ECLI:NL:RBDHA:2025:15308

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2025
Publicatiedatum
18 augustus 2025
Zaaknummer
09-410404-24, 09-192819-23, 09-289492-23 en 09-249074-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging en mishandeling van personeel in een GGZ-instelling met tbs en gevangenisstraf als gevolg

Op 18 augustus 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder belediging van een ambtenaar, mishandeling en poging tot zware mishandeling. De verdachte, geboren in 1983 en op dat moment gedetineerd, was betrokken bij incidenten in een GGZ-instelling waar hij verbleef. Tijdens de zittingen op 14 april, 16 juni en 18 augustus 2025 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder getuigenverklaringen en reclasseringsrapporten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, gezien zijn psychische stoornissen, en legde een tbs-maatregel met voorwaarden op, naast een gevangenisstraf van 260 dagen. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, waaronder belediging van een psychiater en mishandeling van medepatiënten. De verdachte werd ook veroordeeld tot schadevergoeding aan een benadeelde partij, die schade had geleden door de bewezen feiten. De rechtbank benadrukte de noodzaak van langdurige behandeling en toezicht om recidive te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/410404-24, 09/192819-23 (ttz. gev), 09/289492-23 (ttz. gev) en
09/249074-22 (tul)
Datum uitspraak: 18 augustus 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de (ten aanzien van parketnummer 09/192819-23 door de politierechter naar de meervoudige kamer verwezen) zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 14 april 2025, 16 juni 2025 (beide pro forma) en 18 augustus 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.A. Kamphuis en van wat door de verdachte en zijn raadslieden mr. O.C. Bondam (hierna: de raadsman) en mr. J. Grabowsky (hierna: de raadsvrouw) naar voren is gebracht. Ook heeft de rechtbank op de terechtzitting kennisgenomen van de nadere toelichting op het reclasseringsrapport door de reclasseringsmedewerker.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd wat is vermeld in de dagvaardingen met parketnummers 09/410404-24 (hierna: dagvaarding I), 09/192819-23 (hierna: dagvaarding II) en 09/289492-23 (hierna: dagvaarding III). De tekst van de tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding I tenlastegelegde, het bij dagvaarding II primair tenlastegelegde en het bij dagvaarding III tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot het bij dagvaarding I onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het bij dagvaarding I onder 2 tenlastegelegde, heeft de raadsman betoogd dat geen sprake is van een ambtenaar, en voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het bij dagvaarding II primair tenlastegelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het bij dagvaarding II subsidiair tenlastegelegde en dagvaarding III tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Belediging [slachtoffer 1] (dagvaarding I onder 2)
De verdachte wordt verweten dat hij op 30 december 2024 zijn psychiater [slachtoffer 1] heeft beledigd door hem een “kankerbal” dan wel “kanker balhaar” te noemen en door te spugen tegen zijn borst. De verdachte heeft hierover verklaard niet meer te weten wat hij tegen de psychiater heeft gezegd, maar hij zou wel een nicotinesnoepje in de richting van de psychiater hebben gespuugd. De verdachte zou de psychiater daarbij echter niet hebben geraakt.
De rechtbank overweegt dat op basis van de bewijsmiddelen (getuigenverklaringen) bewezen kan worden verklaard dat de verdachte de psychiater heeft beledigd, door naar hem de woorden “kankerbal” en “kanker balhaar” te roepen en door hem te bespugen.
De raadsman heeft ten aanzien van de belediging van Van [slachtoffer 1] betoogd dat een psychiater geen ambtenaar is als bedoeld in artikel 267 lid 1 aanhef en sub 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), zoals op de tenlastelegging staat. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Het hof Den Haag heeft in zijn arrest van 19 december 2024 het volgende overwogen.

