelijksgemeenschap besproken, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de woning aan een derde zal worden verkocht en dat de opbrengst tussen partijen zal worden verdeeld. De rechtbank heeft de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgelegd, inclusief afspraken over de verkoop van de woning en de verdeling van andere gemeenschapsgoederen en -schulden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding, en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-3671 (echtscheiding), FA RK 24-6535 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/666813 (echtscheiding), C/09/672327 (verdeling)
Datum beschikking: 5 juni 2025

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 15 mei 2024 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J. Celen te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A.F. Mandos te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek.
Op 8 mei 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de man bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en een tolk, S.M.R. Desparida.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [datum] 1988 te [plaats 1] .
- De man en de vrouw hebben beiden de Nederlandse nationaliteit.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
-
primair:bepaling dat het echtscheidingsconvenant als herhaald en ingelast in de beschikking wordt opgenomen;
-
subsidiair:vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap conform het voorstel van de man onder randnummer 9 t/m 26 van het verzoekschrift en waarbij wordt bepaald dat:
­ de echtelijke woning aan het adres [adres] te [plaats 1] aan derden zal worden verkocht, rekening houdende met de door de man betaalde eigenaarslasten bij de verdeling van de overwaarde;
­ ieder van partijen draagplichtig is voor de helft van de schulden;
­ ieder van partijen gerechtigd is tot de helft van de levensverzekering op naam van de vrouw, uitgekeerd op 1 november 2024;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer tegen de verzochte verdeling, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien heeft de vrouw zelfstandig verzocht om nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 776,15 per maand, althans een door de rechtbank vast te stellen bijdrage, steeds jaarlijks te indexeren;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform
het voorstel van de vrouw, waarbij:
­ de levensverzekering wordt toegedeeld aan de vrouw, onder de last dat zij die besteed aan een nieuw financieel product ten behoeve van haar overlijden;
­ de schuld inzake de inkomstenbelasting wordt toebedeeld aan de man;
­ partijen worden verwezen naar een notaris die verkoop van de woning aan het adres [adres] te [plaats 1] begeleid, ter verdeling van het overige huwelijkse vermogen, voor zover daartoe behoefte zou zijn;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert – onder referte voor het overige – verweer tegen de verzochte verdeling en partneralimentatie, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu het huwelijk van partijen is gesloten in [plaats 1] en beide partijen de Nederlandse nationaliteit gemeenschappelijk bezitten, heeft onderhavige echtscheidingsprocedure een interregionaal karakter.
Bij de beantwoording van de vraag of aan de rechter in een geval van interregionale aard rechtsmacht toekomt, dient zoveel mogelijk aansluiting te worden gezocht bij de bevoegdheidsbepalingen die gelden op het terrein van het internationaal privaatrecht.
De Verordening Brussel II-ter leent zich voor overeenkomstige toepassing. Op grond van artikel 3 lid 1 van deze Verordening komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding, nu beide partijen ten tijde van indiening van het verzoekschrift de Nederlandse nationaliteit bezaten en in Nederland hun gewone verblijfplaats hebben.
Ook ten aanzien van het toepasselijke recht geldt in een geval van interregionaal recht dat de rechter de regels van internationaal privaatrecht zoveel mogelijk overeenkomstig moet toepassen. De rechtbank zal overeenkomstig het bepaalde in artikel 10:56 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
De man heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De vrouw heeft dit niet betwist, zodat het verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond kan worden toegewezen.
Partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 sub b van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) bevoegd om van het alimentatieverzoek kennis te nemen. De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het Nederlands recht toepassen op het verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage, nu de vrouw als onderhoudsgerechtigde haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Behoefte
Door de vrouw is een behoeftelijst overgelegd, op basis waarvan haar behoefte afgerond € 776,- per maand bedraagt. Hoewel de man niet betwist dat de vrouw dit bedrag aan behoefte heeft, stelt hij dat de vrouw beschikt over een verdiencapaciteit waarmee zij zelf in haar behoefte kan voorzien. Met de vrouw is de rechtbank echter van oordeel dat van haar niet kan worden verwacht dat zij een eigen inkomen genereert om in haar volledige behoefte te voorzien. Gebleken is dat bij de vrouw sprake is van medische problemen (diabetes en slechtziendheid). Daar komt bij dat de vrouw al op leeftijd is, gedurende het huwelijk niet of beperkt heeft gewerkt en dat zij nooit op de Nederlandse arbeidsmarkt heeft gewerkt.
