ECLI:NL:RBDHA:2025:15274

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2025
Publicatiedatum
18 augustus 2025
Zaaknummer
NL23.14457
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig beslissen op aanvragen voor verblijfsvergunning asiel

Op 7 augustus 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken van drie eisers die een beroep hebben ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie. De eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvragen op 29 december 2021 en 27 augustus 2022 heeft ontvangen, maar niet binnen de wettelijk gestelde termijn heeft beslist. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eisers tijdig in gebreke zijn gesteld en dat hun beroepen gegrond zijn. De rechtbank heeft de minister opgedragen om uiterlijk op 11 oktober 2025 alsnog een besluit te nemen op de aanvragen van de eisers. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de eisers vergoed tot een bedrag van € 453,50. De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 augustus 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL23.14457, NL24.19598 en NL24.19600
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eiser 1] ,met het V-nummers: [V-nummer] ,
[eiser 2] ,met het V-nummers: [V-nummer] ,
[eiser 3] ,met het V-nummers: [V-nummer] , gezamenlijk genoemd: eisers
(gemachtigde: mr. S.J. Koolen), en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,de minister,

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over de beroepen die eisers hebben ingediend, omdat de minister niet op tijd heeft beslist op hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvragen).

Overwegingen

1. De rechtbank vindt het in deze zaken niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2

Zijn de beroepen van eisers gegrond?

3. De minister heeft de aanvragen op 29 december 2021 en 27 augustus 2022 ontvangen. De minister heeft de beslistermijn onder toepassing van WBV 2022/223 met negen maanden verlengd.4 Eisers hebben de minister op 14 december 2022 en 19 april 2024 in gebreke gesteld. Dat is hoe dan ook tijdig geweest, ongeacht de vraag over de rechtmatigheid van WBV 2022/22.5 Eisers hebben meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvragen. De beroepen zijn kennelijk gegrond.
1. Artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
3 Staatscourant van 26 september 2022, nr. 25755.
4 Artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw
Welke nadere beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
4. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.6
5. De minister heeft de rechtbank verzocht om een nadere beslistermijn van twaalf weken op te leggen. Eisers hebben de rechtbank verzocht om deze termijn te bekorten tot twee weken, omdat de beslistermijn van 21 maanden7 is overschreden en de rechtbank geen termijn mag opleggen die daaroverheen gaat.
6. De rechtbank overweegt dat de termijn van 21 maanden ziet op de beslistermijn. Dit moet worden onderscheiden van de nadere beslistermijn die de rechtbank met deze uitspraak oplegt. Bij het bepalen van een passende nadere beslistermijn maakt de rechtbank een afweging. Daarbij moet zij rekening houden met zowel het belang van een snelle als een zorgvuldige besluitvorming.8 De omstandigheid dat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden, is één van de aspecten die de rechtbank in deze afweging meeweegt.
7. Bij verweerschrift van 11 juli 2025 heeft de minister aangegeven dat opnieuw op de aanvragen van eisers moet worden beslist. Tegen deze achtergrond verzoekt de minister om een termijn van twaalf weken aan te houden.
8. De rechtbank honoreert dit verzoekt en bepaalt dat de minister uiterlijk binnen twaalf weken na 11 juli 2025, dat is uiterlijk op 11 oktober 2025, alsnog een beslissing op de aanvragen van eisers dient te nemen. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om binnen deze termijn op zorgvuldige wijze een besluit te nemen op de aanvragen van eisers.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
9. In het geval het bestuursorgaan niet tijdig heeft beslist, dan draagt de bestuursrechter het bestuursorgaan op om dit binnen een bepaalde termijn alsnog te doen. De bestuursrechter verbindt aan het niet naleven daarvan een dwangsom.9 In artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet)10 was bepaald dat deze bepalingen niet van toepassing zijn op een besluit op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De ABRvS heeft echter in haar uitspraak van 30 november 202211 geoordeeld dat deze bepaling uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend was. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de minister wél opdraagt om binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en dat de bestuursrechter aan het niet naleven door de minister een dwangsom verbindt.
5 Zie ECLI:EU:C:2025:326.
6 Artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
7 Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
8 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
9 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
10 De Tijdelijke wet was van kracht van 11 juli 2021 tot 15 april 2025 en is op deze zaken nog van toepassing.
10. De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een dwangsom overeenkomstig het beleid dat de rechtbanken in dit verband hanteren.12 De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de minister de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
Conclusie en gevolgen
11. De beroepen zijn gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en dat de minister binnen twaalf weken alsnog een besluit op de aanvragen bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, verbeurt hij een dwangsom.
12. Omdat de beroepen gegrond zijn, krijgen eisers ook een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eisers een professionele (juridische) hulpverlener hebben ingeschakeld om voor hun een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).
13. De rechtbank beschouwt deze zaken vanwege de inhoud als samenhangende zaken. Immers, zijn eisers gezinsleden van elkaar en hebben eisers dezelfde gemachtigde. Daarom blijft de hoogte van de vergoeding beperkt tot het bedrag dat in één zaak zou worden toegekend.13 Dit geldt ook voor de te verbeuren rechterlijke dwangsom.14
12 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
Zie https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.
13 Artikel 3 van het Bpb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het met besluiten gelijk te stellen niet tijdig nemen van besluiten;
  • draagt de minister op om uiterlijk op 11 oktober 2025 alsnog een besluit te nemen op de aanvragen van eisers;
  • bepaalt dat de minister aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-, toe te kennen in zaaknummer NL23.14457;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 453,50, toe te kennen in zaaknummer NL23.14457.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van J.B. Thépass, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 augustus 2025

Documentcode: [Documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.