De verplichte en gedwongen zorg van een persoon die op grond van een rechterlijke beslissing in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) is opgenomen in een zorginstelling is een overheidstaak. De verpleegkundigen die deze taak uitvoeren, zijn op het moment dat zij zich met deze specifieke zorgtaak bezighouden, aan te merken als ambtenaren in de zin van de artikelen 180 en 304 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof acht van belang dat de inhoud en de reikwijdte van de taken van die verpleegkundigen in het kader van de Wvggz van overheidswege zijn bepaald. Hun werkzaamheden zijn onder meer gebaseerd op het maatschappelijk belang om ernstig nadeel voor de betrokkene (de verdachte) zelf te voorkomen en om te voorkomen dat door het gedrag van de opgenomen patiënten de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar komt. Hun werkzaamheden worden verder uitgevoerd onder toezicht en controle van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ). Weliswaar is dit extern toezicht, die omstandigheid laat onverlet dat de IGJ over vergaande bevoegdheden beschikt betreffende het bestuur van en toezicht op een zorginstelling. De omstandigheid dat de arbeidsrelatie tussen deze verpleegkundigen en hun werkgever geen publiekrechtelijk, maar een privaatrechtelijk karakter heeft, doet, in lijn met de rechtspraak van de Hoge Raad, niet ter zake. De privaatrechtelijk georganiseerde wijze van het leveren van verplichte en gedwongen zorg is het gevolg van democratisch genomen besluiten over de uitoefening van overheidstaken. Aan de functie van een verpleegkundige die haar of zijn functie uitoefent in het kader van de Wvggz kan een openbaar karakter dan ook niet worden ontzegd.
De rechtbank acht deze overweging van overeenkomstige toepassing op psychiaters die werken in de verplichte en gedwongen zorg van personen op grond van een rechterlijke beslissing in het kader van de Wvggz.
Uit het strafdossier volgt dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit op grond van een zorgmachtiging was opgenomen op de afdeling Klinisch Intensieve Zorg van GGZ Rivierduinen te Oegstgeest. Gelet hierop en op bovengenoemd arrest kan het bestanddeel ambtenaar in functie als bedoeld in artikel 267 lid 1 aanhef sub 2 Sr naar oordeel van de rechtbank bewezen worden verklaard.
Mishandeling [slachtoffer 2] (dagvaarding I onder 2)
De verdachte wordt verweten op 24 december 2024 een medepatiënt op de afdeling Klinisch Intensieve Zorg, te weten [slachtoffer 2] , te hebben mishandeld. De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard [slachtoffer 2] niet te hebben geslagen of getrapt, maar slechts schijnbewegingen te hebben gemaakt. Deze verklaring is in strijd met de verklaring van [slachtoffer 2] en met de verklaringen van de twee getuigen van het incident. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever en de getuigen en acht de ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen.
Poging zware mishandeling [slachtoffer 3] (dagvaarding II primair)
De verdachte wordt verweten op 1 augustus 2023 te hebben gepoogd [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een winkelmandje op zijn hoofd te slaan. De raadsvrouw heeft op de terechtzitting bepleit dat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Zij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat een winkelmandje een voorwerp is waar naar zijn aard geen zwaar lichamelijk letsel mee kan worden toegebracht. Een winkelmandje zou van slap plastic zijn gemaakt en vaak kapot zijn.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. De rechtbank stelt vast dat de verdachte met een groot winkelmandje met kracht en met een harde zwaai in het gezicht van aangever heeft geslagen. Dat blijkt uit de camerabeelden en de beschrijving daarvan door de politie.
De vraag is of de verdachte daarmee (voorwaardelijk) opzet op zware mishandeling heeft gehad. Daarvoor is vereist dat hij bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij aangever heeft aanvaard. Bij de beoordeling van de vraag of daarvan sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval worden meegewogen, waaronder de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bij dat oordeel is van belang dat zich in het gezicht kwetsbare lichaamsdelen bevinden. Door met een hard, plastic voorwerp met kracht in iemands gezicht te slaan, is de kans op ernstige verwondingen die blijvend (zichtbaar) letsel veroorzaken aanmerkelijk.
De aangever heeft door de aanval van de verdachte een schuine gehoekte snee van twee centimeter op de neuswortel en een lichte hersenschudding opgelopen. De aangever heeft hieraan een blijvend en ontsierend litteken op de neuswortel overgehouden. Door de aangever met kracht in zijn gezicht te slaan met een winkelmandje had dit letsel veel ernstiger kunnen zijn. Het oog van de aangever, dat in dit geval gelukkig net is gemist, had bijvoorbeeld beschadigd kunnen raken. De verdachte heeft willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de aangever door zijn ongecontroleerde harde zwaai met een zwaar voorwerp, zwaar lichamelijk letsel toe zou brengen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en acht de poging zware mishandeling bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de bij dagvaarding I ten laste gelegde feiten, het bij dagvaarding II primair ten laste gelegde feit en het bij dagvaarding III ten laste gelegde feit van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding 1
1.
