Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres, een vrouw uit Guinea, door de minister van Asiel en Migratie. Eiseres heeft op 25 april 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 11 april 2025 door de minister als ongegrond is afgewezen. Eiseres is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 30 juli 2025 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij eiseres, haar gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Eiseres heeft verklaard dat zij vanaf haar twaalfde of dertiende mishandeld is door haar tante en dat zij op haar vijftiende of zestiende is uitgehuwelijkt aan een oudere man. De minister heeft echter de problemen met de tante als niet geloofwaardig bestempeld, omdat eiseres tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over het moment van vertrek en de plaats waar zij naartoe is gevlucht. De rechtbank oordeelt dat de minister niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Guinea problemen zal ondervinden van haar tante. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres vier weken zonder problemen bij een vriendin heeft verbleven en dat zij niet heeft geconcretiseerd dat zij problemen zal ondervinden bij terugkeer.
De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen als ongegrond. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending van de uitspraak.