In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 januari 2025, in de zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van gemeente Leiderdorp, wordt het beroep van eiseres tegen de vaststelling van haar maandelijkse aflossingsverplichting beoordeeld. Eiseres had een schuld in de vorm van een niet gevestigde krediethypotheek van € 39.909,17, waarvoor zij vanaf augustus 2023 maandelijks € 123,50 moest aflossen. Het college had op 2 augustus 2023 een primair besluit genomen en op 16 januari 2024 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, wat leidde tot het bestreden besluit. Eiseres stelde dat de grondslag voor de terugvordering ontbrak en dat het college het aflossingsbedrag onjuist had vastgesteld, omdat het college uitging van een verkeerd maandinkomen.
De rechtbank heeft het beroep op 7 januari 2025 behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigde van het college aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het college de maandelijkse aflossingsverplichting correct heeft vastgesteld op basis van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (Wvbvv), die op 1 januari 2021 in werking is getreden. De rechtbank concludeert dat het college terecht is uitgegaan van een maandinkomen van € 2.470,-, en dat eiseres niet heeft aangetoond dat dit bedrag onjuist is. De rechtbank wijst ook het verzoek van eiseres om vergoeding van proceskosten af, omdat er geen sprake is van herroeping van het besluit.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskosten vergoed krijgt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.