hij op 30 december 2024 te Oegstgeest, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] (al dan niet indirect) dreigend de woorden toe te voegen:
- "ik sla je tanden uit je bek" en/of
- "ik sla ook jouw tanden uit je bek",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op 30 december 2024 te Oegstgeest, opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 1] , werkzaam als psychiater/medewerker bij GGZ Rivierduinen, zijnde een zorgaanbieder als bedoeld in de Wvggz, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling en door feitelijkheden heeft beledigd,
- door hem de woorden toe te voegen: "kanker bal" en/of "kanker balhaar", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en
- door te spugen tegen de borst van die
[slachtoffer 1];
3.
hij op 24 december 2024 te Oegstgeest, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] :
- meermalen te schoppen tegen het scrotum, althans tegen het lichaam en
- meermalen te slaan tegen het hoofd;
4.
hij op of omstreeks 24 december 2024 te Oegstgeest, opzettelijk en wederrechtelijk een bril, die aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield;
Dagvaarding II
hij op 1 augustus 2023 te Gouda, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 3] op het hoofd heeft geslagen met een winkelmandje, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Dagvaarding III
hij op 18 september 2023 te Oegstgeest opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, die aan GGZ Rivierduinen toebehoorde, heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 320 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Verder heeft de officier van justitie verzocht om de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM), zoals bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zonder een voorwaardelijk strafdeel. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat door de nieuwe medicatie, de zorgmachtiging afdoende zou moeten zijn ter voorkoming van recidive. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Ten aanzien van de GVM heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze maatregel niet passend is en dat, gelet op de bepleite vrijspraak voor de poging zware mishandeling, niet wordt voldaan aan de juridische eisen voor oplegging van die maatregel.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling en belediging van het verzorgend personeel in de instelling waar hij verbleef. Verder heeft hij zich schuldig gemaakt mishandeling, poging zware mishandeling en twee vernielingen. De bedreiging en belediging van het verzorgend personeel geven blijk van een gebrek aan respect voor hen. Dat de verdachte zijn behandelend psychiater heeft bespuugd, is bovendien vies en vernederend. Verder hebben de mishandeling en poging zware mishandeling een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangevers. Uit de aangiftes en de slachtofferverklaring van [slachtoffer 3] blijkt ook dat de poging zware mishandeling grote indruk op hem heeft gemaakt en nog doet.
Strafblad
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van de verdachte van 6 maart 2025. In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte in het verleden reeds voor gelijksoortige feiten is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia-rapportages over de verdachte door drs. J. Yntema, GZ-psycholoog, van 15 april 2025 en L. Beverloo, psychiater, van 11 april 2025, waaruit volgt dat bij de verdachte sprake is van een psychische stoornis passend bij de diagnose schizofrenie en (een vermoeden van) een autismespectrumstoornis. Ten tijde van het plegen van de bij dagvaarding I ten laste gelegde feiten bestonden deze stoornissen ook, en hebben deze de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte beïnvloed. Gelet hierop wordt geadviseerd om de bij dagvaarding I ten laste gelegde gedragingen in (sterk) verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen en een klinische behandeling op een afdeling met verhoogd beveiligingsniveau in het kader van bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel met reclasseringstoezicht te laten plaatsvinden. Alleen een zorgmachtiging schiet volgens de deskundigen te kort om de noodzakelijke stabiliteit en behandeltrouw bij de verdachte te bewerkstelligen.