De rechtbank zal ook voorbijgaan aan de stelling van de man dat de vrouw in haar eigen onderhoud kan voorzien met het vermogen dat zij zal ontvangen uit de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Niet alleen zal dit waarschijnlijk een relatief beperkt bedrag zijn – althans onvoldoende om in Nederland langere tijd van de kunnen leven – daarnaast acht de rechtbank het onredelijk om van de vrouw te verwachten dat zij haar vermogen ‘opeet’, terwijl de man over een ongeveer gelijk bedrag zal gaan beschikken.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de (aanvullende) behoefte van de vrouw vaststellen op € 776,- per maand.
Draagkracht van de man
Tussen partijen is niet in geschil dat de draagkracht van de man € 88,- netto per maand bedraagt. Gebruteerd is dit een bedrag van 140,- per maand. De rechtbank zal dit bedrag aan partneralimentatie vaststellen en het verzoek van de vrouw voor het overige afwijzen.
Afwikkeling huwelijksvermogensregime
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter op grond van de verordening Brussel II-ter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen.
Ten aanzien van het toepasselijk recht overweegt de rechtbank als volgt. Er zijn geen wettelijke regels met betrekking tot het interregionaal privaatrecht. Omdat partijen zijn gehuwd voor 1992 wordt aansluiting gezocht bij de aanknopingsladder uit het arrest van de Hoge Raad van 10 december 1976 (
Chelouche/Van Leer, ECLI:NL:HR:1976:AE1063, NJ 1977/275). Partijen hebben geen rechtskeuze gemaakt, zodat in beginsel wordt aangesloten bij de gemeenschappelijke nationaliteit. Echter, in dit geval geeft de nationaliteit geen onderscheidend vermogen, zodat de rechtbank zal aansluiten bij de eerste huwelijksdomicilie. Nu de woonplaats van partijen na het huwelijk op [plaats 1] was, zal de rechtbank op het huwelijksvermogensregime het recht van [plaats 1] toepassen.
Algehele gemeenschap van goederen
Niet gesteld of gebleken is dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt.
Gelet op het bepaalde in artikel 1:94 van het Burgerlijk Wetboek [plaats 1] (BWC), zoals gold tot 1 januari 2012, moet worden aangenomen dat tussen de echtgenoten een algehele gemeenschap van goederen bestond. Het uitgangspunt is dan dat de (door indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) ontbonden huwelijksgemeenschapop grond van artikel 1:100 BWC (oud) bij helfte tussen de echtgenoten moet worden verdeeld.
Peildatum
Voor de omvang en samenstelling van de ontbonden gemeenschap geldt op grond van artikel 1:99 BWC als peildatum 15 mei 2024, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. Voor de bepaling van de waarde van de te verdelen goederen geldt – voor zover de man en de vrouw niet anders overeenkomen dan wel de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen – de datum van feitelijke verdeling.
Omvang
Door partijen zijn de volgende bestanddelen en schulden van de gemeenschap naar voren gebracht:
de echtelijke woning te [plaats 1] ;
de inboedel van de woning te [plaats 2] ;
verscheidene bankrekeningen;
een levensverzekering;
en schuld bij de belastingdienst.
Ad a.Partijen hebben op de zitting overeenstemming bereikt over de verkoop van de woning aan een derde. De woning is vrij van hypotheek. Zij zijn overeengekomen dat de woning eerst zal worden aangeboden aan familieleden voor het bedrag van 165.000 Naf, waarop het eerder is getaxeerd. Wanneer geen van de familieleden de woning wil kopen, dan zal deze te koop worden aangeboden conform het in het dictum vermelde spoorboekje.
Ad b.Ten aanzien van de inboedel van de woning in [plaats 2] zijn partijen overeengekomen dat zij elk hun persoonlijke spullen zullen meenemen uit de woning, voor zover dat nog niet is gebeurd.