Door de psycholoog wordt de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden gezien als een brug te ver ondanks dat die maatregel behandelvoordelen biedt en de verdachte langdurig in de noodzakelijke zorg kan houden. Verwacht wordt dat wanneer de verdachte goed wordt ingesteld op medicatie, hij beter zal meewerken aan behandeling waardoor behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden voldoende wordt geacht. Door beide deskundigen wordt bovendien geadviseerd om naast de bijzondere voorwaarden een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, Sr (GVM) op te leggen.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de eerdere Pro Justitia-rapportages over de verdachte door drs. J. Yntema, GZ psycholoog, van 10 april 2024 en dr. J. van der Meer, psychiater van 22 maart 2024, waaruit eveneens volgt dat bij de verdachte sprake is van schizofrenie. Ten tijde van het plegen van de bij dagvaarding II en de bij dagvaarding III ten laste gelegde feiten was reeds sprake van deze stoornis en die heeft de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte beïnvloed. Gelet hierop wordt geadviseerd om de bij dagvaarding II ten laste gelegde gedraging in verminderde mate toe te rekenen aan de verdachte. Dat geldt ook voor de bij dagvaarding III ten laste gelegde gedraging. In deze rapportage wordt ook een klinische behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel en de oplegging van een GVM geadviseerd.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 16 mei 2025, waaruit volgt dat sprake is van een hoog recidiverisico. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem een TBS met voorwaarden op te leggen nu het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog. De door de reclassering geadviseerde voorwaarden zijn:
• Geen strafbaar feit plegen;
• Meewerken aan reclasseringstoezicht;
• Niet naar het buitenland;
• Opname in een zorginstelling;
• Ambulante behandeling;
• Begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
• Meewerken aan time-out;
• Drugsverbod;
• Alcoholverbod;
• Contactverbod.
Verder wordt door de reclassering geadviseerd om de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren aangezien de kans groot wordt geacht dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Tevens adviseert de reclassering de combinatie met een schorsing van de voorlopige hechtenis onder dezelfde voorwaarden als de TBS met voorwaarden.
Op de terechtzitting is dit rapport nader toegelicht door een reclasseringsmedewerker. Hieruit volgt dat de reclassering de voorkeur geeft aan TBS met voorwaarden vanwege de mogelijkheden die dit biedt op het moment dat de verdachte zich niet aan de bijzondere voorwaarden zou houden. Gelet op de houding van de verdachte ten aanzien van eerdere behandelingen, acht de reclassering de kans dat de verdachte zich op enige moment niet meer aan de voorwaarden wil houden aanmerkelijk. Een TBS met voorwaarden is dan een stevigere stok achter de deur. Bovendien biedt de TBS met voorwaarden meer mogelijkheden om de verdachte op langere termijn structuur te bieden. Over de mogelijkheden van plaatsing van de verdachte in een forensische zorginstelling, heeft de reclasseringsmedewerker aangegeven dat de verdachte op dit moment op een wachtlijst staat en onduidelijk is hoe lang dat gaat duren, maar dat een overbruggingslocatie binnen vier weken zou moeten kunnen worden gerealiseerd.
Toerekeningsvatbaarheid
Nu de conclusies van de gedragsdeskundigen over de psychische problematiek van de verdachte en de mate waarin die hebben bijgedragen aan de totstandkoming van het tenlastegelegde worden gedragen door diens bevindingen, neemt de rechtbank die over in die zin dat de rechtbank alle bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte zal toerekenen.
TBS met voorwaarden
TBS met voorwaarden kan, gelet op artikelen 37a en 38 Sr, worden opgelegd indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist, bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bestond en het feit een in lid 1 aanhef en onder sub 2 van artikel 37a Sr genoemd misdrijf betreft. Naar het oordeel van de rechtbank is aan die vereisten voldaan, nu twee van de begane feiten misdrijven betreffen als bedoeld in artikel 37a, eerste lid aanhef en onder sub 2 Sr, bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde feit een ziekelijke stoornis bestond en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid, het opleggen van deze maatregel vereist.
Uit de aangehaalde rapportages blijkt dat bij verdachte sprake is van een hoog risico op recidive en dat langdurige behandeling van zijn stoornissen noodzakelijk is.
Voor de beoordeling of die langdurige noodzakelijke behandeling plaats moet vinden als onderdeel van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel of in het kader van een TBS met voorwaarden, sluit de rechtbank aan bij het advies van de reclassering.
De mogelijkheid van beter maatwerk, zoals toegelicht door de reclasseringswerker, acht de rechtbank te meer van belang nu de verdachte in eerder opgelegde reclasseringstoezichten niet meewerkte aan de ambulante behandelverplichting en gesprekken met de reclassering. Ook is het pas sinds korte tijd dat de verdachte andere medicatie heeft waardoor zijn psychotische symptomen verbleken en sprake is van enig ziekte-inzicht en motivatie tot behandelen. Of dat ook geldt voor de langere termijn, met name ook de motivatie om medicatie te blijven gebruiken, is zeer onzeker en de behandelhistorie geeft aanleiding te twijfelen aan een langere behandelbereidheid van de verdachte. Het reële risico dat de verdachte stopt met zijn behandeling en/of zijn medicatie kan beter worden ondervangen door een TBS met voorwaarden dan door bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijk strafdeel.
Gelet op bovenstaande zal de rechtbank een TBS met voorwaarden opleggen.
De rechtbank zal daarbij de voorwaarden opleggen zoals opgenomen in het advies van de reclassering.
Dadelijk uitvoerbaarheid
Gelet op het feit dat er sprake is van een hoog recidiverisico, ziet de rechtbank aanleiding
om conform artikel 38 lid 6 Sr te bevelen dat de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
Ter bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen zal de rechtbank verder een GVM als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen. Aan de wettelijke vereisten is voldaan. De rechtbank gelast immers de terbeschikkingstelling van de verdachte. Mede gelet op de rapportages van de deskundigen en de reclassering, is de rechtbank van oordeel dat er een noodzaak bestaat om de verdachte (mogelijk) langdurig onder toezicht te stellen om het recidiverisico in de toekomst te kunnen terugdringen.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat naast de maatregel van TBS met voorwaarden een
onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte moet worden opgelegd. De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 260 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, passend en geboden.
Voorlopige hechtenis
De op te leggen straf brengt mee dat de verdachte, na aftrek van het voorarrest, nog een periode van ongeveer vier weken gedetineerd zal zijn. Voor het geval dit vonnis binnen die termijn nog niet onherroepelijk is, zal de rechtbank bevelen dat de voorlopige hechtenis wordt geschorst met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de op te leggen gevangenisstraf. Die schorsing houdt verband met de op te leggen dadelijk uitvoerbare TBS met voorwaarden. Zou de verdachte de in dat kader te stellen voorwaarden niet naleven terwijl dit vonnis nog niet onherroepelijk is, dan bestaat de mogelijkheid om de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis te bevelen. Op die manier worden de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen gewaarborgd.
De reclasseringsmedewerker heeft ter zitting aangegeven dat bij klinische plaatsing op een overbruggingsplek rekening gehouden dient te worden met een periode van vier weken, na vonnis. Voor het geval klinische plaatsing eerder kan geschieden dan de nog openstaande gevangenisstraf, zal de rechtbank bevelen dat de voorlopige hechtenis wordt geschorst met ingang van het moment waarop klinische plaatsing mogelijk is en de verdachte aankomt bij de forensische instelling waar hij wordt geplaatst. De voorlopige hechtenis zal worden geschorst op het tijdstip dat het eerst komt: het moment van de klinische plaatsing of het moment waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de op te leggen gevangenisstraf.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1044,77 te vermeerderen met de wettelijke rente en de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 194,77 aan materiële schade en € 850,00 aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering benadeelde partij te vermeerderen met de wettelijke rente. De officier van justitie heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële kosten inhoudende het verlies van arbeidsvermogen, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek op de terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding II primair bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Op grond van het dossier en het onderzoek op de terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij ook rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bij dagvaarding II primair bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op het gevorderde bedrag van € 850,00.
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1044,77, bestaande uit € 194,77 aan materiële schade en € 850,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal ook de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 augustus 2023, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van die datum is ontstaan.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1044,77, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 augustus 2023, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] .

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 2 augustus 2023 gevorderd dat de bij parketnummer 09/249074-22 door de politierechter van de rechtbank Den Haag op 19 december 2022 voorwaardelijke opgelegde straf te weten een geldboete van € 245,-, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden.