Ad c.Partijen zijn het er voorts over eens dat ieder van partijen de op zijn of haar naam gestelde bankrekeningen zal behouden, zonder nadere verrekening. De rechtbank zal deze afspraak vastleggen.
Ad. d.Tot de gemeenschap behoort ook een levensverzekering. Gebleken is dat partijen deze levensverzekering tijdens het huwelijk zijn aangegaan en dat de looptermijn inmiddels is geëindigd. Op 1 november 2024 is aan de vrouw een bedrag van 10.022,- Naf uitgekeerd. Door de man is gesteld dat hij alle premies voor de levensverzekering heeft voldaan. De rechtbank overweegt als volgt. Aangezien partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen en ervan uitgaande dat het uitgekeerde bedrag op de peildatum nog aanwezig was, hebben partijen elk recht op de helft van dit bedrag. Gesteld noch gebleken is dat de man de premies heeft betaald vanuit privévermogen. Daarnaast vallen de premies voor levensverzekeringen doorgaans onder de kosten voor de huishouding, zoals opgenomen in artikel 1:84 BWC.
Ad e.Tot slot omvat de gemeenschap een schuld inzake achterstallige inkomstenbelasting op [plaats 1] . Hoewel door de vrouw is gesteld dat deze schuld volledig voor rekening van de man dient te komen, omdat hij de inkomstenbelasting niet heeft betaald, zal de rechtbank hieraan voorbijgaan. Nu zij geen andere afspraken hebben gemaakt, geldt in hun onderlinge verhouding het uitgangspunt uit artikel 1:100 BWC (oud) dat beide partijen deze schuld voor een gelijk deel dienen te dragen, De rechtbank zal vastleggen dat in hun onderlinge verhouding de man en de vrouw beiden de helft van de schuld voor hun rekening moeten nemen, maar dat de schuld in beginsel zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de echtelijke woning.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [datum] 1988 te [plaats 1] ;
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, een partneralimentatie van € 140,- bruto per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
stelt de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
- met betrekking tot de woning, gelegen aan de [adres] te [plaats 1] :
de woning zal te koop worden aangeboden aan familieleden van partijen voor een bedrag van 165.000,- Naf gedurende een termijn van twee maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
indien geen van de familieleden van partijen de woning wenst te kopen, zal de woning worden verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a. voor zover partijen het niet eens worden over de keuze voor een onafhankelijke makelaar-taxateur, dient de man aan de vrouw binnen één maand nadat de termijn onder 1. is verlopen drie onafhankelijke makelaar-taxateurs voor te stellen die bereid en in staat zijn de woning te taxeren en verkopen, waaruit de vrouw er vervolgens binnen één week één kiest. Partijen dienen vervolgens binnen één week een gezamenlijke opdracht te verstrekken aan de makelaar-taxateur tot verkoop van de woning aan een derde. Deze makelaar-taxateur zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de woning;
b. de verkoopopbrengst wordt tussen partijen bij helfte gedeeld, na aftrek van de helft van de uitgekeerde waarde van de levensverzekering aan de man en minus de betaling van de schuld bij de belastingdienst op [plaats 1] en minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder de kosten van de makelaar-taxateur;
c. partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
- met betrekking tot de overige gemeenschapsgoederen en -schulden:
- deelt toe aan de man:
- zijn persoonlijke spullen uit de inboedel van de woning te [plaats 2] ;
- de saldi van de op zijn naam gestelde bankrekeningen, zonder nadere verrekening;
- de helft van de op de peildatum aanwezige waarde van de op 1 november 2024 uitgekeerde levensverzekering;
- deelt toe aan de vrouw:
- haar persoonlijke spullen uit de inboedel van de woning te [plaats 2] ;
- de saldi van de op haar naam gestelde bankrekeningen, zonder nadere verrekening;
- de helft van de op de peildatum aanwezig waarde van de op 1 november 2024 uitgekeerde levensverzekering;
- bepaalt dat in de onderlinge verhouding tussen partijen elk van hen de helft van de schuld bij de Belastingdienst van [plaats 1] inzake inkomstenbelasting voor zijn haar/rekening dient te nemen;
verklaart deze beschikking – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. Boone, rechter, bijgestaan door mr. S.B. Boekema als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 5 juni 2025.