Op de terechtzitting heeft de officier van justitie zijn standpunt gewijzigd en zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ten aanzien van haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard aangezien deze vordering op 24 mei 2024 reeds ten uitvoer is gelegd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ten aanzien van haar vordering tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk is.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de vordering tenuitvoerlegging op bij vonnis van 24 mei 2024 ten uitvoer is gelegd en verklaart het openbaar ministerie daarom niet-ontvankelijk in haar vordering tot tenuitvoerlegging.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 37a, 38, 38a, 38z, 45, 57, 266, 267, 285, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding I onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, bij dagvaarding II onder 1 primair en bij dagvaarding III heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I, feit 1:
bedreiging met zware mishandeling;
ten aanzien van dagvaarding I, feit 2:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
de meerdaadse samenloop van
ten aanzien van dagvaarding I, feit 3:
mishandeling;
en
ten aanzien van dagvaarding I, feit 1:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort vernielen;
ten aanzien van dagvaarding II:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van dagvaarding III:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort vernielen;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
260 (TWEEHONDERDZESTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
terbeschikking wordt gesteld;
stelt daarbij de voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde dat hij:
- geen strafbare feiten zal plegen;
- meewerkt aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in dat de terbeschikkinggestelde:
o zich meldt op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
o een of meer vingerafdrukken laat nemen en een geldig identiteitsbewijs laat zien;
o zich houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de terbeschikkinggestelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
o de reclassering helpt aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
o meewerkt aan huisbezoeken;
o de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
o zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
o meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de terbeschikkinggestelde, als dat van belang is voor het toezicht;
- niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden gaat, zonder toestemming van de reclassering;
- zich laat opnemen in een forensische zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start aansluitend aan detentie en duurt zolang de reclassering dit nodig acht. De terbeschikkinggestelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de terbeschikkinggestelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- zich laat behandelen door een forensische ambulante zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan de klinische behandeling en duurt zo lang als de reclassering nodig vindt. De terbeschikkinggestelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- indien de reclassering dit nodig acht, verblijft in een nader te bepalen instelling voor
beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan de klinische behandeling en duurt zo lang als de reclassering nodig vindt. De terbeschikkinggestelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- als de reclassering dat nodig vindt en hij daarmee instemt, kan de terbeschikkinggestelde voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de terbeschikkinggestelde deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
- geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de terbeschikkinggestelde wordt gecontroleerd;
- geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de terbeschikkinggestelde wordt gecontroleerd;
- heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de slachtoffers, te weten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
geeft opdracht aan Reclassering Nederland de terbeschikkinggestelde bij de naleving van die aanwijzingen hulp en steun te verlenen;
beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris, op grond van artikel 38, zesde lid, Sr;
legt aan verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
schorst de voorlopige hechtenismet ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde gevangenisstraf of met ingang van het moment waarop plaatsing in een forensische zorginstelling mogelijk is en de veroordeelde daar aankomt. De rechtbank schorst de voorlopige hechtenis onder de algemene en een aantal bijzondere voorwaarden, welke beslissing apart schriftelijk wordt opgemaakt;
de vordering van de benadeelde partij;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 1044,77 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 augustus 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 3] ;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1044,77 met de wettelijke rente daarover vanaf 1 augustus 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf;
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 19 december 2022, gewezen onder parketnummer 09/249074-22.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.R.F. van Engelen, voorzitter,
mr. drs. H.M. Braam, rechter,
mr. G. Kuijper, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A. Copier, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 augustus 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Dagvaarding 1
1.
hij, op of omstreeks 30 december 2024 te Oegstgeest, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] (al dan niet indirect) dreigend de woorden toe te voegen:
- "ik sla je tanden uit je bek" en/of
- "ik sla ook jouw tanden uit je bek",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij, op of omstreeks 30 december 2024 te Oegstgeest, opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 1] , werkzaam als psychiater/medewerker bij GGZ Rivierduinen, zijnde een zorgaanbieder als bedoeld in de Wvggz, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling en/of door feitelijkheden heeft beledigd,
- door hem de woorden toe te voegen: "kanker bal" en/of "kanker balhaar", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of
- door te spugen tegen/richting de borst, althans tegen/richting het lichaam, van die van [slachtoffer 1] ;
3.
hij, op of omstreeks 24 december 2024 te Oegstgeest, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] :
- meermalen te schoppen tegen het scrotum, althans tegen het lichaam en/of
- meermalen te slaan tegen het hoofd, althans tegen het lichaam;
4.
hij, op of omstreeks 24 december 2024 te Oegstgeest,opzettelijk en wederrechtelijk een bril, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Dagvaarding II
hij op of omstreeks 1 augustus 2023 te Gouda , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 3] op het hoofd heeft geslagen met een winkelmandje, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 augustus 2023 te Gouda , [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] op het hoofd te slaan met een winkelmandje en/of op de arm te slaan met een winkelmandje en/of op het hoofd te slaan met gebalde vuist en/of op het been te schoppen;
Dagvaarding III
hij op of omstreeks 18 september 2023 te Oegstgeest opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan GGZ Rivierduinen, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.